Volledige Werken. Deel 5. Millioenenstudiën. Divagatiën over zeker soort van liberalismus. Nog eens: vrye arbeid in Nederlands-Indië. [enz]
Staccata, de auteur en andere ruïnes
De auteur wordt gekapitteld, en verzoekt den lezer daarvan het zyne te nemen
Priesters, truffels en speelbanken
Divagatiën over zeker soort van liberalismus
[Nog eens: vrye arbeid in Nederlands-Indië]
Voorbericht voor den tweeden druk
Divagatiën over zeker soort van liberalismus
Nog eens: vrye arbeid in Nederlands-Indië
MVIII
Ik heb in een der vorige hoofdstukken betoogd dat specialiteiten geen nut stichten in de Volksvertegenwoordiging, en dat alzo het aanpryzen en kiezen der zodanigen nadelig werkt. Doch ook meer rechtstreeks dan door niet nuttig te zyn alleen, wordt het gehalte ener Vergadering door dat verderfelyk specialismus verlaagd. Specialiteiten, ten arbeid gesteld buiten hun bepaalden werkkring, veroorzaken positief kwaad.
De man die zich uitsluitend toelegt op één vak, is van het gewicht daarvan doordrongen, en wordt beheerst door de neiging dat gewicht te overschatten. Een specialiteit is uit den aard der zaak pedant of erger. De zeeman minacht den onnozele die niet weet dat men ‘aan’ dek zegt, inplaats van ‘op’ dek. De industrieel staat verbaasd over de hoofdigheid van den militair, die in 't belang van 'n zogenaamd defensie-stelsel andere inzichten dan de zyne voorstaat omtrent de richting van een spoorweg. De geleerde ergert zich aan den financier wiens bekrompenheid zekere uitgaaf voor een wetenschappelyk doel wil schrappen van de begroting. De grondeigenaar - specialiteit van ryk-zyn, ryk-blyven en ryker-worden - klaagt over 't Jacobinisme van den staathuishoudkundige die op herziening van 't kadaster aandringt. De fabrikant roept wraak over de voorstanders van lage tarieven. Enz. enz.
Wordt het algemeen belang door dien nayver gebaat? Dit is onmogelyk. We hebben in zulke Vergadering niet meer te doen met de veronderstelde som van opgetelde intelligentiën, het Volk moet zich behelpen met de verschillen die er overblyven na wederzydse neutralisatie van kracht, en ook de waarde van deze restantjes wordt op haar beurt door ongelyksoortigheid en divergentie vernietigd.
Het is ten onrechte dat men de onderscheiden takken van wetenschap in twee hoofdsoorten verdeelt, waarvan de ene den
*
*
naam exakte wetenschap draagt, in tegenstelling naar 't schynt van de andere welker benaming nog moet worden uitgevonden. Men durft niet zeggen: inexakt, en deze schroom is te pryzen. Want inexakte wetenschappen zyn er niet. Alleen ons weten is inexakt, doch het ideaal der wetenschap laat geen onjuistheid, geen transaktie met omstandigheden, geen fiktie, en dus geen parlements-waarheid, toe. Een maatregel omtrent Volksbelangen is evenzeer óf goed óf niet goed, als 't produkt van twee cyfers al dan niet zeker getal uitmaakt. De aan laatstbedoelde slotsom toegekende nauwkeurigheid heeft slechts een uitsluitende betekenis in zoverre wy daarmee de wyze aantonen waarop we tot ons resultaat geraakt zyn. Elk ander feit, op zichzelf beschouwd, is even exakt. Het Zyn liegt niet, onverschillig of wy ons in staat voelen de bekende eigenschappen daarvan nauwkeurig te omschryven, dan of ze ons vermogen van voorstelling en uitdrukking te boven gaan. Tegenzin in de moeite om ingewikkelder zaken tot klaarheid te brengen noopte te allen tyde den mens tot het byeenroepen van medewerkers, een fout waarvan hy zich niet schuldig maakt zolang het de oplossing geldt van eenvoudige vraagstukken. Het doet nu niet terzake of deze eenvoudigheid bestaat in het gering aantal faktoren, in de vanzelfsprekende geleidelykheid waarmee de syllogismen elkaar opvolgen, of in de stiptheid der terminologie die ons by zodanige oplossing ten dienste staat. In de beide laatste gevallen sluit uitgebreidheid geen eenvoud uit.
Vraagstukken nu over maatschappelyke belangen zyn, uit den aard der zaak, in zekeren zin niet eenvoudig. De slotsom moet worden getrokken uit een zeer groot aantal faktoren, die niet altyd met elkander in 'n verband staan dat terstond in 't oog valt, en welker terminologie gewoonlyk zeer vaag is. Welke dolzinnigheid beweegt nu den mens, ter bereiking van een moeilyk doel een weg met hindernissen te kiezen, en slechts dan de voorkeur te geven aan gemakkelyker methode, indien er een punt moet bereikt worden, waarheen de toegang niet kan worden versperd? Geen vakman, hoe ook beheerst door pedanterie, eigenbelang of opgedrongen partygenootschap, heeft het in zyn macht den mathematikus te belemmeren in 't stipt volgen van zyn logischen gedachtenloop. Toch kiest de wiskundige, tot het oplos-sen van een probleem, de eenzaamheid. Kollaboratie komt hem bespottelyk voor, al zy hy dan overtuigd dat niemand in staat is hem te doen wankelen in het vertrouwen op wiskunstige zekerheid.
Tot het onderzoeken evenwel van die andere problemen, omgeeft men zich met een tal van elementen die het nasporen van waarheid vierkant in den weg staan. Ik meen in Idee 334 de hoofdoorzaken dezer blykbare ongerymdheid te hebben aangewezen, doch al moeten wy ons in het onvermydelyke schikken, het blyft toch plicht de afwyking van waarheid, die uit dezen dwang voortvloeit, niet nodeloos te vergroten. En dit doen wy, door aan specialiteiten plaats te geven in onze Volksvertegenwoordiging.
Indien reeds de optelling van gelykgezinde intelligentiën een onmogelykheid is, welk resultaat is er te wachten van verenigingen die uit disparate elementen bestaan? Dit toch is de eigenaardigheid ener vergadering van specialiteiten in verschillende vakken. In schynbare afwyking van het axioom dat het geheel gelyk is aan de som der delen, blykt ons dat de partiële vertegenwoordiging van alle byzondere belangen geenszins de behartiging van het algemeen belang medebrengt, ja zelfs dat het zich daartegen verzet.
Ik zeide: in schynbare afwyking. Werkelyke afwyking van een wiskunstige waarheid is onmogelyk. Kan de wiskunde het helpen, dat we gewoon zyn ons nog onjuister uit te drukken dan de gebrekkige taal toelaat? Het geheel zal gelyk zyn aan de som der delen, indien die delen op de tot bereiking van dit doel nodige wyze worden samengevoegd. Misschien zou de stiptheid nog nadere omschryving vorderen, doch ik hoop begrepen te worden door ieder die weigeren zou een handvol gebroken glas voor een vensterruit, of een hoop bouwmaterialen voor een behoorlyke woning aan te nemen. (Ideeën 2, 4) De cohaesie der delen, en wel een bepaalde cohaesie, is nodig tot het vormen van het gewenst of bedoeld geheel.
Wat wordt er van dezen eis, indien de delen instee van elkaar aan te hangen en te kompleteren, elkander tegenwerken, in den weg staan, vernietigen?
Reeds in den aanvang myner Ideeën betuigde ik gestemd te zyn tegen parlementaire regeringsvormen (Idee 9), doch tevens dat ik voorlopig niets beters wist in de plaats te stellen. Zolang lafhartigheid en wantrouwen een hoofdrol spelen in de geschiedenis der mensheid, zal de routine-staatsman zich onwysgerig tevreden stellen met dergelyke pogingen om by mangel aan waarheid, iets te geven waaruit soms een berusting wordt geboren die op rust gelykt. (Idee 7)
Soms. Misschien moest ik zeggen: zelden. Sporadische revolutiën en epidemische ontevredenheid - beide vooral niet minder frequent onder konstitutionele regeringsvormen dan in werkelyke monarchieën - bewyzen de ondoelmatigheid van het vertegenwoordigend stelsel. Zy die dit stelsel voorstaan, gaan uit van een stelling die niet alleen hun onaantastbaar voorkomt, maar die evenzeer door de tegenstanders wordt geëerbiedigd: een Volk heeft het recht zichzelf te regeren.
Maar, eilieve, de monarchalen zeggen niet anders. Of althans, waar ze iets anders beweerden, zouden ze slechts blyk geven hun eigen katechismus niet te kennen. Wel zeker, 't Volk regeert zichzelf! De vraag is maar of het deze macht en dezen plicht delegeert op één persoon, op duumviren, op driemannen, op tetrarchen, op decemviri, op zeventig, op drie-, vierhonderd, of op meer? En tevens op welke wys de tot het uitvoeren van den regeerplicht te kiezen personen worden aangewezen? Alexander maakte zich, naar 't fabeltje luidt, op z'n sterfbed wat al te gemakkelyk van de zaak af, door op de vraag wie hem opvolgen zou, heel naief te antwoorden: de waardigste!
Dit zou gewis voor alle belangen het beste zyn, en wie zich tegen zo'n diepzinnige uitspraak verzet, verdient niet door den waardigste geregeerd te worden.
Maar... wie is de waardigste? Dát is de vraag. Ik stem voor ik. Gy voor gy. Hy voor hy. Altemaal ikheden. De hele natie bestaat op eenmaal uit waardigsten.
Dit eenmaal aangenomen, zou er moeten worden uitgemaakt, wie onder al die waardigsten de állerwaardigste is? En daarop volgt weer een gelyke stryd, waarin natuurlyk zelfkennis en bescheidenheid de gewone treurige rol spelen.
Van stryden moe, is men bedacht op vergelyk. By gebrek aan middelen om uit te maken wie van al die allerwaardigsten de méést-allerwaardigsten is, wordt er voorgesteld dezen of genen daarvoor te houden. Wien? Den sterksten arm. Den besten schutter. Den snelsten loper. Den besten spreker. Den langsten. Een dwerg. Den diksten. Een skelet. Den ryksten. Een bedelmonnik. Een man, den oudsten. Een vrouw, de schoonste. Een kind, het onnozelste. Een waarzegger. Een profeet. Een derwisj. Een fakir. Iemand die raadsels oplost. Een ruiter wiens paard na een bepaald ogenblik 't eerst hinnikt...
Nieuwe stryd!
‘Myn fakir is havelozer dan de uwe.’
‘Myn skelet rammelt uitstekend.’
‘Zie myn kandidaat eens, hy loopt de zon voorby.’
‘Gekheid! Ik stel u hier iemand tot koning voor, die twee etmalen achtereen redevoeren kan, zonder neussnuiten of kuchen... hy spreekt over al wat je wilt.’
‘Alles verkeerd! We moeten 'n koning hebben die toveren kan, dat is 't ware.’
‘Ziehier een man die wél is met God, en dus baasspeelt over de elementen. Als we hem op den troon zetten, zal 't altyd mooi weer zyn.’
Enz. Enz. Neen, nog niet: enz. Eerst volge hier de parabel over koning Krates in de Minnebrieven, waarnaar ik verwys.
Hoe nu ook de stryd eindige, steeds blyft het waar dat het Volkzelf altyd beginnen moest met een daad van souvereiniteit, al bestond dan ook deze handeling in 't eens-voor-al afstaan van gezag. De aanhangers van het droit divin vergeten gewoonlyk dat het goddelyk recht zich nooit zou gehandhaafd hebben zonder den eerbied der meerderheid voor dat recht, en de voorstanders van stemmen-tellen zien voorby dat hun methode letterlyk dezelfde is als die waardoor het droit divin in de wereld werd gebracht. De stembriefjes uit Samuels tyd zyn verloren gegaan, doch men mag aannemen dat hy ruggespraak had gehouden met de kiezers van die dagen, toen hy in z'n tiende hoofdstuk - en in 't zestiende nog eens! - den uitslag van 't plebisciet verkondigde met olie. Wie dit betwyfelt, en meent dat Samuel het Volk ditmaal niet raadpleegde, moet aannemen dat hy dan stilzwygend zich bewust was depositaris van den algemenen wil te zyn, of althans dat-i zich verzekerd hield de meerderheid op z'n zy te
*
hebben. En dit moet hem dan by vorige gelegenheden gebleken zyn, daar 'n politikus van zyn gehalte z'n staatsgreep niet lichtvaardig zou blootstellen aan mislukking. Hoe men 't dus neemt, altyd gaat het gezag van 't Volk uit. Het verschil tussen de beide hoofdrichtingen der begrippen over regeringsvorm doet denken aan 't onderscheid tussen thee en koffie, dat - naar thans beweerd wordt - groter schynt dan 't inderdaad is, daar die dranken volgens chemische onderzoekingen uit dezelfde grondbestanddelen zouden bestaan.
Alphonse Karr heeft een gelyksoortige waarheid aangeroerd in z'n uitspraak: ‘Hoe ge ook de zaak keert, wendt, draait, wyzigt, regelt, vormt of vervormt: il y a toujours un monsieur en habit noir qui décide.’ Zó is het! Men moet altyd terecht komen by een individu, al zy 't dan dat de zodanige met meer of min recht verondersteld wordt op te treden in naam van velen. De natuur wil niets weten van onze fiktiën. Zonderling en inkonsekwent is het echter, dat juist de voorstanders van den parlementairen regeringsvorm, zy die 'n afschuw voorwenden van alleenheersing, een allerzotst individualismus voorstaan by 't aanpryzen van specialiteiten. Verkrachte logika wreekt zich altyd sarkastisch door haar mishandelaar de ongerymdheid voor te houden, waarop zyn vergryp tegen de rede uitloopt, en wy vinden hiervan een aardig voorbeeld in de gevolgen der specialiteiten-manie. A is 'n monarchische herder, en mishandelt z'n schapen. Dat komt van die alleenheersing!
L'Histoire nous apprend
Qu'en de tels accidents,
L'on fit...
On fit... wat? Wel, 'n revolutie! Alle schapen liepen te hoop, en maakten een grondwet. - Of 't in '48 geschiedde, weet ik niet, maar 't jaar doet niet tot de zaak. - Volgens die grondwet dan, zouden alle schapen verheven worden tot herders, en A gedegradeerd tot schaap. Niet één princeps of voorste zou voortaan de kudde leiden, drenken en scheren, maar allen zouden allen...
Dat ging niet! Ieder wou voorgaan. Ieder wou 't eerst drinken, of liever nog, alleen. Ieder had lust in scheren, maar niemand wou geschoren worden. Bovendien, alles blaatte door elkaar, en de ooien konden haar eigen lammeren niet verstaan. Men had de regering van dien eenling A allerdrukkendst gevonden, ondraaglyk zelfs, maar bevond zich niet veel beter onder de tirannie van allen over allen. Hier volgt het vertegenwoordigend stelsel:
- Indien we eens niet allen tegelyk blaatten, riep 'n politieke nieuwlichter, doch 't recht daartoe slechts toekenden aan... zeventig?
- Reaktie! riep een opgewonden lam dat niet vry was van karbonarisme.
- Geenszins, antwoordde de eerwaardige hamel van wien het voorstel was uitgegaan, en die veel wol was kwyt-geraakt onder 't regime der panarchie. Ik verzeker u op myn republikeinse eer, dat het volstrekt niet in myn bedoeling ligt, terug te keren tot de alleenheersing. Eens-voor-al, weg met A! Hy is ontherderd en blyft ontherderd!
- Weg met A! blaatte de kudde.
- Ik ben 't volkomen met u eens. Dit is dus eens-voor-al afgedaan. Maar, geëerde schapen, indien wy eens...
Zie verder het kiesreglement in alle beschaafde weiden. Het werd onder 't uiten van ontelbare weg met A's en leve de konstitutie's aangenomen. Men adverteerde, kuipte, hemelde op, maakte verdacht of zwart, men prees en vergoodde, al naar de programmen der partyen dit meebrachten. By 't aanbevelen van kandidaten werd telkens deze of gene byzondere hoedanigheid van een schaap onder de aandacht der kiezers gebracht. Mooi blaten en veel wol waren de gewone gronden van predilektie. Maar ach, de kudde prospereerde niet! Ieder was ontevreden. Houlette en hamelbel gingen gedurig over van den een op den ander, en men begon weldra in te zien dat niet elke verandering...
- Terugkeren tot A? Nooit!
- Nooit, nooit, nooit!
- Liever Turks dan...
- Weg met A!
- Zeker, dit blyft zo! We houden vast aan 't vertegenwoordigend stelsel. Maar we moeten anders kiezen. Ik stel voor, geen schapen af te vaardigen dan die byzonder geacht zyn in hun distrikt.
Akklamatie. Voorts:
- Weg met A!
- Zeker, weg met A! Maar we moesten ons doen vertegenwoordigen door iemand die verstand heeft van scheren. Er zyn leden in ons parlement die nooit 'n schaar in de poten hebben gehad. Dat is een grote fout, waarde mede-schapen. Sedert de dagen van dien vervloekten A...
- Weg met A!
- Precies, weg met A! Sedert den tyd van dien tiran worden er veel zaken niet behoorlyk behartigd. 't Ene schaap wordt in 't geheel niet geschoren, en 't andere alle weken. Ja zelfs worden er sommigen tegen alle recht en rede... gevild. Vanwaar komt dit, geachte medeschapen? Doodeenvoudig hiervan dat wy in onze Vertegenwoordiging gebrek hebben aan... deskundigen, aan schapen van 't vak. Op die wys voortgaande, zouden we niets gewonnen hebben door het verdryven van den geweldenaar...
- Weg met A!
- Tot in alle eeuwigheid, weg met A! Om alzo in ons parlement het ware, echte, oude, onvervalste scheersysteem gehandhaafd te zien, heb ik de eer u een kandidaat voor te stellen, die van 't scheren een bepaalde studie heeft gemaakt. In de dagen der dwingelandy...
- Weg met A!
- Gewis. Onherroepelyk weg met den vervloekten A! Dit ben ik volkomen met u eens... doch laat ons voortgaan, de stembus wacht. Myn kandidaat heeft overvloediglyk bewyzen gegeven dat hy scheren kan. Bovendien is hy zeer geacht in zyn distrikt. Maar dit is nu byzaak. Hoofdzaak is dat hy uw Vertegenwoordiging zal kunnen voorlichten by elke epineuze scheerkwestie. Hy zal de wankelende overtuigingen steunen, de verdwaalden terechtbrengen, de styfhoofdigen overreden, de onwetenden onderrichten, den weerspannigen ontzag inboezemen... alles door 't prestige van z'n eigenaardige kunde. Wat allen tezamen niet weten, weet hy alleen. Wat der algemene aandacht ontsnapte, is zyn byzonder eigendom. Wat anderen duister is, ligt hem klaar voor ogen. Kiezers, bedenkt het gewicht uwer stemming! Erkent dat onze weide dringend behoefte heeft aan zulk een schaap in de Vertegenwoordiging. Op dus, op! Allen ter stembus, en kiest, blatend uit onbeklemde borsten: leve de konstitutie...
- Weg met A!
- Voorzeker... weg met A! Kiest als uit één bek, onder 't aanheffen van weidelievende kreten, tot uw parlementsbelhamel... Wien denkt ge, lezers? Wél, den ouden weggejaagden A, die de voorpoort was uitgeworpen, maar in hoedanigheid van Specialiteit weer wordt binnengesmokkeld door 'n achterdeurtje.
De geschiedenis der meeste dwalingen beweegt zich langs den omtrek van een cirkel. Op despotisme volgt ontevredenheid, verzet, omwenteling. Uit dit alles ontstaan allerlei archieën die - dikwyls vry onjuist - den naam van republiek dragen. Hoe ook de vorm zy die de alleenheersing verving, ze wankelt gedurig tussen dwingelandy en regeringloosheid. In 't eerste geval is de kring reeds terstond vry geleidelyk gesloten, tenzy men groot onderscheid make tussen de tirannie van 'n enkele, van enigen, of van velen. By anarchie werpt men zich in de armen van 'n persoonlykheid die zich byzonder heeft toegelegd op 't stichten van orde, ener gezags-specialiteit die al zeer spoedig nolens volens - want niemand is tiran voor z'n genoegen - het voorbeeld volgt van den despoot dien men wegjaagde.
Moet dit altyd zo blyven? Wie weet! We trachten naar het betere. Dit trachten is onze roeping, en juist daarom is het plicht de middelen ter verbetering met oordeel te kiezen.
De proeven die sedert korten tyd op het vasteland van Europa, en in Engeland sedert eeuwen, genomen werden, leverden gebrekkige resultaten op. Aannemende dat elk Volk het recht heeft over zichzelf te beschikken, ryzen er ontelbare vragen, welker beantwoording zo moeilyk is dat wy door de erkenning van dat recht nog zeer weinig gevorderd zyn. Wat is een volk? Vormen de Skandinaviërs één Volk? Hebben de Friezen recht op zelfbeschikking als alleenstaande natie? Behoren Schotten en Ieren by Engelsen? Walen by Vlamingen? Vragen van deze soort kunnen er honderden gedaan worden.
Al konden zulke kwestiën behoorlyk - d.i. met terzydestelling van diplomatieke fiktiën die by den dag veranderen - worden opgelost, dan staan we voor nieuwe moeilykheden. Het is zeer gemakkelyk een natie toe te roepen: ge zyt uw eigen meesteres, beschik, beveel! Wie moet antwoorden op dezen eis? Wie is gerechtigd tot gebruikmaken van 't geschonken of veroverd voorrecht? Hoe uit zich de wil van de kollektieve menigte die men ‘Volk’ noemt? Of, erger nog, heeft zo'n Volk wel 'n wil? Eén wil zeker niet, en dit komt met géén wil vrywel overeen.
Daarna dwaalt men af op den kinderachtigen uitweg van 't stemmen-tellen, en vervalt in 't zeer onwysgerig aannemen van een veronderstelden Volkswil, dien men tegen beter-weten aan voorgeeft te kunnen opmaken uit stemmingen welker uitslag en betekenis beheerst worden door een kiesreglement, dat in z'n geheel willekeurige samenstelling geen andere logische oorzaak van bestaan heeft dan de zucht om zich met 'n fransen slag af te helpen van 'n taak die men niet weet te vervullen.
De daaruit voortvloeiende zeer onnauwkeurige - ja, per se valse! - manifestatie van den volkswil leidt tot nog onzuiverder resultaten dan reeds het geval wezen zou indien zekere bepaalde zaak aan 't oordeel der menigte werd onderworpen. Die menigte kiest nu slechts generale gevolmachtigden, tezaam genomen niet den minsten waarborg opleverende dat hun majoriteits-mening met den wil van de Natie, hun lastgeefster, overeenstemt.
Zo stuiten wy in 't parlementair stelsel overal op onnauwkeurigheid, op genoegen nemen met zeer ruwe benadering, op fiktie, en... op misleiding.
Ook wanneer wy al de gebreken die uit de aangestipte moeilykheden voortvloeien, nu eens aannemen als onvermydelyk - 'n treurige veronderstelling! - dan blyft toch altyd de mogelykheid bestaan om het voorhanden materiaal van staatkundige gegevens eerlyk toe te passen.
En... dit doet men niet! Dezelfde kiezers die, zodra 't hun byzonder belang gold, zich alleromzichtigst tonen zouden in 't onderzoeken der bevoegdheid en vooral van de integriteit hunner gemachtigden, behandelen de publieke zaak met 'n slordigheid die aan 't krankzinnige grenst, met 'n gebrek aan konsciëntie die in 't misdadige overgaat.
Lezen we niet dagelyks in onze couranten dat B, C of D - ik sla nu A over, om den schyn van ondeugende toespeling op m'n schapenparabel te ontgaan - vernemen we niet dagelyks dat het onze plicht is voor die heren te stemmen, juist om redenen die hen tot vertegenwoordiging van 't Volk onbevoegd maken?
De een heeft zich byzonder toegelegd op den handel...
Dat zal hem te pas komen als hy een winkel opzet. Goed succes! Maar daarmee heeft het Vaderland niets te maken.
De tweede was jaren lang in Indië...
We willen hopen dat hy ryk is, of 'n behoorlyk pensioen heeft, zonder leverziekte. Doch dat gaat het Volk niet aan.
Een derde is fabrikant. ‘Het fabriekwezen, myne heren, het fabriekwezen...’
Zeer wel! Ook dát behoort tot den Staat. Maar ook dat is de Staat niet.
Een vierde kandidaat is byzonder bekwaam in 't Loodswezen. Hy weet den weg in de zeegaten...
Dat is juist de weg dien wy 't Vaderland niet willen opsturen.
‘Zie dien vyfden eens. Men aanbidt hem in z'n distrikt...’
Wél, laat hem dan blyven waar hy bekend is en aangebeden wordt. Het Volk kent hem niet, aanbidt hem niet.
‘Ge zult toch dezen zesden niet afwyzen. Hy behoorde sedert z'n prille jeugd van familiewege tot de zó-en-zó-party. Hy is van-ouder-tot-ouder 'n dit-aan, 'n dat-ist, een van de echte soort!’ Dat zal z'n grootmama plezier doen, van wie hy al die istery en anery geërfd heeft, maar 't Volksbelang heeft ándere eisen. Laat men dien man een plaats aanbieden in de een of andere kamer van z'n familie, als daar door 't overlyden van 'n oudtante vakature is. De Staat is niet gediend met lieden die de oplossing van alle maatschappelyke vraagstukken meebrachten uit hun luiermand.
‘Wraakt ge ook den zevenden, die als Specialiteit in...’
In 't een-of-ander, connu! Ja, ik wraak ook hem. Ik ontzeg ieder het recht Volksvertegenwoordiger te zyn, die dat recht grondt op iets anders - op wat ook! - dan kennis van de behoefte des volks in het algemeen, dan toewyding aan de belangen van 't Volk in het algemeen, dan op de gegronde verwachting dat hy nuttig zal wezen voor 't Volk in het algemeen. Het volgen van 'n vooruit bepaalde richting op wetenschappelyk, sociaal of politisch terrein, bewyst óf onbekwaamheid óf verraad, en dit laatste is immer het geval by het voorstaan van byzondere belangen. De al-gemene zaak - res publica - is in de hoogste maat integraal, en moet als zódanig behandeld worden.
Ik weet zeer goed dat het vertegenwoordigend stelsel in 't algemeen, ook zonder verkeerde toepassing in de onderdelen, aan dezen laatsten eis niet kán voldoen. Doch wie dit toestemt, zal erkennen dat wy de daaraan klevende gebreken niet willens en wetens mogen vermeerderen. Hoe gebrekkig ook de wil des Volks door zyn afgevaardigden wordt kenbaar gemaakt, er is weinig hoop op beterschap indien wy opzettelyk voortgaan, erkend-onbevoegden met die moeilyke taak te belasten. Zien de liberalen niet in, dat ze zich bespottelyk maken in de ogen der behouders, door dagelyks blyk te geven dat zy hun eigen stelsel óf niet begrypen, óf moedwillig verkrachten? Is er logika in den roep: ‘Weg met Gods-genade!’ als men tegelykertyd zweert by de genade van Professor X of Dokter Y? Met welk recht rekuseert men het overwicht van een Bourbon of anderen Krates, als men stokstyf beweert dat het lekeplicht is, eerbied te hebben voor de militaire kunde van Luitenant Q? Is het dan alleen om plaats te maken voor katheders dat men zich voor 't omhalen van tronen en bidstoelen zoveel moeite getroostte? Millioenen en millioenen plebisciteerden sedert eeuwen voor 't gezag van den Paus. Weg met die meerderheid, zeggen we nu, wy weten beter! Maar... de anderhalve stem uit Schiedam die den jeneverstoker Z zo byzonder bevoegd rekent tot het beslissen van industriële - en alle andere! - kwestiën, dát is 'n ándere heiligheid, dááraan mag niet geschud worden! Jozua deed de zon stilstaan. Dit werd aangenomen door millioenen stemmen. Vyf-, zesduizend jaar lang voteerde 't hele mensdom de onschendbaarheid van Jozua's wonder. Die meerderheid wordt op eenmaal terzy gezet - en ik doe hartelyk mee! - maar mogen we nu telkens 'n nieuwen Jozua erkennen in ieder dien 't gelukte zich door 'n paar dozyn kiezers te doen proklameren voor 'n specialiteit in stilstaan?
Wie de aanbevelingen der kandidaten ontleedt, staat verbaasd over de botheid van lezers en de onbeschaamdheid van dagbladschryvers. Deze heren geven zich niet eens de moeite hun felonie te verbergen, en dringen brutaal aan op de verkiezing van dezen of genen, om redenen die juist den kandidaat het lidmaat-schap in de Kamer zouden ónwaardig maken, indien hy inderdaad schuldig ware aan de Kamerdeugden waarvan hy beticht wordt. Laat ons hopen dat er veel gelasterd wordt in die aanbevelingen! Maar in dit geval is 't vreemd dat de betrokkenen zich niet verdedigen. Nooit las ik te dier zake een rechtvaardiging. Nooit werd een dagbladschryver door den kandidaat van z'n krant voor den rechter gedaagd, omdat hy hem in staat achtte als Kamerlid het algemeen welzyn op te offeren aan ondergeschikte belangen, nu zeer in 't byzonder aan die van z'n distrikt. Nooit eiste een aanstaand vertegenwoordiger des Volks herstel van eer na de aantyging dat hy gereed stond dat Volk naar de maat van zyn vermogen te verraden als specialiteit. Integendeel, de Fritsjes leggen vry onnozel hun schitterenden Staat-van-Dienst over, en schynen heus te geloven dat na hun verkiezing tout sera pour le mieux dans le meilleur des parlements possibles.
Het best-mogelyk parlement? Dit verkrygen wy op die manier niet!
Wie als specialiteit de Kamer betreedt, voelt zich genoopt z'n kiezers te doen zien dat hy wel terdege de man is waarvoor hy zich... in de sociëteit Gezelligheid uitgaf. Men was gewoon hem daar gekleed te zien in iets dat naar uniform geleek. Ook schoor de barbier z'n nekharen weg. En z'n rok werd geborsteld door 'n gewezen wachtmeester-titulair, een krygskameraad uit de dagen van 't oorlogzuchtig garnizoensleven. Zou, na dit alles, het geacht lid uit de Gezelligheid mogen zwygen by 't behandelen van de vraag, hoe wy de Pruisen uit het land houden? Dat zy verre! Spécialité oblige! Het ruist hem in de oren hoe z'n kiezers elkaar toeroepen: ‘'t Zal me benieuwen wat onze man zegt over die linie van defensie. Zo-iets is juist z'n fort.’
Nu, die kiezers krygen hun zin. ‘Onze man’ praat terdeeg mee. En waarom zoud-i niet? Hy heeft immers - de gelukkige! - verstand van ‘liniën’ waarop zich de vredelievende krygsman terugtrekt, en hy weet wat de rug van 'n leger is... 'n ding, naar 't schynt, waarin iemand vallen kan zonder zich te bezeren, jazelfs voor z'n pleizier. Hy licht dus de vergadering voor, zy 't dan niet met technische kennis, dan toch met wat kennis van de meestal zinledige terminologie der techniek. De kruienier van z'n dorp voelt iets in zich van 'n Caesar of Napoleon, by 't ver-
*
ondersteld hear, hear! dat de aandacht scherpt op de oorlogswysheid van zyn afgevaardigde. De geldwisselaar op den hoek is wat huiverig geworden in 't aannemen van Kassenscheine, na die redevoering van ‘onzen man’. 't Is toch maar zeker dat Von Moltke, uit het veld geslagen door die fameuze nieuwe linie, geen raad weten zal met z'n armeerug, en dat alzo de solvabiliteit van den Pruisischen Staat...
‘Onderwys? Wacht even, straks zal onze dominee die zaak eens behandelen. We zonden hem naar Den Haag omdat het preken hem wat lastig viel - hy hoest zo, en kan de stovenlucht niet verdragen - maar Onderwys is z'n stokpaardje, daar kan je-n-op aan! Hy katechiseerde altyd 'n kwartier over den tyd, en op z'n zesde jaar al kon m'n kleine jongen 't hele gebed van Manasse van buiten, zodat nu die reorganisatie van de hogescholen wel in orde komen zal. Liberaal is hy... van belang! Hy preekte zonder bef, en z'n vrouw heeft 'n cotillon meegedanst op den zilveren bruiloft van onzen burgemeester.’
‘Accynzen? Nu, dát is een kolfje naar de hand van onzen X! Hy is graanhandelaar, en heeft molens ook. Altyd lag hy overhoop met de kommiezen van 't gemaal. Hy is door-en-door thuis in die zaken... doorkneed! Alles weet-i “binnen” te krygen, en de ambtenaar die hém iets bewyzen kan, moet nog geboren worden. Lees eens wat onze “provinciale” van hem zei, toen hy gekozen worden zou. De “provinciale” zei, dat... dat... niemand zo byzonder thuis was in accynzen als X. De behouders zullen 't hard te verantwoorden hebben als hy begint. Want... praten kan hy... kyk! Verleden by den brand heeft hy 'n toespraak gehouden, wel 'n half uur lang. De spuitgasten stonden perplex, en toen 't dak instortte, had hy nog niet gedaan. Ik verzeker je dat hy niet voor niemendal naar Den Haag is gezonden.’
't Is nu maar te hopen dat er geen brand ontstaat in Den Haag of in Nederland, in de Kamer of onder 't Volk. De welsprekende gemaal-specialiteit mocht de spuitgasten eens roerloos praten! Het doet my overigens genoegen dat die X zo'n goede spreker is, daar hy me hierdoor aanleiding geeft om terug te komen op de specialiteit van mooipraters, een ras dat ons moest doen gloeien van eerbied voor den uitvinder van 't perzisch insektenpoeier.
De mensenvriend Hakim Hhafiz - daar ik niet weet hoe de man heette, willen wy aannemen dat die naam hem is toegekend door de meerderheid van 'n Vergadering die 't ook niet wist - die Hhafiz heeft aanspraak op onze dankbaarheid, al ontwaren we dan by warm weer en Kamerzittingen, dat z'n pogingen nog altyd gedeeltelyk onbekroond bleven. In magnis voluisse... o edele Hakim, troost u daarmee!
De specialiteit van mooipraten, publiek-spreken, oratorisch talent, welsprekendheid - de frequentste onder alle specialiteiten - is een ware ziekte, een besmetting, een pest die uitgeroeid behoort te worden, een vloek dien men bezweren moet.
Ik heb my onlangs in de Ideeën (Bundel III) hiermee te lang bezig gehouden om daarby nu te blyven stilstaan. De belangstellende lezer wordt naar dat werk verwezen, en ik zal dus hierover nu niet meer zeggen dan nodig is tot het aanwyzen van den nadeligen invloed dezer soort van specialiteit op de Vertegenwoordiging des Volks.
Welsprekendheid in den zin dien men gewoonlyk aan dit woord hecht, behoort tehuis op den kansel. Het opdringen van ongerymdheden kan niet gelukken zonder zeker flux de bouche dat we aan goochelaars, geestelyken en biologen moesten overlaten. By het nuchter behandelen van zaken - en dit is zowel voor de balie als op de Volkstribune een vereiste - komt het aan op de zaken-zelf, en niet op de manier waarop deze of gene praatspecialiteit die zaken weet voor te stellen. De aangevoerde feiten behoren wél te spreken, en kunnen dan de welsprekendheid van den rhetor zonder scha missen niet alleen, maar worden daardoor in het duister gesteld. Welke waarde heeft de vryspraak van den beschuldigde, indien men daarby de bekwaamheid van zyn verdediger op den voorgrond zet? Welk vertrouwen kan het Volk stellen in de doelmatigheid van een genomen maatregel, wanneer daartoe beslist is onder den indruk der redevoering van een mooiprater? Men bedenke dat het by behandeling van zaken niet om overreding te doen is, niet om 'n kinderachtigen triumf over tegenstanders, niet om de problematische eer van 't laatste woord. De vraag is hoe de feiten zyn? Hoe die van elkander afhangen? Hoe er moet gehandeld worden om ze in de toekomst naar wens te leiden? En dit doel wordt niet bereikt door oratorische inspanning of overspanning. Erger nog, op dat doel wordt onder 't regime der mooipratery niet eens aangelegd. Het spreken-zelf staat dikwyls het belang der zaak waaróver men spreekt, in den weg, zoals in den schouwburg 't luid gesis óm stilte, de stilte. Het is den specialiteit-prater minder om 't welzyn des Vaderlands te doen, dan om den bloei van z'n redenary. En ook z'n tegenstanders slaan meer acht op de rhetorische waarde van z'n arbeid, dan op den invloed dien zyn redenering behoorde te hebben op hun oordeel, een invloed die dan ook zeer gering is. Lang voor het openen der debatten kan men vry nauwkeurig weten hoe de uitslag van de stemming wezen zal, waaruit mag worden opgemaakt dat de advokatery der pleiters geen enkele overtuiging wyzigt. Liever: geen enkel parti pris, want van ‘overtuiging’ kan in zo'n bedorven kring geen spraak zyn.
De waarde die in weerwil hiervan nog byna overal aan publiekspreken gehecht wordt, legt een droevig getuigenis af van den ernst waarmee men waarheid naspoort. Als meest eenvoudig geneesmiddel voel ik me alweer genoopt te wyzen op den wiskundige, die in de harmonie van het Zyn, uitgedrukt in hoeveelheden of uitgebreidheid, de schoonheid van het stipte, de poëzie der juistheid najaagt. Hy vindt dit alles niet in een byzondere wyze van voorstelling, maar in de eenvoudige vermelding van 't gevondene dat hem uitdrukkingen in den mond legt welke steeds, en in veel hoger zin dan we gewoonlyk dit woord gebruiken, wél-sprekend zyn. Wat daartegen strydt, noemt hy leugen. En zelfs zonder bepaalde tegenstelling, al wat afwykt van 't eenvoudig ware, is hem ónwaarheid, en als zodanig een gruwel. Mooipraten? In de couranten, die verraderlyke fotografieën van onzen maatschappelyken toestand - de oplettende lezer begrypt dat ik nu bepaald van de advertentiën spreek, daar fotografieën aan iets als juistheid doen denken - in de couranten wordt nu en dan eine gewandte Verkäuferin gevraagd. Hoe men zo'n ding in 't Hollands noemt, weet ik niet. De zaak zal wel hierop neerkomen, dat men een schepsel zoekt die het talent heeft 'n onbedreven klant verschoten lapjes aan te praten. Heeft de specialiteit van zo'n winkelmeubel werkelyk voor den patroon enige waarde? Oefent zo'n geacht lid van de toonbank inderdaad 'n goeden in-vloed uit op het geluk des Volks dat wat welvaart komt opdoen uit haar voorraad?
Op my niet! Ik tart de meest gewandte Verkäuferin van 't hele nieuwe Duitse Ryk, my een kadaster-wetsontwerp of 'n reorganisatie van de Preanger in de hand te stoppen voor 'n waardig antwoord op den Havelaar, en ik zou geen slaapmuts aannemen uit haar hand, al verzekerde ze my op erewoord dat Van Twist - bygestaan dan door andere specialiteiten, omdat hyzelf de specialiteit van volslagen onbekwaamheid beoefent - dat ding had gebreid.
Maar onze kieskollegiën en Kamers zyn zo keurig niet. In die winkels stelt men zich met de nieuwe juffrouw tevreden, zodra zy zeker soort van omstanders tot handgeklap weet te bewegen, en vraagt er zó weinig naar of ze overigens verstand van de zaken heeft in 't algemeen, dat men ten laatste die zaken met het effekt van haar praatjes verwart. Dit nu is in een winkelier begrypelyk. Hy slyt z'n waren door de gladmondigheid van z'n vertegenwoordigster, en daarom alleen is 't hem te doen. Doch behoorde niet het Volk aan zyn afgevaardigden ándere eisen te stellen?
‘De redevoering van A, van B, van C was mooi...’
Heel mooi! Maar, eilieve, zyn we daardoor een graad veiliger voor de Pruisen?
‘Onze D heeft daar eens weer perfekt gesproken!’
O ja, byna zo mooi als onlangs in de ‘Gezelligheid’, maar... de werkman is ontevreden. Kan hy voedsel kopen voor D's prachtige oratie? Is de kans op algemene welvaart verbeterd?
‘Heb je gelezen hoe onze E dien F op z'n plaats heeft gezet? Dát was taal!’
Zeker, zeker! Maar... de Javaan wordt mishandeld, met of zonder akkompagnement van kamerspeeches, met of zonder de Gewandtheit der bataviase toko-specialiteit die z'n diepe kennis van indische zaken te luchten hangt.
Maar niet alle mooipratery riekt juist naar den winkel. Ook, en vooral, de balie levert gewoonlyk een kontingent sprekers die de toonbank zouden doen blozen, wanneer een toonbank blozen kon.
‘De rechten, myne heren, de rechten...’
Nu ja, de rechten. We kennen ze, die vadermoordende bastaarden van het Recht! De rechten vullen alle plaatsen die openbleven tussen de bezette botertonnetjes en de vertegenwoordigers van Vlaardingse haring! Zo'n man van rechten spreekt, spreekt, spreekt... tot in 't oneindige. En daarna spreekt-i. Dat is z'n vak, z'n roeping, z'n beroep, z'n gewoonte, z'n hebbelykheid, z'n behoefte, z'n tic. Het spreken is zyn zeer speciale specialiteit...
Daartoe werd hy dan ook afgevaardigd!
Waarover spreekt hy? 't Is hem om 't even. Hoe? Het scheelt hem niet. Hy spreekt niet om iets op te helderen, iets mee te delen, hy spreekt óm te spreken. Z'n kiezers wachten van hem zóveel kolommen Byblad in de week. Levert hy minder, ze fronsen het voorhoofd: ‘hm, hm, onze Z gaat achteruit.’ Draaft hy z'n pensum 'n paar regels voorby: ‘zie zo, Z is terdeeg op z'n dreef geweest.’
De arme Z wordt martelaar van z'n dorpsroem. 't Is met hem: ‘spreken kunt ge, spreken wilt ge, spreken zult ge... tot er de dood na volgt, en dan wachten wy uit uw eigen mond de lykrede.’ De ongelukkige allemans-babbelaar is nog rampzaliger dan z'n mede-specialiteiten in andere vakken. Deze toch behoeven zich slechts op den voorgrond te stellen wanneer hun métier wordt aangeroerd. Maar Mr Z is van álle vakken, juist omdat de eigenaardigheid van z'n welspreken meebrengt dat hy redevoeren kan over zaken waarvan hy óf weinig weet, óf byna niets, óf volstrekt niemendal. Waartoe zou de gaaf van spreken dienen, als men daarby nog verstand nodig had van 't behandelde ook? De zeeman mag zwygen over tienden... al doet hy 't niet immer. De bankier kan neutraal blyven by 't kibbelen over armenverzorging... al doet hy 't niet immer. De afgevaardigde uit de venen mag op z'n lauweren rusten zodra de turf afgehandeld is... al doet hy 't niet immer. De kiezers gunnen al die heren den tyd tot kraamuitleggen na 't verlossen van hun vakwysheid. Maar de praatspecialiteit is gedoemd zich te laten braden op élken rooster. Hy heeft na 't afhandelen van enig onderwerp nauwelyks den tyd zich, als St Laurens, op z'n andere zy te leggen. Turf, armenbederf, eredienst, verstopte zeegaten, koninklyk prerogatief, volkenrecht, buitenlandse zaken, vrye arbeid, pensioenen, strafwet, onderwys... alles is van z'n gading. Of liever, alles is van de gading zyner kiezers die ‘onzen man ook wel eens over dat onderwerp willen horen’.
We zullen niet toegeven in ziekelyk medelyden met het praatorgel, dat veroordeeld is tot het afspelen van meer deunen dan er op één cylinder kunnen gezet zyn. Wie zich voor universele deunmachine uitgaf, moet dan maar de bittere gevolgen van z'n triumf dragen. Maar we vragen wat er terecht komt van de zaken die op zulke wys worden behandeld? We vragen of het Volk gebaat wordt door de mondknapheid van zo'n babbelaar?
Misschien werpt men my tegen dat ik, die aan specialiteiten hun bekrompenheid verwyt, genoegen moest nemen met de... generaliteit van iemand die over alles meespreekt, en dien men dus niet verwyten kan dat de kring waarin hy zich beweegt, te nauw is. Die ruimte moge wyder zyn dan van anderen, ze is - grotendeels ten gevolge van 't eigenaardig hersenbederf dat de studie der zogenaamde ‘Rechten’ meebrengt - gewoonlyk minder goed gevuld. Heeft men by vakmannen te klagen over penurie van zaken, hier hebben we met profusie van woorden te doen. Het is de eersten onmogelyk zekere enge grenzen te overschryden, maar praters kunnen zich binnen geen enkele grens tot iets wezenlyks bepalen, en wanneer men de zaakkennis van dezulken, en 't licht dat ze verspreiden, kondenseert, voelt men iets als sympathie voor de andere specialiteiten, die weliswaar slechts één zaak representeren, maar zich daarover dan ook niet behoorlyk weten uit te drukken, en dus meer kans hebben om door zwygen tot 'n schyntje van iets degelyks te geraken. In dit laatste geval blyft hun tenminste de verdienste het woord te laten aan den enkele die inderdaad iets te zeggen heeft waardoor misschien het Volk kan worden gebaat.
Uit myn Ideeën kan men weten hoe ik de staatkundige waarde van den heer Thorbecke beoordeel. Toch heb ik onlangs zyn handelwyze in zekeren zin goedgekeurd, toen hy zich onttrok aan het praatduel waartoe een debatteer-specialiteit van de ergste soort hem aanhoudend dwingen wilde. De poging van den aanvaller om zich tot ‘iets’ te maken, door 't voortdurend mikken op een persoon die naar de mening van een groot deel des Volks sedert langen tyd iets is, noem ik... kwajongensachtig. Ik moet geloven dat de man by z'n kiezers eer heeft ingelegd met z'n sar-ren, daar de rol die hy spelen zou, te voorzien en waarschynlyk een der voorwaarden van z'n verkiezing geweest was. Het is dan ook mogelyk dat hy nu en dan z'n tegenstander gekwetst heeft. Maar de grotere eer, door dien tegenstander gekwetst te worden, is hem ontgaan. De in dit geval door de liberale specialiteit in acht genomen terughouding zou ons byna stemmen tot wat vergevensgezindheid voor de zotternyen van '48, indien hier aan iets anders dan zeer persoonlyke beweegredenen te denken viel. De persoon Thorbecke wilde niet toernooien met het individu dat zich als ‘geacht lid’ uit... een-of-ander zo indiskreet opdrong in z'n vyandschap, maar 't Kamerlid Thorbecke gaf te dikwyls bewyzen van onkunde omtrent de ware roeping des Volksvertegenwoordigers, dan dat zyn terughouding aan staatkundig bon sens mag worden toegeschreven. Dit is dan ook niet te verwachten in den schepper onzer kieswet, die volgens zyn beginselen, als lid der Kamer het recht niet had zich te onttrekken aan de noodzakelyke gevolgen van z'n eigen werk. Zúlke verkiezingen brengen zúlke geachte leden voort! Patere legem quam fecisti!
Of 't overigens waar is, dat het bedoeld ad hoc afgevaardigd kemphaantje z'n kiezers behaagd hebbe? Ik gis ja. Waarschynlyk zyn z'n herhaalde provokatiën met innig welgevallen gelezen. Me dunkt ik hoor zeggen: ‘dat is onze man!’ Welnu, deze ingenomenheid vloeit voor een deel uit onkunde voort. De meerderheid der kiezers is nog altyd van mening dat praten, spreken, publiek-spreken, redevoeren, enz. uitstekende zaken zyn. Men schynt nog altyd niet te weten dat niets gewoner is dan dit talentje. 't Gaat daarmee als met muskaatnoten, verzenmaken en speciaalkennis van ‘de-n-oost’, altemaal kruieryen die eens tegen goud werden opgewogen, en tegenwoordig in 't burgerlykst huishouden tot vervelens toe worden voorgezet. Voedsel zit er in al die dingen niet, en overvoer deed den prys dalen. Dit is gelukkig. Want al vloeit hieruit verhoging van konsumptie voort, het stemt de waardering van 't gebruik wat lager, en dit is iets gewonnen.
Maar zó ver zyn we nog altyd niet met de debatspecery. Nog immer vinden mensen en... kiezers een haut goût van talent in de hebbelykheid van frazenlymen. Ze schynen niet te weten dat de prys van het artikel sedert de afschaffing van 't monopolie zo verbazend gedaald is. Wat onbevangenheid, een beetje gewoonte z'n eigen stem te horen, le désir de se voir imprimé, een twintigtal gelegenheids-frazen, een wel geprepareerd slotwoord, et le tour est fait!
Voedsel zit er in dat alles niet, zei ik zo-even, toen ik van andere goedkope produkten sprak. Zit er voedsel in wat we zien voortbrengen door zulke publiek-sprekers? Om te blyven by 't voorbeeld dat ik aanhaalde, durf ik vragen of er in al die aanvallen van 't geacht lid Koorders tegen den heer Thorbecke één nieuw denkbeeld is ontwikkeld? Of er één oud denkbeeld in nieuw licht werd gesteld? Of er iets is overgebleven van die telkens tevergeefs afgestoken vuurwerkjes? Werd er in 't grenzenloos ryk der Ideeën een nieuw werelddeel ontdekt? Een vreemde kust? Een onbekende klip? Een dorp, een rots, een zodenbankjen, een zandkorrel? Niets van dat alles! Niet eenmaal een nieuw kiesdistrikt. Geen mot zelfs is blyven bestaan van al de projektielen waarmee de arme Thorbecke uit z'n eigen kies-mitrailleuse beschoten werd. Wind zyt ge, o praatspecialiteit, tot wind zult ge wederkeren. Dat zy zo!
De wens is vroom. Van alle specialiteiten is de redevoer-specialiteit de verderfelykste, de onuitroeibaarste! In weerwil der uitvinding van den beroemden Hakim Hhafiz, is de kans op genezing van de ziekte nog zeer gering. Ge moet weten, lezer, dat die man te stryden heeft met boosaardige vyanden. Venynige tegenstanders hebben in Perzië zyn pogingen verydeld door 't oprichten van dispuut-kollegiën en debating-klubs. Men ziet het, iemand die z'n tyd vooruit is, stuit gewoonlyk op boosaardige tegenwerking. Ook ik heb 'n uitvinding gedaan. Ik wilde de publiek-sprekers inenten met de tranen van 'n berouwhebbenden ekster. Maar ik houd de ontdekking geheim, uit vrees dat broodnyd en zucht tot zelfbehoud zich zullen wreken door 't oprichten van instituten als die in Perzië den armen Hhafiz het leven verbitteren. Ik denk dat-i naar Wiesbaden vluchten zal. Wie overigens nog niet voldoende doordrongen is van den noodlottigen invloed der praatspecialiteiten, sla het oog op 't ongelukkig Frankryk waar men, na al de bittere ondervinding van 't laatste jaar, nog altyd niet van de kwaal genezen is. Toen dezer
*
dagen de generaal Vinoy met al de duizenden vechtmannen die hy onder zyn bevelen had, gevlucht was voor de opstandelingen te Parys, gaf een frazensmid van die gebeurtenis aan de Assemblée Nationale kennis met de woorden: le général a concentré ses forces à Versailles. Indien de franse afgevaardigden duits lazen, zouden ze weten dat sedert maanden hun vechtende en gevechtbeschryvende landgenoten door den vyand over zulke frazen worden bespot, en dat de uitdrukking: sich rückwärts konzentrieren, op Fransen toegepast, in den mond der opgeblazen onderdanen van Keizer Wilhelm - die op hun beurt óók met frazen weten om te gaan! - identiek is geworden met schandelyk weglopen. De vaderlandredders in de Assemblée slikken nog altyd zulke woorden, en zetten daarby een gezicht alsof ze doordrongen zyn van 't besef der strategische waarde van zo'n militaire retrovolutie. Jules Favre, een pleit- en praatman, spreekspecialiteit van den eersten rang, vond een andere manier uit om lafhartige vlucht te eufonizeren. Hy, lid van de Regering, had - evenals al z'n ambtgenoten trouwens - 't hazenpad gekozen voor de oproerlingen van 't Hôtel de Ville, en met majestueuze deftigheid stelde hy die rugwaartse koncentratie aan de Volksvertegenwoordiging voor, als een heroïsche poging om den vyand te verdelgen: en créant autour de lui le vide le plus absolu. 't Doet waarlyk denken aan een muisjen onder de luchtpomp. Maar... als nu eens die vyand, aangetrokken door 't zo heldhaftig geschapen vacuum, zich liet voorttrekken naar Versailles, en verder, verder, zo vér de door voortdurende vlucht veroorzaakte ylheid toelaat of eist... wat dan? Quo usque, o dappere Julius Fraze? Hoe lang wilt ge den vyand op u toe zuigen? Ik heb ongelyk. Er staat: autour, luchtledige zuiging dus aan alle kanten tegelyk... 't is om te bersten.
De Assemblée neemt genoegen met zulke cant, zy die optreedt als redster van 't bedrogen Frankryk dat te gronde werd gericht door praatjes van gelyke soort. Die mensen hebben niets geleerd en niets afgeleerd. Doch waarom 't hun te wyten? Werden ze niet door 'n wettelyk bevoegd verklaard deel des Volks waardig en bekwaam gekeurd, de belangen van dat Volk te behartigen?
Tot nog toe ging het te onzent niet beter. En 't is te betwyfelen
*
of dit veranderen zal. Maar, in weerwil myner moedeloosheid zal ik blyven waarschuwen zo goed ik kan. Wie menen mocht dat ik by veel gelegenheden en ook nu weer in deze bladen, onze Volksvertegenwoordiging te hard val, vrage zich of de Kamers by 't Volk in aanzien zyn? Dit is het geval niet. De kiezers minachten hun eigen werk. Vreemd is 't zeker niet, dat koks de spyzen niet lusten die zy anderen voorzetten. Reeds het bywonen van 't vuil geknoei in de keuken maakt het onmogelyk die met smaak te nuttigen, hoe veel te meer moet dit het geval zyn als men heeft deelgenomen aan dat gemors.
En... het oordeel der Kamerleden-zelf! Wie slechts eenmaal gelet heeft op den toon waarop buitens-kamers zo'n uitverkorene zyn mede-uitverkorenen ‘ze’ noemt, zal my ten goede houden dat ik met die heren weinig omslag maak, waartoe geen grote moed vereist wordt, daar ieder hunner in 't byzonder volkomen instemt met myn oordeel over z'n ‘geachte’ kollega's en bloc. Dagelyks hoort men:
‘Dat begrypen ze niet... dáártoe zyn ze niet te bewegen... zoiets is hun te hoog!’
En de éénling die aldus spreekt en accentueert, heeft gelyk. Er ligt niet de minste verwaandheid in, dat hy zich als individu hoger stelt dan al z'n ambtgenoten tezamen genomen. Hy voelt inderdaad het overwicht van z'n onverbrokkelde individualiteit tegenover de poespas van kennis en kunde, die door gebrek aan affiniteit nooit een degelyk geheel kan uitmaken. Een verzameling van mensen bezit als zodanig nooit een der eigenschappen die 'n mens kunnen versieren. Ze heeft geen konsekwenten wil, geen overtuiging, geen karakter, geen bekwaamheid, geen geweten, geen eergevoel, geen schaamte en geen moed. Elk individu, hoe schitterend middelmatig ook, staat boven een Vergadering. (Idee 9 en 336)
Wie na al 't aangevoerde nog verder bewys verlangt van de laagte waarop onze Volksvertegenwoordiging staat, legge zich de vragen voor:
Welk werkstuk heeft ooit onze Kamer voortgebracht? Welk belangryk denkbeeld is uit haar voortgekomen? Welke blyken gaf zy dat ze besef had van haar verplichtingen? Op welk gebied leverde zy voorbeelden ter navolging? In welk opzicht was zy uitstekend? Wat heeft het Vaderland aan z'n Vertegenwoordiging te danken?
Uit overvloed van individuele specialiteiten in allerlei vakken, werd zy altyd verhinderd kollektief te zyn wat ze uit den aard der zaak wezen moest: algemene Specialiteit ter behartiging van de belangen des Volks.
Ziedaar alzo wat de in willekeurige brokstukken verdeelde opinie der menigte oplevert! Vox populi vox Dei, zegt men, zonder te bedenken dat men daarmee z'n God 'n vreemd kompliment maakt. Een zonderlinge eer voorwaar - en voor 'n God nogal! - homogeen te worden verklaard met kannibalen, rovers, heksenbranders, stommeriken, aanhangers van oudwyvenpraatjes, gelovers, verstandsmoorders, enz. enz. Hadden niet al die specialiteiten van beroerdheid eenmaal - en hebben ze niet nog, in zekere landen - zo'n Vox op haar hand? Doch, dit daargelaten, ik vraag of zy die den wil van hun God vereenzelvigen met den Volkswil, geen zonde doen door die eensluidende voxen door te knippen als 'n poliep? Me dunkt: ge zult den Here uw God niet distriktifiëren. Zéker is 't dat myn godin, de Rede, geen genoegen neemt met zulke kinderachtige en misdadige kunstjes.