Ideën, eerste bundel
381.
't Was Woensdag. Er zou 'n ‘avondje’ wezen by de Pieterse's. Juffrouw Laps was gevraagd, en ook de juffrouw boven den melkkelder, wier man ‘aan de beurs’ was. Voorts vrouw Stotter die zo lang gebakerd had, ‘maar altyd heel in 't fatsoenlyke’. Dan de weduwe Zipperman, ‘die 'n dochter getrouwd had met iemand van de assurantie, of 't kadaster, of zo-iets’. Voorts de juffrouw van den koekbakker. Dat kon niet anders, want 't was ‘zo opvallend als men allerhande en janhagel liet halen, zonder haar mee te vragen’. Dan de juffrouw van onderachter, die wel niet komen zou, dacht men, ‘maar men wou graag de minste wezen, na dat gekibbel over 't gebroken glas.’ En kwam ze nú niet, dan was 't ook uit, zei juffrouw Pieterse. Ja, dan zou 't uit wezen met de juffrouw van achter-onder. Ik zal nu maar terstond zeggen dat ze niet gekomen is, en dat het dus met die juffrouw uit was.
De kleinere kinderen zouden vroeg naar bed, met de belofte van 'n kop koude saliemelk aan 't ontbyt ‘als men ze den helen avond niet hoorde.’ 't Is ook lastig de kinderen te ‘horen’ als men 'n avondje heeft. Wat voor hóórt, moet voor gáán. Wouter kreeg vergunning om te wandelen met de Hallemannetjes, d.z.b.f.w., en hy moest thuiskomen tegen acht uur, werd er gezegd, maar op 'n toon die 'm deed voelen, dat-i niet zou bekeven worden als hy ditmaal wat langer uitbleef. Laurens, die natuurlyk op 't letterzetten was, en gewoonlyk 's avonds tegen zeven uur thuiskwam, was groot genoeg om van de party te wezen, maar hy moest beloven stil te zitten, en te bedanken by 't tweede kopje. De grote meisjes hoorden er by, dat sprak vanzelf - zy hadden de belydenis en den merklap achter den rug - en Stoffel zat voor. Hy zou de heren te woord staan, als die zo tegen tienen de juffrouwen kwamen halen, en 't gezelschap vermaken met vertellingen over Mungo Park en de bepalende lidwoorden, waarin-i zo byzonder sterk was.
Leentje zou blyven tot de ‘mensen’ er waren, wyl 't anders zo lastig was telkens de deur open te trekken. Ook kon ze wat helpen aan 't wegzetten van de la-tafel, en al 't geredder dat onafscheidelyk is van 'n avondje. ‘Maar ze moest wat vlugger wezen, of anders deed men 't waarlyk liever zelf.’
Het oudste der meisjes, juffrouw Truitje, zou voor de saliemelk zorgen. Pietje had de boterhammen tot haar aandeel, en Myntje de bestellen, ‘maar ditmaal moest 'r wat meer boter in, omdat ze laatst zo droog waren.’
't Zou allerprettigst wezen ‘als nu juffrouw Laps maar niet altyd 't hoogste woord voerde, want dat was nog-al haar zwak.’ Ook was 't te hopen dat de weduw Zipperman ‘wat minder opsneed van 'r schoonzoon, omdat zo-iets toch vervelend wordt op 't laatst.’ En de juffrouw boven den melkkelder ‘mocht ook wel wat bescheidener wezen, want ze had niet altyd in 'n toehuis gewoond, en 'n winkel was geen schande, en op-kamers-wonen ook niet... here, neen!’ Ook kon niemand weten waar-i toe komen zou.
Niemand begreep ook, waarom de juffrouw van den koekbakker altyd zoveel franse woorden gebruikte, dat niet te pas komt in den burgerstand, en ‘en als ze 't weer doet, Stoffel, zeg jy dan
ook maar iets wat ze niet begrypt. Dan zal ze toch zien dat wy óók geen volk van de straat zyn, en dat wy óók weten hoe 't hoort.’ - En ‘dat de juffrouw van onder-achter niet komt, raakt me niet, ging juffrouw Pieterse voort, 't raakt me volstrekt niet. Ik ben niet om 'r verlegen... vier... vyf... dáár kan Louw zitten, dan moet-i z'n benen maar vóór zich houden... en dáár 'n stoel... ja, zó... 't is heel goed dat ze niet komt, 't was toch te vol geworden... Leentje, ga aan je werk, en snuit je neus... of neen, ga 'ns even naar juffrouw Laps, en vraag of de juffrouw me 'n paar krukjes wil lenen, zonder leuning, weetje... omdat die stoelen... zie je, tegen den schoorsteen, dat schuift niet in... ja, vraag 'n paar krukjes aan de juffrouw, en zeg aan de juffrouw dat 't voor my is, en dat ik de juffrouw wacht tegen zevenen... maar doe 't kompliment aan de juffrouw, en snuit je neus.’
Juffrouw Pieterse hield niet van persoonlyke voornaamwoorden. 't Was zo onbeleefd, vond ze.