Ideën, eerste bundel
313.
Schande over u Thorbecke!
Mocht gy misbruik maken van de bekende onnozelheid eener Kamer, die u op 't kussen bracht in de mening dat gyzelf althans waarde hechtte aan uw Malz? Is 't niet onedel, den idioten, die Nederland niet vertegenwoordigen, hun lichtgelovigheid in 't aangezicht te smyten, en uw eigen brouwsel af te keuren, nadat ge hen daarmee hadt dronken gemaakt?
Hoe, gy spreekt van algemeen belang, gy de schepper onzer ellendige Kieswet?
Hoe, gy verloochent uw party, gy loochent zelfs 't bestaan der partyen, gy, de partyman by uitnemendheid? Gy, de vaandrager? Gy, de voorganger? Gy, het verzamelingspunt dier zogenaamde liberalen, 't mikpunt der zogenaamde behouders?
O Thorbecke, byna beweegt ge my conservatief te worden... Zeker!
Want noch Groen van Prinsterer, noch Mackay, noch Elout zouden hún publiek zo'n Hoffachtige circulaire hebben gezonden.
En Hoff zelf had liever gezwegen, al waar 't uit vrees alleen, dat men hem zou weghalen van z'n buitenplaats.
't Is waar, uw publiek schynt niet recht verstaan te hebben wat gy gezegd hebt. Dat ziet men meer by mensen die niet spreken kunnen.
En 't Volk? Het volk leest niet wat gy zegt in die Tweede Kamer.
Maar wél leest dat Volk myn Ideeën, o Thorbecke.
En daarom zal ik zorg dragen dat men 't wete, hoe gy, na zoveel mogelyk te hebben gebruik gemaakt van de mening:
dat er in Holland bestond: een liberale party,
dat gy daarvan de hoofdman waart,
dat die party het algemeen belang vertegenwoordigde...
dat gy, nu ge minister zyt, verklaard hebt: niet te behoren tot die party.