Volledige Werken. Deel 4. Een en ander over Pruisen en Nederland. Causerieën. De maatschappij tot nut van den Javaan. Ideeën, derde bundel
Een en ander over Pruisen en Nederland
De Maatschappy tot Nut van den Javaan
761. Vervolg: publieke voordrachten.
767. De algemeenheid van wanbegrip (541)
784. Raden en oordelen in verband met kansrekening. (541)
788. Wysbegeerte een roeping van allen. (542)
795a. Afkeer van arithmetische juistheid
796. Meeting te Batavia in mei 1848
797. Zekere theologieën. (554)
799. Iemand die in zichzelf de nodige geschiktheid heeft. (554)
824. De onzedelykheid van de beloon-theorie in de opvoeding (561)
828. Het onderwys (561, vlgg.)
886. De schepping werd in weinig regels afgedaan. (563)
899. Het zyn liegt niet. (574)
913. Vervolg: Onderwys, in verband met het godsbegrip en met de studie van den aard der dingen.
922. Het beoordelen der zedelykheid (589).
Naschrift bij den tweeden druk
Een en ander over Pruisen en Nederland
908.
De Natuur zegt ons dat vyftig bomen vermeerderd met vyftig bomen, honderd bomen uitmaken. Dit is niet bepaald, niet voorgeschreven, door 'n Schepper of Wetgever, niet willekeurig vastgesteld door wien of wat ook... het is noodzakelyk, het is wáár: het is! En, nog anders uitgedrukt, het is de wil van den Jehovah dien ik noemde in 900 en 901.
Wie vyftig bomen in z'n hof heeft, en dat getal wenst vermeerderd te zien tot honderd, zal op geen andere wyze z'n doel bereiken, dan door 't byplanten van vyftig andere bomen. Geen God, geen heilige, geen profeet, geen theoloog, kan bewerken dat zyn opdat bereikt wordt zonder gehoorzaamheid aan het omdat van de Natuur, die niet toelaat dat vyftig en nogeens vyftig, meer of minder zouden zyn dan honderd. Een God die ánders wilde, moest ontheven worden van de Regering over 't Heelal, een onttroning waarmee zich in dat geval de logische noodzakelykheid terstond zeer handig belasten zou.
Wie nu zo'n God bidt om ditmaal, bywyze van byzondere gunst tevreden te zyn met negen-en-veertig bomen, met achten-veertig, met al wat men wil behalve de noodlottige vyftig, zou hem - by 't minste besef van integriteit aan zyn kant - boos maken. Er staat geschreven - in den bybel zowel als in de hersens van ieder denker - gy zult den Here uw God niet verzoeken, m.a.w. ge moogt hem geen malle dingen voorstellen.
Deze verzoeking nu is niet zozeer af te keuren omdat er kans bestaat dat die God in onze zotterny zal toegeven - hy kán niet! - als wel misdadig jegens onszelf. Al verleiden wy God niet tot onmogelyk plichtverzuim, we begaan moord aan ons gezond verstand door de veronderstelling dat dit verleiden mogelyk wezen zou. Men meent hier misschien dat ik myn voorbeeld te laag koos. ‘Wie zou zo krankzinnig zyn, vraagt men? Dat verbod tegen het “verzoeken van den Heer” doelt op wonderen... op 't verlangen van iets ongerymds...’
Al wat niet naar den aard der dingen geschieden moet zonder de minste tussenkomst van een God, is juist even ongerymd als dat twee maal twee iets anders dan vier zoude uitmaken. Wat wy wensen, komt óf overeen met de wetten der Natuur, óf 't komt daarmee niet overeen. In 't eerste geval is God overbodig. In 't tweede onbevoegd. In beide gevallen machteloos.
En toch wordt er gebeden, gebeden! Er wordt gebeden om regen en om droogte, om goeden oogst en om zege op den vyand... die óók bidt! Arme God!
Zo-even las ik in de vertellingen waarop de Generaal Trochu de franse Assemblée Nationale onthaalt, de prachtige oorzaken die hem belet hebben vainqueur te zyn. Om te bewyzen dat hy tegen den oorlog gestemd was, geeft hy een testament te lezen, waarin daarvan getuigenis wordt afgelegd. Dit stuk begint met de woorden:
Je demande à Dieu d'écarter de mon pays les douloureuses épreuves qui le menacent...
Daarop volgt een kleine beschryving van die aanstaande ongelukken, waaruit men mag opmaken dat de man zich niet veel heil voorstelde van z'n bidden. Doch dit ga ik nu voorby, schoon 't my dienen kon als bewys voor 't wantrouwen op Gods macht, zodra hy in konflikt geraakt met den aard der dingen: met myn God. Op 't eind vraagt onze vecht- en bidman nog eens dat God Frankryk redden moge...
Nu vraag ik of deze zotterny iets minder ongerymd is dan 't verlangen dat men om vyftig bomen tot honderd bomen te maken, ditmaal moge volstaan met het byvoegen van minder dan vyftig?