Onder den grond
Was 't Sir Joshua Reynolds of 'n ander, die by 't bezoeken van den Tower, geen enkel voorwerp of locaal zo belangwekkend vond als die éne geslotene deur, waarachter iets geheimzinnigs verborgen scheen, of... niets?
Niets! O, onbegrensd veld voor de fantasie van den kunstenaar! Elke denkbare ruimte heeft voor ons arme, kleine, domme mensen, een grens, omdat we niet geleerd hebben ruimte anders dan door grenzen te bepalen.
Het Niets is, zelfs voor ons begrip, oneindig. In de leegte van het niet-zyn vindt de luim van den artist plaats om rond te galopperen naar hartelust.
Hém de taak, hém de roeping, hém de wellust die ylheid te bevolken met de kinderen van zyn verbeelding, van zyn genie!
De eindeloze woesteny van 't onbekende is het domein, het wettig veroverd koninkryk van den dichter, die 't onzienbare aanschouwt, het ontastbare waarneemt, het zwygen verstaat. En Reynolds vulde, scheppend op zyn doek, de ruimte die achter de ongeopende deur was of wezen kon, met de schimmen der afgestorven koningen van Engeland.
Het doet er niet toe dat hy zich bedroog. Het doet er niet toe of wellicht die deur het hok afsloot, waar 'n vorige concierge afgedankte prullen bewaarde. De ernstige, fluisterende, bleke, zwevende gestalten die Reynolds te voorschyn riep op zyn paneel, waren geschapen door hém, bestonden door hém, behoorden hém... hém, den schepper uit niets, den bevolker der ongeziene ruimte.
Ik beken dat ik aan dit alles niet dacht toen ik, na enige minuten op het plat getoefd te hebben, my gereed maakte den toren te verlaten. Maar juist toen ik, weergekeerd op de eerste verdieping, myn voet wilde zetten op 't aangeplakt bordes, riep Fancy my terug. Ze lichtte het valluik op - handiger dan de pórtjeh, voorzeker! - wees met de ene hand naar de donkere diepte, greep met de andere my fors aan, en smeet me er in.
In die diepte, o belangstellende lezer, maakte ik een aanvang met de Millioenenstudiën, waarvan ik u de resultaten wil mededelen.
Gelyk een sneltrein, die de tussenstations met voorname minachting voorbystoomt, hield ik me niet op aan den bodem der put. Indien daar misschien deze of gene heeft zitten wachten op reisgelegenheid, zal hy zich hebben moeten vergenoegen met 'n later trein. Ik viel dóór tot diep onder den grond, en kwam niet tot rust, voor ik me in een vry ruim locaal bevond, waar een menigte kleine mannetjes byeen was, die ik allen terstond herkende. Ik had hen namelyk in '34 en '35 in de Amstelstraat te Amsterdam gezien, toen ik in de toenmalige ‘duitse komedie’ voor 't eerst een opera-voorstelling bywoonde: Hans Heiling! Ja, zy waren het, die lieve goedaardige, hulpvaardige kaboutermannetjes, kobolden en gnomen. Ze waren allen in 't grys gekleed, en droegen brandende smeerkaarsen op 't hoofd, zeker om in 't donker elkaar niet omver te lopen.
- Een gast, een gast! riepen zy. Spoedig, zegt het den Meester. De Meester werd ylings geroepen, en waarachtig hy was het... Adolf!
In z'n kleding zou hy niet van de anderen te onderscheiden zyn geweest, maar by 't schynsel van de smeerkaarsen zyner hofhouding, herkende ik duidelyk het versmaad portret van zo-even.
- Wel, dat doet me plezier, riep de goede man. Hoe kom je hier?
- Fancy smeet me...
- Nu, daaraan heeft zy wel gedaan. Hoe meer gasten hoe liever. Sedert langen tyd zond ze ons niemand. Hoe heette ook de laatste dien zy ons toewierp, kindertjes?
- Heine, Meester. Heinrich Heine!
- Juist. Dat is een jaar of twintig geleden. 't Was een zonderling wezen. Hy schreide lachend, en zyn vrolykheid stemde ons treurig. Jammer dat hy verzen maakte. Overigens was de man zo dom niet. Maar nu iets anders. Waarmee kan ik u dienen? Een schoteltje kwarts? Een slaatje van yzer? Gestoofde salpeter? Spreek op en doe of ge thuis waart. Glimmerschiefer?
- Majesteit...
- Zo heet ik hier niet. Myn naam is Adolf, of... Meester, als ge dat liever zegt, maar ik ben dit niet altyd, want die dingen gaan in de onderwereld by periodieke electie. Vroeger heerste hier een soort van erfopvolging, maar ze is afgeschaft, sedert men ontdekte dat sommige voorzitters van onze republiek zich schuldig maakten aan 't voortbrengen van onbekwame zoons en liederlyke kleinkinderen. Is dat daarboven ook zo?
- Neen Meester, juist andersom. Daar hebben de knapste kinderen onbekwame ouders en liederlyke grootpapa's. Door voortdurende erfopvolging worden de geslachten der voorzittende meesters hoe langer hoe bruikbaarder, vooral daar zy zich nooit vermengen met familiën wier leden niet voorzaten in de republiek. De rasverbetering gaat alzo ongestoord haar gang.
- Potztausend! Daarvan heeft die Heine my niets gezegd. Maar neem plaats, en zeg me wat gy gebruiken wilt? Houd je van geroosterde stalactieten met 'n sausje van druipwater? Wil je kalk? Ze is vers...
- Bewaar me! riep ik. Ik had m'n bekomst van verse kalk! Meester 't is me niet om eten of drinken te doen. Bovendien, ik heb zo-even een Holländer gebruikt...
- Ieder z'n smaak! Maar wat is dan eigenlyk de reden van je komst?
- Meester, ik wilde gaarne iets leren, en daar uw gnomen...
- Ah zo... je wilt gnosis! Nu, daarmee kunnen wy je dienen. 't Is juist vanavond zitting onzer akademie. En van welke soort is de kennis die ge hier woudt komen opdelven in de diepte?
- Meester, er zyn daarboven vele zaken niet als ze moesten wezen. Wat ik u zo-even zeide over de voortreffelykheid der voorzittende meesters...
- Dat weet ik al. Heine leerde ons spot verstaan.
- Des te beter. Maar nu zal ik niet spotten. Daarboven is niet alles zo goed als het, met eerlyke gebruikmaking van de onveranderlyke wetten der lieve Natuur, wezen kon. De goedige aarde levert voedsel genoeg, en toch wordt er gebrek geleden door de mensheid...
- Ik zal ze wat yzer zenden.
- Om 's hemels wil, doe dat niet, Meester! Ze eten het niet, en maken er ballen van om elkaar dood te gooien.
*
- Wat salpeter?
- Nog erger! Ook dat eten ze niet, en gebruiken het om die ballen voort te blazen. Neen, hoor me geduldig aan...
Dit beloofde my de Meester.
Hy wenkte my plaats te nemen op 'n stenen bankje in een uit den wand gehouwen nis.
- Er zou voedsel in overvloed zyn, ging ik voort, en toch hebben velen niet het nodige. Er is daarboven kennis genoeg te zamelen, en toch kwynt een zeer groot deel der mensheid weg in walglyke onwetendheid. Er is daar stof genoeg voor algemene vreugd, voor genot, voor geluk... en toch, Meester, toch blyven jammer en leed hoofdtoon in de geschiedenis van dat arme mensdom!
Meester, ik heb vyftig jaren op die aarde rondgedoold, en zelf veel geleden, maar sedert ik de gaaf ontving myn voelen tot denken te maken, en verstand te scheppen uit de bron van het hart, sedert dien tyd was my niets zo bitter als 't aanschouwen van de algemene ellende die voortdurend de plaats inneemt van mogelyk algemeen geluk.
En steeds kwam daarby de gedachte in my op: o, als ik te bevelen had... si j'étais roi!
Ik zocht macht om goed te doen.
Maar Meester, die macht bleef uit, vooral nadat ik, herhaaldelyk getracht hebbende goed te doen zónder haar, hoe langer hoe machtelozer werd gemaakt door de velen die, die...
- Belang hebben by het kwade?
- Meester, gy hebt het gezegd! Ik streefde dus naar macht, en doe dit nog... op den nanoen van myn levensdag. Is het te laat? Om te slagen... misschien. Om te pogen... neen!
- En langs welken weg hebt gy getracht uw doel te bereiken? Ik wed om al wat gy wilt, dat ge begonnen zyt met een kasteel te bouwen op 'n hoogte... in de lucht misschien?
- Neen Meester, ik bouwde geen kastelen... zelfs niet in een kuil, zoals uw Sonnenberg.
- Hm, ik verzeker je dat dit in myn tyd de nieuwste manier was, haute nouveauté uit... Ambarawa. Die generaal Van der Wyck was een groot man.
- Meester, gy hebt het alweer gezegd. Maar ik ben treurig, en
*
wenste u ernstig te zien. Gy vraagt naar de middelen die ik aanwendde om te geraken tot de macht die geluk geven zou? Lyfeigenen die torens voor my bouwden, had ik niet. Ik erfde geen koninkryk, geen prinsdom, geen titel... Meester, ik moest de tering naar de nering zetten. Ik bezat slechts myzelf.
- Als gy u daar juist hebt uitgedrukt, waart ge ryk.
- Dan moet myn uitdrukking onjuist geweest zyn, en ik neem haar terug. Neen, ik bezat niet eens myzelf, want het goede dat in my was, werd voor een deel, voor een groot deel, machteloos gemaakt door een tal van aandoeningen, driften, onvolkomenheden...
- Dat heb ik altyd en overal opgemerkt. In elke vesting zyn verraders, en ieder leger heeft z'n Spitzbuben en treinvolk. Maar de kern, de kern, daarop komt het aan!
- Nu Meester, de kern was goed. Ik moest dus woekeren met het weinige dat ik, onbezwaard, in myzelf te myner beschikking vond...
- En die woeker slaagde niet. Misschien woekerden anderen met u. Zo gaat het meer. Maar waaruit bestond dan uw kapitaal?
- Ik had goeden wil...
- Le chemin de l'enfer en est pavé.
- Opmerkingsgeest...
- Dat zal u te pas komen als ge straks les neemt by myn gnomen.
- Ik was dichter...
- Weet men dat?
- Ik vrees ja, Meester.
- Welnu, dat hadt ge moeten voorkomen. Den dichter zal alles gelukken, mits hy zorge zyn rang te verbergen. Maar hy wordt gewoonlyk verklapt door 'n ellendigen treinsoldaat: hovaardy. Een prins die incognito reizen wil, moet geen goud te grabbel gooien. Was gilt 's, dat ge zo-even uw Holländer met 'n guinje betaald hebt...
- Neen Meester, ik had vele redenen om niet meer dan acht kreutzers te geven.
- Lieg niet. 't Waren er negen. Want ge versmaaddet den énen, dien Staccata u wilde teruggeven. Ook wierpt ge haar een koninklyken blik toe. Die blik en die kreutzer yken u - door tegenstelling met den vloekenden rood-ouwel vooral - in haar oog tot een hoger, dat is: vyandig wezen. Staccata ziet u...
- Voor 'n prins aan?
- Neen, voor 'n gek. Als ze trouwen moest, en kiezen tussen u en den student, koos ze hém. Ze begrypt hem beter. Ook zy zou kibbelen over de vertering, en ze neemt liever haar deel aan de opbrengst der schraperigheid van 'n gewoon mens, dan dat ze zou meedragen in de kosten uwer óngewoonheid. De wereld nu is vol Staccata's. Wie 'n Holländer wil gebruiken, moet geen cent meer betalen dan zo'n ding waard is, op straffe van beetgenomen te worden. Maar waarom zaagt ge dat meisjen, of liever die vrouw - want gesetzt is ze! - zo aan?
- Meester, ik meende my te herinneren...
- Gekheid! Die Staccata heeft heel ándere histories bygewoond op de wenteltrappen van myn Sonnenberg. Ze was reeds voor veertien jaar sedert lang geen kind meer, en eigenlyk was ze dat nooit... juist andersom dan gy, die 't toen waart, en 't misschien altyd blyven zult... hm... Koninkryk der Hemelen! Maar laat nu verder horen wat uw uitrusting was in den stryd tegen onmacht?
- Ik geloof standvastigheid te bezitten. Nooit gaf ik een plan op.
- Daarin kunt gy recht hebben.
- Nietwaar Meester? Hoe zou ik anders hier zyn? Ik zocht de middelen die tot macht leiden... eerst in den Hemel...
- Dat spreekt vanzelf. Het is de gewone fout van alle beginners. Wie geen raad weet, kykt naar 't plafond.
- Daarna zag ik óm my, en trachtte te leren wat ik niet wist, te begrypen wat ik niet verstond, te kunnen wat ik niet kon.
- Ge waart op den goeden weg.
- Dat bleek my geenszins, Meester. Ik erken weinig geleerd en weinig begrepen te hebben, maar... mag ik rond zyn?
- Wel zeker. Daartoe ben je hier.
- Het komt me voor, dat ik niet nóg minder wist, niet nóg minder doorgrondde dan vele anderen, die toch beter slaagden.
- Dat ligt aan de soort, niet aan hoeveelheid of diepte der kennis. Tot slagen is niet nodig dat men veel begrype, de eis is dat men juist dát wete wat tot slagen nodig is, al ware het weinig. De rest noem ik liefhebbery-bagage, die ons zonder praktisch nut op grote onkosten jaagt. Men moet zyn krachten concentreren...
*
- Ik zie de juistheid hiervan des te beter in, daar ik opmerkte, hoe anderen door die taktiek tot betere uitkomsten geraakten, dan my met de grootste inspanning mogelyk was. En vooral was dit het geval by hen die dit concentratie-systeem toepasten op één zaak: op... geld.
- Heel natuurlyk. Het aantal hefbomen, die vroeger de maatschappy in beweging brachten, of dwongen tot betrekkelyk stilstaan, is verminderd. Brahma, Vishnoe, Çiwa zyn onttroond. De Olymp staat leeg. De Katholieke halfgoden zyn aan 't verhuizen. De zogenaamde hervorming, die alle edelmoedige aspiratiën tot verbetering drie eeuwen lang in slaap wiegde, heeft weldra uithervormd, en zal eenmaal in de geschiedenis der mensheid staan afgetekend als 'n dwarssteegjen op de heirbaan van vooruitgang... neen, als 'n cul-de-sac, waarin de zoekende geest, met groot verlies van tyd en kracht, vruchteloos een uitgang meende te vinden. De riddertyden... belooft ge myn oordeel over de hefbomen die toen alvermogend werkten, geheim te houden? Zult ge er niet over spreken, zelfs niet in uw feuilleton van 't Noorden?
- Ik beloof het, schoon me die voorzichtigheid bevreemdt, na den vryen toon waarop ge u over het protestantismus hebt uitgelaten.
- Het protestantismus is aan z'n naam verplicht, genoegen te nemen met elk protest. De ridders uit myn tyd... maar ik reken op uw discretie, want ik wil me niet brouilleren met hun nazaten in leeuwen, adelaars, olifanten, kousebanden en eikenloof. Ge belooft my dus...
Ik beloofde, en mag dus den lezer niet oververtellen dat de hooggeboren ridderschap der middeleeuwen, volgens de opinie van den goeden Adolf, een lafhartige, gemene, wrede, zeer onridderlyke bandietentroep was.
- En wat kwam er na dien Schwindel, ging de Meester voort, laat zien... hofkabaaltjes, nieuwere krygstaktiek, godbeter 't!... diplomatie: in-tweeën-vouwery... 't woord is zo mal niet gekozen, maar toch zeg ik: god beter 't! En - god betere 't voor de derde maal! - maîtressen-Wirtschaft! Eindelyk, na de apocriefe historie met dien theeketel der tante van James Watt, na Fulton, na den armen Salomon von Caus...
*
- De industrie!
- Ja, de industrie... verschoon me een ogenblik, ik heb huishoudelyke bezigheden...
De Meester riep een kobold, die zoveel of zo weinig als loopjongen scheen te wezen, en gaf bevel tot het maken van yzer, millioenen, millioenen centenaars. Er scheen spoed by...
- Ze gebruiken tegenwoordig daarboven verdammt viel, zeide hy, weder naast my plaats nemende. De navraag is zo groot, dat ik in de stellige overtuiging verkeerde dat ze 't aten. Waar waren we ook?
- We waren genaderd tot den sterken hefboom die thans de wereld regeert, tot de industrie, Meester.
- Juist! Welnu, waarom heb je geen luciferfabriek opgezet? Waarom niet een handel ‘in kurk en kurken’? Dat is zielverheffend. Wat zeg je van een ‘kantoor op Portugal en de Middellandse zee’, dat wil zeggen dat je onrype messina's-appels opkoopt in 't groot, en die in 't klein doet rondventen langs de straten. Heb je geen lust in 'n ‘assurantiezaak’? Of, als je dit te eenvoudig mocht zyn, in een hérverzekeringsstandje? Dat kleedt 'n mens! O, het veld der industrie is ruim! Daarop is plaats voor iedereen. Neem aandelen in indische spoorwegen, liefst als je neef of zwager minister van koloniën is. Dat rendeert, al zyn de wegen slecht gelegd... een verantwoordelyk minister is altyd verantwoord. Of wilt gyzelf minister zyn? Dat 's ook industrie. En als ge meent daartoe niet... gediplomeerd te zyn, niet genoeg saamgevouwen, wat belet u de myngeldenjacht, op publieke verkopingen? Dit is een zeer dichterlyk beroep. Een handel in wynvervalsings-middelen is ook niet kwaad, tenzy ge de voorkeur geeft aan 't fabriceren van koffiebonen uit gebruind roggemeel.
- Meester, ik wil geld, geld, geld! Is het niet anders te verkrygen dan op de velerlei manieren die gy opnoemdet?
- O, ik was niet ten einde. By-lange-na niet! Daar is nog...
- Verschoon my, Meester. De keus is ruim genoeg, en wie niet tevreden is met de vele middelen die gy hebt opgenoemd, vind ik al te keurig. Ik zoú dan ook kiezen, indien my niet nog een ander middel bekend ware, dat me beter aanstaat dan uw half verrotte messina's-appels en geheel verrotte... andere dingen.
*
Industrie dus! Leefden we in Indië, ik zou cosmogonieën scheppen. In Egypte? Dromen uitleggen, kuisheid verkopen en koren zamelen. In Arabië? Paardenfokken en vertellingen dichten. In Skandinavië? Ik zou de voorste zyn der Vikings, koning der zeekoningen, de woedendste der Berserkers. In uw riddertyden? In m'n nachthemd zou ik reuzen verslaan, en, zónder hemd zelfs, den stryd opnemen tegen de yzeren mannen die 't ontkennen durfden dat myn Fancy hoger staat dan hun heilige maagd...
- Die uitdaging is zo dapper niet, sedert gy weet dat ze zich wel wachten zouden te verschynen. Maar ga voort. Ik ben benieuwd wat ge nu wilt doen, nu, in dezen tyd. Wat hoor ik daar? Kobold No 17009, ga eens kyken wat daar-ginds boven te doen is? Een zonderling gebrom! Ik hoor 't rammelen van metaal - yzer is 't niet - het schynt goud en zilver te zyn. En er wordt Frans gesproken... één deun! Ik versta er niets van. Welnu ga voort, wat wilt ge doen in dezen tyd?
- Ik wil geld Meester, en veel, veel, veel. Ik wil meer goud dan gy yzer kunt maken in honderd weken, al werkten al uw gnomen en kobolden mee. Ik moet me een plaats kopen in de volksvertegenwoordiging...
- Worden die plaatsen gekocht?
- Indirect ja. Of liever ze worden door en met geld verkregen zonder betaling. 't Is nog goedkoper dan m'n Holländer. Ik moet dan, dóór of mét geld, me een plaats veroveren vanwaar ik waarheid kan doen horen aan ministers... een ministersplaats ook, om de waarheid te kunnen zeggen aan koningen. Geld heb ik nodig om zelf koning te zyn, opdat ik het recht en de macht bezitte, goed te doen aan het volk... liefst zónder ministers. Geld heb ik nodig voor legers, om mensenslachtende vorstjes te onttronen in Afrika... en andere werelddelen. Geld om bevoegdheid te kopen tot het nazien der boeken van weeshuizen en armeninrichtingen. Geld voor volksbibliotheken...
- Ge wilt dat het volk lezen zal?
- Zó ver gaat myn eerzucht niet. Ik wenste dat het in staat werde gesteld lezen te leren, een kunst die nog in haar kindsheid is. De meesten brengen 't daarin niet veel verder dan nodig is voor 'n benoeming tot briefbesteller. Ik heb geld nodig, Meester, tot het bezoldigen van onderwyzers in de natuurkunde, geld voor
*
algemene hygiëne, geld tot het wegruimen van rivierdyken, die vervloekte oorzaken van watersnood en verzande havens. Geld tot het uitwissen van grenzen, geld voor vruchtbomen langs de wegen, geld voor den beul...
- Hè?
- Ja, pensioen. [*] Toen dit geschreven werd, was de doodstraf nog niet afgeschaft. Geld ter ondersteuning zonder smaad van invalide burgers, geld tot betaling van - desnoods onvrywilligen - arbeid derzulken die arm werden door traagheid. Geld voor ware, d.i. veredelende kunst. Geld voor beschaving. Geld voor genot. Geld voor geluk. Geld voor deugd! En, Meester, zóveel geld wenste ik, dat er, ná dit alles... maar ik vrees onbescheiden te worden?
- Volstrekt niet. Je moogt hier zeggen wat je wilt... maar weer hoor ik dat eentonig gerammel en dien fransen deun. Kabouter 317½ bis, ga eens zien waar 17009 blyft? Nu schynen ze met papiertjes te frommelen... ga voort, wat wenstet gy, na dat alles, nog meer?
- Meester, na dát en veel meer nog gedaan te hebben door de macht die het geld geeft... maar ik durf waarlyk niet...
- Kom-aan, wees niet kinderachtig. Nur Lumpe sind bescheiden, heeft m'n vriend Goethe gezegd - en dat is byna waar - spreek op!
- Ik zoude wensen, Meester, dat er, ná dit alles, nog iets overschoot om myn lief gezin te behoeden tegen gebrek.
- Ik moet erkennen dat ge 't recht hebt, niet voor 'n Lump te worden aangezien... wat beduidt toch dat ritselend gekreukel van papiertjes? Nummer Half-dertien, onderzoek gy nu eens, wat de oorzaak is van dat leven schuins boven ons, in 't zuid-west-ten-zuiden? [**] De ruïne Sonnenberg ligt N.O. t. N. of N.N.O. van Wiesbaden. Men kan z'n eigen yzermaken niet verstaan. En gy, ga voort vriendje, en zeg me nu eens eindelyk, wat ge hier beneden komt uitvoeren?
- Meester, Fancy zond me tot u die heer zyt in 't ryk der kobolden en aardgeesten... ik wil door uw gnomen onderwezen worden in de kunst van rykworden.
- Dem kann geholfen werden, riep Adolf.