Volledige Werken. Deel 1. Geloofsbelydenis. Max Havelaar [enz]
Aantekeningen en ophelderingen
Aan den schrijver van Max Havelaar De koffieveilingen der handelmaatschapplj
Aan den weleerwaarden heer W. Francken Az. Directeur van het zendelinggesticht te Rotterdam
Aan de stemgerechtigden in het kiesdistrikt Tiel
Wys my de plaats waar ik gezaaid heb!
Brief aan den gouverneur-generaal in ruste
Aan de stemgerechtigden in het kiesdistrikt Tiel
Wys my de plaats waar ik gezaaid heb
Tweede hoofdstuk
Het was slap op de beurs, maar de voorjaarsveiling zal het wel goed maken. Denk niet dat er niets by ons omgaat. By Busselinck & Waterman is het nog slapper. 't Is een vreemde wereld! Men woont zo iets by, als men zo'n twintig jaren de beurs bezoekt. Verbeeld u dat ze daar getracht hebben - Busselinck & Waterman, meen ik - my Ludwig Stern af te nemen. Daar ik niet weet of gy aan de beurs bekend zyt, wil ik u even zeggen dat Stern een eerst huis is in koffie te Hamburg, dat altyd door Last & Co is bediend geworden. Heel toevallig kwam ik daar achter... ik meen achter de knoeiery van Busselinck & Waterman. Zy zouden een kwart procent van de courtage laten vallen - onderkruipers zyn het, anders niet! - en zie nu eens wat ik gedaan heb om dien slag af te weren. Een ander in myn plaats had misschien aan Ludwig Stern geschreven dat hy ook wat zou laten vallen, dat hy hoopte op konsideratie om de langdurige diensten van Last & Co... ik heb uitgerekend dat de firma, sedert ruim vyftig jaren, vier ton aan Stern verdiend heeft. Die konnectie dateert van het kontinentaal stelsel, toen wy de koloniale waren insmokkelden van Helgoland. Ja, wie weet wat 'n ander al zo zou geschreven hebben. Maar neen, onderkruipen doe ik niet. Ik ben naar Polen gegaan, liet me pen en papier geven, en schreef:
Dat de grote uitbreiding die onze zaken den laatsten tyd genomen hadden, vooral door de vele geëerde orders uit Noord-Duitsland...
't Is de zuivere waarheid!
... dat die uitbreiding enige vermeerdering van ons personeel noodzakelyk maakte.
't Is de waarheid! Gisteravond nog was de boekhouder na elven op 't kantoor, om zyn bril te zoeken.
Dat vooral zich de behoefte deed gevoelen aan fatsoenlyke, welopgevoede jongelieden, voor de korrespondentie in het Duits. Dat weliswaar veel Duitse jongelingen, in Amsterdam aanwezig, daartoe de vereiste bekwaamheden bezaten, maar dat een huis dat zich respekteert...
't Is de zuivere waarheid!
by de toenemende lichtzinnigheid en onzedelykheid onder de jeugd, by het dagelyks aangroeien van het getal fortuinzoekers, en met het oog op de noodzakelykheid om soliditeit van gedrag hand-aan-hand te doen gaan met soliditeit in de uitvoering van de gegeven orders...
't Is, waarachtig, alles de zuivere waarheid!
dat zulk een huis - ik bedoel Last & Co, makelaars in koffie, Lauriergracht No. 37 - niet omzichtig genoeg wezen kon met het engageren van sujetten.
Dit alles is de zuivere waarheid, lezer! Weet ge wel dat de jonge Duitser, die op de beurs by pilaar 17 stond, weggelopen is met de dochter van Busselinck & Waterman? Onze Marie wordt ook al dertien in September.
Dat ik de eer had gehad van den heer Saffeler te vernemen - Saffeler reist voor Stern - dat de geachte chef der firma, de heer Ludwig Stern, een zoon had, den heer Ernest Stern, die ter volmaking zyner kommerciële kennis, enigen tyd in een Hollands huis wenste geëmployeerd te zyn. Dat ik met het oog op...
Hier herhaalde ik weer al die onzedelykheid, en vertelde de geschiedenis der dochter van Busselinck & Waterman. 't Kan nooit kwaad dat men het weet, dunkt me.
dat ik met het oog dáárop, niets liever wenste dan den heer Ernest Stern belast te zien met de Duitse korrespondentie van ons huis.
Uit kiesheid vermeed ik alle toespeling op honorarium of salaris. Maar ik voegde er by:
Dat, indien de heer Ernest Stern het verblyf te onzen huize - Lauriergracht No. 37 - wilde voor hef nemen, myn vrouw zich bereid verklaarde als een moeder voor hem te zorgen, en dat zyn linnengoed in huis zou versteld worden.
Dit is de zuivere waarheid, want Marie stopt en maast heel lief. En tenslotte:
dat by ons de Heer gediend werd.
Dit kan hy in zyn zak steken, want de Sterns zyn Luthers. En dien brief verzond ik. Ge begrypt dat de oude Stern niet goedschiks by Busselinck & Waterman kan overgaan, als de jonge by ons aan 't kantoor is. Ik ben zeer benieuwd naar het antwoord.
Om nu terug te komen op myn boek. Voor enigen tyd kom ik 's avonds door de Kalverstraat, en bleef staan kyken naar den winkel van een kruienier, die zich bezighield met het sorteren van een partytje Java, ordinair, mooi-geel, Cheribon-aard, iets gebroken, met veegsel, dat me zeer interesseerde, want ik let altyd op alles. Daar viel me op eenmaal een heer in het oog, die daarnaast voor een boekwinkel stond, en me bekend voorkwam. Hy scheen ook my te herkennen, want onze blikken ontmoetten elkander gedurig. Ik moet betuigen dat ik te zeer verdiept was in het veegsel, om terstond op te merken, wat ik namelyk later zag, dat hy vry kaal in de kleren stak. Anders had ik de zaak daarby gelaten. Maar op eenmaal schoot my de gedachte in, dat hy misschien reiziger was van een Duits huis, die een solieden makelaar zocht. Hy had dan ook wel iets van een Duitser, en van een reiziger ook. Hy was zeer blond, had blauwe ogen, en in houding en kleding iets dat den vreemdeling verraadde. In plaats van een behoorlyken winterjas, hing hem een soort van sjaal over den schouder - Frits zegt ‘shawl’ maar dat doe ik niet - alsof hy zo van de reis kwam. Ik meende een klant te zien, en gaf hem een adreskaartje: Last & Co, makelaars in koffie, Lauriergracht No. 37. Hy hield het by de gasvlam, en zeide: ‘ik dank u, maar ik heb me vergist. Ik dacht het genoegen te hebben een ouden schoolkameraad voor me te zien, maar... Last? Dat is de naam niet.’
- Pardon, zei ik - want ik ben altyd beleefd - ik ben M'nheer Droogstoppel, Batavus Droogstoppel. Last en Co is de firma, makelaars in koffie, Lauriergr...
- Wel, Droogstoppel, kent ge my niet meer? Zie my eens goed aan.
Hoe meer ik hem aanzag, hoe meer ik my herinnerde hem meer gezien te hebben. Maar, zonderling, zyn gelaat deed my de uitwerking alsof ik vreemde parfumerieën rook. Lach hier niet om, lezer, straks zult ge zien hoe dit kwam. Ik ben verzekerd dat hy geen drup reukwerk by zich droeg, en toch rook ik iets aangenaams, iets sterks, iets wat me herinnerde aan... daar had ik het!
- Zyt gy het, riep ik, die my van den Griek hebt verlost?
- Wel zeker, zeide hy. En hoe gaat het U?
Ik vertelde dat we met ons dertienen op 't kantoor waren, en dat er zo veel by ons omging. En toen vroeg ik hoe het hem ging, wat me later speet, want hy scheen niet in goede omstandigheden te verkeren, en ik houd niet van arme mensen, omdat er gewoonlyk eigen schuld onder loopt, daar de Heer niet iemand verlaten zou, die hem trouw gediend had. Had ik eenvoudig gezegd, ‘we zyn met ons dertienen, en... goeien avond verder!’ dan was ik van hem af geweest. Maar door dat vragen en antwoorden werd het hoe langer hoe moeilyker - Frits zegt: hoe langs zo moeilyker, maar dat doe ik niet - hoe moeilyker dus, om van hem verlost te worden. Aan den anderen kant moet ik ook weer erkennen dat ge dan dit boek niet hadt te lezen gekregen, want het is een gevolg van die ontmoeting. Ik houd er van, het goede op te merken, en wie dit niet doen, zyn ontevreden mensen die ik niet lyden kan.
Ja, ja, hy was het, die my uit de handen van den Griek had verlost! Denk nu niet dat ik ooit door zeerovers ben genomen geweest, of dat ik twist heb gehad in den Levant. Ik heb u reeds gezegd dat ik na myn trouwen, met myn vrouw naar Den Haag ben gegaan. Daar hebben wy het Mauritshuis gezien, en flanel gekocht in de Venestraat. Dit is het enige uitstapje dat de zaken my ooit hebben veroorloofd, omdat er zoveel by ons omgaat. Neen, in Amsterdam zelf had hy om-mynentwil een Griek den neus aan 't bloeden geslagen, want hy bemoeide zich altyd met dingen die hem niet aangingen.
Het was in drie- of vier-en-dertig, geloof ik, en in September, want er was kermis te Amsterdam. Daar myn oude lui van voornemen waren een predikant van my te maken, leerde ik latyn. Later heb ik myzelf dikwyls afgevraagd, waarom men latyn moet verstaan, om in het Hollands te zeggen: ‘God is goed?’ Genoeg, ik was op de latynse school - nu zeggen ze Gymnasium - en daar was kermis... in Amsterdam, meen ik. Op de Westermarkt stonden kramen, en als ge een Amsterdammer zyt, lezer, en nagenoeg van myn leeftyd, zult ge u herinneren hoe daaronder één was, die uitmuntte door de zwarte ogen en de lange vlechten van een meisje, dat als een Griekin gekleed was. Ook haar vader was een Griek, of althans hy zag er uit als een Griek. Ze verkochten allerlei reukgoed.
Ik was juist oud genoeg om het meisje mooi te vinden, zonder evenwel den moed te hebben haar aan te spreken. Dit zou my ook weinig gebaat hebben, want meisjes van achttien jaren beschouwen een jongen van zestien als een kind, en hierin hebben ze groot gelyk. Toch kwamen wy, jongens van quarta, altyd 's avonds op de Westermarkt om dat meisje te zien.
Nu was hy die daar nu vóór me stond met zyn sjaal, eens daarby, schoon hy een paar jaren jonger was dan de anderen, en dus nog te kinderachtig om naar de Griekin te kyken. Maar hy was de primus van onze klasse - want knap was hy, dat moet ik erkennen - en hy hield veel van spelen, stoeien en vechten. Dáárom was hy by ons. Terwyl we dus - we waren wel met ons tienen - vry ver van de kraam af, naar die Griekin stonden te kyken, en beraadslaagden hoe wy het moesten aanleggen om kennis met haar te maken, werd er besloten geld byeen te leggen om iets in die kraam te kopen. Maar toen was goede raad duur, om te weten wie de stoute schoenen zou aantrekken om het meisjen aan te spreken. Ieder wilde, maar niemand durfde. Er werd geloot, en het lot viel op my. Nu erken ik dat ik niet gaarne gevaren trotseer. Ik ben man en vader, en houd ieder die het gevaar zoekt, voor een gek, wat ook in de Schrift staat. Het is my inderdaad aangenaam op te merken hoe ik my in myn denkbeelden over gevaar en zulke dingen gelyk ben gebleven, daar ik thans over zo iets nog juist dezelfde mening koester, als dien avond toen ik daar by de kraam van den Griek stond, met de twaalf stuivers die we saâmgelegd hadden, in de hand. Maar zie, uit valse schaamte durfde ik niet zeggen dat ik niet durfde, en bovendien, ik moest wel vooruit, want myn makkers drongen me, en weldra stond ik voor de kraam.
Het meisje zag ik niet, ik zag niets. Alles werd me groen en geel voor de ogen. Ik stamelde een aoristus primus van ik weet niet welk werkwoord...
- Plaît-il? zeide zy.
Ik herstelde my enigszins, en ging voort:
- Meenin aeide thea, en... dat Egypte een geschenk van den Nyl was...
Ik ben overtuigd dat ik in de kennismaking zou geslaagd zyn, indien niet op dit ogenblik een myner makkers uit kinderach-tige baldadigheid my een zo harden stoot in den rug had gegeven, dat ik heel onzacht tegen de uitstalkast aanvloog, die op halvemanshoogte de voorzy van de kraam afsloot. Ik voelde een greep in myn nek... een tweeden greep veel lager... ik zweefde een ogenblik... en vóór ik recht begreep hoe de zaken stonden, was ik in de kraam van den Griek, die in verstaanbaar Frans zeide dat ik een gamin was, en dat hy de politie roepen zou. Nu was ik wel dicht by het meisje, maar genoegen deed het me niet. Ik schreide, en bad om genade, want ik zat vreselyk in angst. Maar het baatte niet. De Griek hield me by den arm, en schopte my. Ik zocht naar myn makkers - we hadden juist dien morgen veel over Scaevola te doen gehad, die zyn hand in 't vuur stak, en in hun latynse opstellen hadden ze dit zo heel mooi gevonden - ja wel! Niemand was er gebleven om voor my een hand in 't vuur te steken...
Zó meende ik. Maar zie, daar vloog opeens myn Sjaalman door de achterdeur de kraam in. Hy was niet groot of sterk, en pas een jaar of dertien oud, maar hy was een vlug en dapper mannetje. Nog zie ik zyn ogen flikkeren - anders zagen ze flauw - hy gaf den Griek een vuistslag, en ik was gered. Later heb ik gehoord dat de Griek hem duchtig geslagen heeft, maar omdat ik een vast principe heb, me nooit te bemoeien met dingen die me niet aangaan, ben ik terstond weggelopen. Ik heb het dus niet gezien. Ziedaar de reden waarom zyn trekken me zo aan reukwerk herinnerden, en hoe men in Amsterdam twist kan krygen met een Griek.
Als op latere kermissen die man weer met zyn kraam op de Westermarkt stond, ging ik my altyd elders vermaken.
Daar ik veel houd van wysgerige opmerkingen, moet ik u toch even zeggen, lezer, hoe wonderbaar de zaken dezer wereld aan elkander hangen. Als de ogen van dat meisje minder zwart waren geweest, als ze korter vlechten had gehad, of als men my niet tegen die winkelkast had aangeworpen, zoudt ge nu dit boek niet lezen. Wees dus dankbaar dat dit alles zo gebeurd is. Geloof me, alles in de wereld is goed, zó als het is, en ontevreden mensen die altyd klagen, zyn myn vrienden niet. Daar hebt ge Busselinck & Waterman... maar ik moet voortgaan, want myn boek moet af voor de voorjaarsveiling.
Ronduit gezegd - want ik houd van de waarheid - was my het weerzien van die persoon niet aangenaam. Ik bemerkte terstond dat het geen soliede konnectie was. Hy zag zeer bleek, en toen ik hem vroeg hoe laat het was, wist hy 't niet. Dit zyn dingen, waar een mens op let, die zo'n twintig jaar de beurs bezocht heeft, en zoveel heeft bygewoond. Ik heb al wat huizen zien vallen!
Ik meende dat hy rechts zou gaan, en moest dus links. Doch zie, hy ging ook links, en ik kon dus niet vermyden in gesprek te treden. Maar ik bedacht gedurig dat hy niet wist hoe laat het was, en bespeurde bovendien dat zyn jasje tot aan de kin was dichtgeknoopt - dat een zeer slecht merk is - zodat ik den toon van ons onderhoud flauw blyven liet. Hy verhaalde my dat hy in Indië was geweest, dat hy getrouwd was, dat hy kinderen had. Ik had daar niets tegen, maar vond er niets belangryks in. By de Kapelsteeg - ik ga anders nooit door die steeg, omdat het voor een fatsoenlyk man niet staat, vind ik - maar ditmaal wilde ik by de Kapelsteeg rechts-af slaan. Ik wachtte tot wy dat straatje byna voorby waren, om goed te doen blyken dat zyn weg rechtuit leidde, en toen zei ik zeer beleefd... want beleefd ben ik altyd, men kan nooit weten hoe men later iemand nodig heeft: - Het was my aangenaam u weer te zien, m'nheer... r... r! En... en... en... ik rekommandeer me! Ik moet hierin.
Toen keek hy me heel gek aan, en zuchtte, en vatte opeens een knoop van myn jas...
- Beste Droogstoppel, zeide hy, ik heb u iets te vragen.
Er ging my een rilling door de leden. Hy wist niet hoe laat het was, en wilde my iets vragen! Natuurlyk antwoordde ik dat ik geen tyd had, en naar de beurs moest, schoon het avond was. Maar als men zo'n twintig jaren de beurs heeft bezocht... en iemand wil u iets vragen, zonder te weten hoe laat het is...
Ik maakte myn knoop los, groette heel beleefd - want beleefd ben ik altyd - en ging de Kapelsteeg in, wat ik anders nooit doe, omdat het niet fatsoenlyk is, en fatsoen gaat my boven alles. Ik hoop dat niemand het gezien heeft.