Ideën, derde bundel
761. Vervolg: publieke voordrachten.
767. De algemeenheid van wanbegrip (541)
784. Raden en oordelen in verband met kansrekening. (541)
788. Wysbegeerte een roeping van allen. (542)
795a. Afkeer van arithmetische juistheid
796. Meeting te Batavia in mei 1848
797. Zekere theologieën. (554)
799. Iemand die in zichzelf de nodige geschiktheid heeft. (554)
824. De onzedelykheid van de beloon-theorie in de opvoeding (561)
828. Het onderwys (561, vlgg.)
886. De schepping werd in weinig regels afgedaan. (563)
899. Het zyn liegt niet. (574)
913. Vervolg: Onderwys, in verband met het godsbegrip en met de studie van den aard der dingen.
922. Het beoordelen der zedelykheid (589).
920.
Of dat Onderwys behoort tot de bemoeienis van den Staat? Met terugzicht op 't vorig nummer, zou ik me kunnen ontslagen rekenen van het behandelen dezer vraag. Zolang we behept zyn met godgeloof, komt het er weinig op aan, of de zaak tweemalen bedorven wordt, eens uit den Hemel, eens uit Den Haag. Toch wil ik enige opmerkingen meedelen, die misschien dezen of genen op 't denkbeeld brengen zullen, dat er nogal een en ander te verbeteren valt in de methode van Karel den Grote en de zeer godvruchtige Lodewyken.
Evenals in de dagen van die potentaten, bestaat er nog altyd grote behoefte aan inmenging van de Regering. Jammer maar dat deze behoefte aan één zyde is, namelyk aan de kant van den Staat zelf, die sedert onheuglyke tyden het Onderwys tot 'n regeermiddeltje gemaakt heeft. En... ziehier ons alweder aangeland in de buurt der Mecklemburgers: maak ze untertänig, Herr Schulmeister!
Het spreekt vanzelf dat de Staat zich met het Onderwys bemoeit. Zouden de bewoners van 't dorp waarop de heer Hemkes het oog heeft, zich niet schamen een hoofdonderwyzer in zulken toestand te brengen of te laten, indien de zorg voor de ontwikkeling van hun kinderen aan henzelf ware overgelaten? Zou niet de Staat gevaar lopen van te véél verlichting, indien het Onderwys zich uitbreidde - of regelde althans - naar de natuurlyke behoeften des Volks?
De inmenging van den Staat kan in onze eeuw geen ander doel hebben, geen ander gevolg althans, dan de verlichting binnen zeer enge grenzen te beperken. De resultaten wyzen dit uit.
Wie met deze resultaten niet tevreden is, moet aandringen op uitsluiting van de Regering, en dit te meer omdat - ook al ware deze mening onjuist als grondbeginsel - de personen die een regering uitmaken, zelden bevoegd zyn tot het beoordelen van wysgerige vraagstukken. Tengevolge van de zotte konventiën waarin wy gewoonlyk berusten om den wille van 'n beetje kalmte (7) is het niet de élite van een Volk die aan z'n hoofd geplaatst wordt. De Adel der Middeleeuwen was soms, vaak, zeer dikwyls, niet op de hoogte van z'n roeping, maar de stembus-aristokratie onzer dagen deugt per se niet. De kans op uitstekende voorgangers was in vroeger tyd zeer gering. Heden is ze nul. (Deel III, blz. 178).
Is 't dus niet gevaarlyk, stem toe te kennen in de allerhoogste maatschappelyke belangen, aan mensen die door de keus hunner
*
medeburgers werden gestempeld met het brandmerk: verregaande middelmatigheid?
Doch al ware dit eenmaal - by uitzondering - anders, ook dan moet de inmenging van den Staat smorend werken op ontwikkeling, omdat zy altyd eenzydig is, altyd gekneld in de uniform van de eeuw. Men lette eens op de door den Staat geprekoniseerde wegwyzers in de dagen der synode. Droeg niet alles de kleur van Predestinatie en Vrye Genade Gods? Thans, en altyd, bestaan er by Regeringen dergelyke Shibboleth's, ze mogen dan al of niet beschreven zyn. De onbeschrevene zyn de minst gevaarlyke niet. Meent men dat in onze dagen een medicus die de vaccinatie afkeurt, kans hebben zou op 'n leerstoel?
Het enig onderling verschil dat er tussen hedendaagse personae gratae bestaan kan, is te zoeken in den datum van hun aanstelling, in verband gebracht met de oscillatiën der zogenaamd-politieke meerderheid. De oneindigheid van 't Zyn, en de daaruit voortvloeiende oneindigheid van begrip en richting, zien wy ingekrompen tot 'n armzalig op-en-neerwippen van de twee povere gedachten die den helen katechismus vullen der armen van geeste: Liberalismus of Behoud. Men is óf 't een óf 't ander, en meent daardoor iets te zyn.
In dezen nauwen kring beweegt zich alles wat van Staatswege uitgaat. Dat wil zeggen: het beweegt zich niet. En stilstand, dit weten wy, is dood en verrotting.
Onze professortjes, onze meestertjes, zyn produkten uit dezelfde fabriek waarin zyzelf geroepen worden tot het voortbrengen van nieuwe produkten. Zo gieten wy alles in één vorm, en die vorm is... officieel slecht. Het bewaren van onze oorspronkelykheid - het uitzet toch dat aan ieder wordt meegegeven by z'n intree in 't leven! - wordt hoe langer hoe zeldzamer, en wie zich daaraan schuldig maakt - er hoort moed toe, by Herkules! - is 't mikpunt van al de kleine mannetjes die 'n Onderwysje knipten naar 't mikroskopisch modelletje van hun leest.
Vóór we den Staat het recht toekennen zich te bemoeien met de allerhoogste belangen der Mensheid, zouden wy in allen geval moeten aandringen op een geloofsbelydenis omtrent het doel dat er met Onderwys beoogd wordt. In de eerste plaats zou hierby oprechtheid kunnen gevorderd worden, een eigenschap die in re-geringslieden naar den tegenwoordigen trant, onbestaanbaar is. Geen Behouder durft zeggen: ik begeer voor my en de mynen alleen, de soort van Verlichting die te verkrygen is met behulp van Cicero, muziek, God, geloof, fatsoen en grondbezit. De andere Verlichting die voortvloeit uit 'n mengseltje van Goden hongerlyden, is voor myn broeders in den Here: 't kanaille.
Geen liberaal heeft den moed aan te dringen op de ware gelykheid voor de wet, die bestaan zou:
óf in 't openstellen voor allen van de gelegenheid om zich naar den drang van Trieb en gaven te bekwamen,
óf in 't wegruimen van de beletselen die thans door de wet aan die natuurlyke ontwikkeling worden in den weg gelegd.
De slotsom is dat de Behouders niet behoudend zyn, en de Liberalen niet liberaal. Ons Onderwys is juist voldoende tot het vernietigen der natuurgaven van den Wilde, en belet tevens de ontwikkeling die te verwachten ware uit den boezem des Volks zelf, indien men die gaven niet had verkracht. Wy hebben het gemaakt tot 'n monopolie der halfheid, dat zich verzet tegen de wording van elk geheel. Tot 'n alleenhandel in 't gebrekkige, die de mogelykheid van volmaking uitsluit.