Volledige Werken. Deel 5. Millioenenstudiën. Divagatiën over zeker soort van liberalismus. Nog eens: vrye arbeid in Nederlands-Indië. [enz]
Staccata, de auteur en andere ruïnes
De auteur wordt gekapitteld, en verzoekt den lezer daarvan het zyne te nemen
Priesters, truffels en speelbanken
Divagatiën over zeker soort van liberalismus
[Nog eens: vrye arbeid in Nederlands-Indië]
Voorbericht voor den tweeden druk
Divagatiën over zeker soort van liberalismus
Nog eens: vrye arbeid in Nederlands-Indië
MVI
Nu, als de uitgever die hoofdstukken niet wil laten drukken... my wel! Ik heb den lezer in staat gesteld ze zelf te schryven, en nodig hem daartoe uit.
Maar eilieve, zou er in onze Tweede Kamer inderdaad geen plaats zyn voor al die kinderen der heren Van 't Een-of-Ander en myner fantasie? Is dat waar?
Zeker! Duizend-en-één individuen kunnen niet geplaatst worden op slechts zeventig orakel-drievoeten.
Welk nut doet dan de enkele dien men daar wél plaats geven kan?
Heeft de specialiteit meer dan één stem?
Neen!
't Is toch jammer dat het balletje waarmee hy voteert, geen grein zwaarder weegt dan 't kogeltje van z'n buurman die ‘zich niet zo heel in 't byzonder heeft toegelegd’ op de zaak die aan de orde is. De specialiteit-fabriekheer, al weefde hy nooit iets anders dan slaapmutsen, stemt in marinezaken even onbeschroomd en met gelyken invloed op den uitslag, als de marine-specialiteit over kwestiën van industrie, handel of landbouw. Navita de tauris, de ventis narrat arator. De latynse spreukspreker was in de war, zoals men ziet, en 't was hoog tyd hem te korrigeren. Gelyk we doen by dezen.
Zeventig uitverkorenen zullen 't land gelukkig maken. Daartoe is het wél behandelen van elke voorkomende aangelegenheid nodig. Die aangelegenheid behoort altyd tot zeker vak, tot zeker onderdeel van menselyke kennis of kunde. In de vergadering bevindt zich een individu die in zodanig vak gediletteerd heeft. Hy moet het weten. Maar... welk nut trekt dan het vaderland van de andere negen-en-zestig? Zyn ze niet, wel beschouwd, nogal overtollig of zelfs schadelyk? Is 't niet te vrezen dat ze, ónspecialiteitig mee-narrerende over winden en koeien - mee-stem-
*
*
mende, wat erger is! - den dilettant-specialist zullen óvernarreren, óverstemmen?
Komaan, ik wil goedig zyn, en al de valse specialiteiten die myn uitgever zo boosaardig supprimeerde, verheffen tot wáre specialiteiten, tot inderdaad kundige, in hun speciaal vak door-en-door bedreven personen... dan zelfs, en dan juist, vraag ik of zy in de volksvertegenwoordiging on their right places zyn?
Ik geloof het niet.
Een goed militair zeeman die tevens de bosse heeft van bevelvoeren en organiseren, behoort als right man aan 't hoofd van de vloot, en alléén, te staan. Men mág zo'n schat niet bederven, door hem amalgamerend weg te stoppen onder zeventig. Tegen zo'n alliage is 't edelste goud niet bestand.
De Tweede Kamer is immers geen kudde wyfjesschapen, waarvan men 't ras verbeteren kan, door 't aankopen van een Thibetbok of Merino?
En zo'n ingevoerde hamel mag nog 'n flinke bel aan den hals dragen, terwyl de Kamerras-verbeteraar by elke poging tot uitvoering van z'n speciaal mandaat, heel beleefd verschoning en permissie moet vragen aan 't geacht schaap uit een of ander kiesdistrikt, dat hy moeder wil maken van wat kunde.
Die laatste zinsnede is minder scherp dan men meent. Het gebeurt meer dat men den naam dien ik geef aan een bestaande zaak, aanstotelyk vindt, terwyl ik beweer dat de aanstoot behoorde gegeven te zyn door de zaak zelf, die vaak ruwer verwyt meebrengt dan myn woorden. De niet-specialiteiten zien voorby dat zyzelf begonnen zich tot nullen te maken door waarde te hechten aan de meningen der onnozele Fritsjes.
En ook wanneer de speciale kennis van een lid inderdaad boven zo'n armzalig dilettantisme verheven is, volgen er uit de verkeerde toepassing van 't right place-stelsel allerlei ongerymdheden. Het drukken op de byzondere bevoegdheid van den één immers sluit de betrekkelyke - soms volstrekte - ónbevoegdheid der anderen in zich. De splitsing der intellektuele waardigheid van een vergadering, in zoveel onderdelen als er speciale vakken in die vergadering vertegenwoordigd worden, brengt haar waarde terug tot de onopgetelde cyfers der individuele intelligentiën die men tot een som verenigen wilde, een poging altoos, waar-
*
*
tegen de ongelyksoortigheid der delen zich logisch - en dus triumfantelyk - verzet.
Gegeven: een schaakspeler, een kannibaal, een schaatsryder en een hansworst, die zich verenigen om viribus unitis iets beters te leveren, dan aan elk hunner in 't byzonder mogelyk was. Meent men dat die Tweede Kamer van vier leden, beter dan de schaakspecialiteit alleen, een nieuwe gambit-kombinatie zal tegenspelen? Dat ze meer personen zal verslinden dan het tweede lid orberen zou wanneer hy zich in eenzaamheid aan zyn vak van menseneten kon toewyden? Dat die leden 't met hun vieren zouden winnen van nummer drie, in een kunstig beentjen-over? Dat ze ons hartelyker zouden doen lachen dan de laatste, overgelaten aan z'n individuele vis comica?
Ik vergis me. De komieke specialiteit moet te kort schieten by den kollektieven indruk dien hy maken zou cum sociis!
En meer ongerymdheden! A is bekwaam in zeker vak, en erlangt dáárom en als zódanig een plaats in de Volksvertegenwoordiging. Maar, ook vele anderen zyn in dat vak bekwaam, en hebben dezelfde aanspraken als hy. Sommigen zelfs staan als specialiteit hoger aangeschreven in de mening hunner kollega's die hierover, als zeer speciale specialiteiten immers, het best kunnen oordelen. Waarom moeten nu al die anderen - zyn erkende meerderen misschien - zwygen waar A spreekt? Waarom geldt hún stem niet, en wel de stem van A? Ligt er niet iets onbillyks in, één persoon voor officieel-wys te verklaren, en zoveel anderen buiten te sluiten, die met gelyk of groter succes dan hy, het vak beoefenden waarin hem door z'n verkiezing 't meester-diploom by uitnemendheid wordt uitgereikt?
We hebben... oorlog - schrik niet, lezer, ik fantaseer - we hebben oorlog met Engeland. De oorzaak ligt in de haringvissery. Waarom nu één haring-specialiteit in de Kamer? Heel Vlaardingen moet er in. Al wat haring vangt, kaakt, zout, eet, koopt, verkoopt en kuipt.
De scholen - schrik weer niet, lezer, ik ga voort met fantaseren - de scholen deugen niet. Waarom nu één schoolman in de volksvertegenwoordiging? Is er waarlyk behoefte aan speciale voorlichters op die plaats, dan hoe meer voorlichting, hoe meer specialiteit, hoe beter. Roep dan elken professor binnen, elken ma-
*
*
gister, elken geleerde, elken msjeu, elken sekondant, elken schooljongen zelfs...
Meent men dat het de moeite niet lonen zou, aan kinderen te vragen wat er aan 't onderwys ontbreekt?
Men bemerkt dat de renommée van 't fabrieksmerk der brave hollandse boter aan 't dalen is. Alweer fantasie, schrik dus nog niet. De beschreven vaders voelen een leegte. Ze betrappen zich op gebrek aan verstand van boter. Het bedreigd voorwerp, schuldig dan of miskend, moet in zyn rang hersteld, ne quid detrimenti... enz. Spoedig een boterman! Daar is hy. X heeft verstand van de zaak. Zeer wel. Maar... al de anderen die ‘in boter doen’? Al de anderen die 't in de vervalsing van dat artikel nog verder brachten dan hy? Waarom niet ook hún een kussen aangeboden? Met 'n plaatsjen er by, om er op te zitten, tenzy ze - wat ik niet ongepast vinden zou - daartoe hun eigen botertonnetjes meebrengen, de dingen immers waaraan ze de aanspraak op die kussens te danken hebben.
Indië gaat verloren - er is geen woord van waar, schrik dus nog altyd niet, ik stel maar iets - Indiën is in de war... vry-arbeid... kultuurstelsel... algemene ontevredenheid... ministeriële krises zonder eind... aardbevingen... overstromingen... echtliberale meerderheid... allerlei ongelukken. Alzo: Specialiteiten voor!
Daar zyn ze. A kan kasi api zeggen. Hy is dus een halve Maleier, en the right man. Maar... B heeft het gebracht tot 'n soendaas tjokot seuneuh, en C tot 'n ongestameld javaans ndjaloek geni. Is 't nu niet hard voor die twee laatste letters, dat ze A moeten zien plaats nemen in den tempel, terwyl zy worden buitengesloten, zy en 't hele alfabet van de velen die 't nóg verder brachten in speciaal-kennis van Indië? Moest niet eigenlyk ook de kat worden binnengeroepen van de naaister der juffrouw wier grootmama's buurman eens zo specialiteitig droomde van iemand die op 'n printje het portret had gezien van een doodgeboren wicht dat er misschien eenmaal aan gedacht zou hebben hoe sommigen naar Indië kunnen gaan... als 't geleefd had?
Dat ik in die duizend-en-een gesmoorde hoofdstukken me vergiste in de lokaal-kapaciteit van de Kamer, kan waar zyn. Maar 't blyft even waar dat dit jammer moet worden gevonden door
*
*
ieder die meent dat zo'n vergadering, om aan haar roeping te voldoen, behoefte heeft aan Specialiteiten.
En... nog meer ongerymdheid, nog meer schade, nog meer leugen!
Wie in haringzaken de behoefte aan een specialiteit staande houdt, en niet genegen is heel Vlaardingen binnen te roepen, behoort uit de Vlaardingers een keus te doen. Wie worden nu met deze keus belast? Experts? Zaakkundigen? Geenszins. De specialiteit wordt uitgekozen door niet-specialiteiten, de bevoegdheid wordt beoordeeld door niet-bevoegden, door kiezers.
Zy die zich in de volksvertegenwoordiging doen voorlichten door vakmannen, vergeten gewoonlyk dat het niet altyd de sommiteiten in zodanig vak zyn, die door leken worden waardig gekeurd de algemene zaak voor te staan. En, dat bovendien juist zy die een vak met hart en ziel beoefenen, en 't daarin brachten tot iets uitstekends, den minsten lust voelen hun persoonlykheid, die een zeer speciale waarde heeft, in gemeenschap van goederen uit te huwen aan een vergadering, welker gemiddelde waarde altyd beneden die van een middelmatig individu staat. Dit laatste meen ik in myn Idee 9 overtuigend te hebben aangetoond.
Dat nu zodanig uitstekend individu, ook wat plicht en roeping aangaat, zich niet zo onwaardig mag laten gebruiken, valt my in het oog. Maar aan sommige anderen schynt deze waarheid niet zo duidelyk, en daarom zal ik trachten haar op te helderen door de veronderstelde uitstekendheid by benadering te schatten in geldswaarde of maatschappelyke positie. Stellen wy, dat er wryving van gevoelen bestaat over Geneeskundige dienst, Hygiène, enz. en dat men alzo in de Kamer ernstige debatten over die onderwerpen tegemoet ziet. By vakaturen wordt gewezen op de ‘juist thans zo diep gevoelde behoefte aan een specialiteit’. De kiezers zien dit in. Er is een geneesheer nodig. Geen heil buiten de medicynen alzo. Een koninkryk voor 'n dokter!
Welken dokter moet men nu kiezen?
Den bekwaamsten, denk ik.
Wie beoordeelt die bekwaamheid?
Iedereen! Maar... niet iedereen kan dit beoordelen met grond. Men gaat te werk naar den roep die er van een geneesheer uitgaat. Wie veel praktyk heeft, is bekwaam. De geneesheer zon-
*
*
der praktyk, is niet bekwaam. Dat dit kriterium hoogst onzuiver is, doet niet ter zake. Men heeft geen ander. En bovendien, het mag niet gewraakt worden in kiezerszaken, daar zodanige zeer inkorrekte waardering berust op 't zelfde beginsel waarmee de hele kiezery staat of valt, op: meerderheid van stemmen.
De te kiezen specialiteit behoort dus iemand van naam te zyn, nietwaar? Een dokter die door velen voor bekwaam gehouden wordt. Vraag eens aan geneesheren die tot deze kategorie behoren, of zy hun ryke praktyk gelieven op te geven voor de nogal twyfelachtige eer van 't lidmaatschap der Tweede Kamer? En ook zonder te spreken van 't geldelyk verlies, het zou al zeer weinig getuigen van liefde voor de wetenschap, indien zy zich op die wyze door een kiezersgril lieten aftrekken van een beroep dat den welgezinden onder hen, roeping is.
De zeer voorname geneesheer bedankt alzo. De iets minder voorname - tweepaardig nog altyd! - bedankt ook. De kabriolet bedankt. De chais bedankt. Ach, de goeie lieve arme Tweede Kamer moet zich behelpen met deze of gene godheid van lagere orde en te voet, die haar gebruikt om zo mogelyk langs chais, kabriolet en koets op te klimmen tot wat renommée en praktyk. ‘M'n zieken zyn wat schaars, zo redeneert de half-verongelukte, doch als ik een deftig M.P. achter myn naam zet, zullen de patiënten wel komen opdagen.’ Daar ziet men dan 't specialiteiten-beginsel op z'n kop staan. Niet de geneesheer is als zodanig nuttig in de Kamer, maar 't kamerlid zit als volksvertegenwoordigende specialiteit voor 't ziekbed. Hy licht z'n zeventig kollega's niet voor met geneeskundige kennis, maar voelt met ambtelyker deftigheid dan vroeger den pols zyner zieken. Zyn redevoeringen imponeren de geachte leden niet, al rieken ze naar de school - en dit moet, want met dat doel is hy daar - maar wel maakt hy op z'n patiënten hoogmogender indruk dan in de dagen van z'n kamerloosheid. In 't Parlement daalde hy, zonder baat voor iemand, van eenheid af tot een zeventigste deel. Met zeventigvoudige waardigheid daarentegen wreekt hy zich op z'n andere lyders... die ook niet genezen, al zyn ze er nóg zo groots op, één dokter te hebben met het vaderland.
Laat ons aannemen, dat de voor bekwaam gehoudene inderdaad in kennis zo hoog staat als zyn inkomen schynt aan te wyzen, en tevens dat hy vervuld is van liefde voor de algemene zaak, zó zelfs dat hy desnoods bereid wezen zou van die hogere inkomsten afstand te doen, om ten nutte des Volks bezig te zyn. Hoe behoort in zodanig geval deze specialiteit te redeneren?
‘Er is in onze Volksvertegenwoordiging debat op handen over Hygiène, Geneeskundige dienst, Akademisch onderwys in de fakulteit der medicynen, enz. enz. Ik heb my op die zaken toegelegd, en vermeen - liever: en ben overtuigd - in staat te wezen over dat alles inlichtingen te geven die van nut kunnen zyn voor de beraadslagingen. Men biedt my een plaats in de Kamer aan. Is het nu, in het belang der zaak, myn plicht die betrekking aan te nemen? Wordt de door my verkregen kennis het voordeligst aangewend in of buiten die Kamer? Dát is de vraag.’
Ik beweer dat de bekwame specialist, na zich deze vraag ernstig te hebben voorgelegd, geen annihilerend lidmaatschap aannemen mág. Hy mág zyn kennis niet versplinteren. Hy mág het deel der wetenschap, waarover hy te beschikken heeft, niet onderwerpen aan reglementen van orde, aan konventionele parlements-usantiën, aan wanbegrippen over partyplicht. Hy mág de religie van zyn vak niet blootstellen aan de schande van een stryd met onkundigen, waaronder er zyn die op toevallig ambtgenootschap het recht gronden van onbeschaamdheid. Hy mág dit niet, en... 't geschiedt ook niet! Want... wie inderdaad als specialiteit bekwaam is, bedankt. Hy komt, na de vragen die hy zich - altyd in het belang der zaak - voorlegde, tot de slotsom dat hy zyn talenten, zyn kennis en z'n bekwaamheid het voordeligst aanwendt door het individueel verkondigen van wat hy ter zake dienstig oordeelt. Hy biedt de vruchten van z'n arbeid aan volk en vertegenwoordiging beide, en wacht...
Wyst men daarop zyn slotsommen af? Mislukt hem 't gepoogd overplanten zyner denkbeelden? Welnu, dan juist blykt hem dat hy zichzelf, zyn arbeid en zyn ‘Publiek’ - in en buiten de Kamer - goed beoordeeld heeft. De specialist die, ongestoord arbeidende met al de kracht ener alleenstaande individualiteit, geen bres beukte in den dikken muur van algemene onkunde, zou waarlyk dien muur niet hebben omgeworpen, indien hy de kracht van z'n geest had verwaterd door oplossing in een onevenredig-groot aantal delen... ánderen geest.
Dit laatste beeld is weer onjuist, en te flauw voor de zaak die ik daarmee wil kenschetsen. De invloed namelyk van den specialist wordt niet alleen verzwakt en verlamd door zyn opgaan in een groot heterogeen geheel, maar die invloed wordt door tegenwerking vernietigd, of althans dit kán het geval zyn. De mogelykheid bestaat dat een nuttige waarheid die kans had op bevruchtend doordringen, voor langen tyd verloren gaat, óf omdat zy een lid der Volksvertegenwoordiging tot ontdekker had, óf omdat ze in die Vertegenwoordiging werd verkondigd. En hierop doelde ik enige bladzyden geleden, toen ik klaagde: nog meer schade, nog meer leugen! Dat immers het smoren van waarheid leugen in de hand werkt, zal wel geen betoog behoeven.
Ik verdedig van 't nu volgend voorbeeld alleen de strekking, en geenszins de zeer willekeurig gekozen stellingen.
Een geneesheer, inderdaad sommiteit in de wetenschap, heeft zich laten verschalken. Hy verlaat zieken en studeercel, en neemt zitting in de Kamer. Na moeilyke inspanning en veel speciale studie is hy in het bezit geraakt van een of meer der volgende - door my slechts voor 'n ogenblik als zodanig aangenomen - waarheden:
dat de volksvoeding slecht is,
dat de kazernering van de militairen veel te wensen overlaat,
dat de hospitalen niet deugen,
dat de vaccine nadelig werkt op de gezondheid,
dat er fouten zyn in de wettelyke regeling der prostitutie, of wel dat de hele wettelyke regeling op dat stuk een fout is, enz. enz. Hy was op het punt de resultaten zyner wetenschap en ervaring neer te leggen in een uitgebreid werk. Daar komt men hem storen met z'n verkiezing. Nu behoorde hy te antwoorden: ‘Lieve mensen, ik heb waarlyk geen tyd voor zulke dingen, voorziet u elders!’ Maar we stelden reeds dat het verschalken ditmaal gelukt. Zelfs de goede Homerus slaapt nu en dan. Onze voorlichter laat zich dus de ‘keuze zyner medeburgers - waaronder geen enkele is, dien hy 't geringste stemrecht zou toekennen in zyn onderzoekingen! - welgevallen’. Verkeerd redenerende, hoopt hy zyn verkregen kennis aan te wenden in dien nieuwen werkkring.
Maar... die werkkring omvat ook andere zaken dan waarmee
*
*
hy zich zich zo religieus bezighield. Men tracht hem te werven voor - of tegen - tariefsherziening, vry-arbeid, kadaster-revisie, schoolwet, afschaffing van tienden, pantser-fregatten, linie-verdediging, kieswet-verandering, enz. enz. Onze arme geleerde voelt dat hy in een maalstroom geraakt is, waarby hy de vruchten zyner korrekt-wetenschappelyke nasporingen niet plaatsen kan. Zyn nieuwe omgeving waardeert zyn vorigen arbeid niet. Het is haar niet om waarheid te doen, maar om een stem.
Dit is hem wel 'n grote teleurstelling, maar... och, onze naieve onderzoeker beleefde niet geheel ongeschonden de laatste twintig, dertig jaren. De modewoorden ‘behoud, liberalisme, reaktie, verblinding der tegenparty - die 't altyd glad mis heeft - ministeriële krisis, periodieke ondergangen van 't vaderland’ enz. drongen tot z'n studeervertrek door. Wel stuitten hem vroeger, als ruwe vloeken den vrome, al die vage uitdrukkingen, hem die de godsdienst van 't exakte beleed, maar men is nooit straffeloos een kind van z'n tyd. Hy wyst al die Kamerpraatjes niet af met de minachting die ze verdienen, en die dan ook werkelyk gevoeld wordt door den zeer enkele die trouw bleef óf aan gezond verstand, óf aan de vak-religie waardoor by sommigen zo eigenaardig de rol van 't geweten vervuld wordt. Maar dit zyn uitzonderingen.
In weerwil van dat alles herinnerde hy zich iets op 't gemoed te hebben. ‘De volksvoeding, m'nheren...’
Wie luistert naar zó iets! De kwestie aan de orde is, of de dikke yzeren platen waarmee men waarschynlyk onze schepen onbruikbaar maakt, en zéker de marine bederft, uit Engeland of uit Frankryk moeten ontboden worden? Dat is wat anders dan eiwit en proteïne!
Zeer wel. De arme man tracht met geduld en berusting die pantserplaten te doorboren, en zwygt. Neen, erger, hy stemt mee met de clique waartoe hy zich verbeeldt te behoren, omdat ze hem 't uitzicht opende ook eens naar hém te luisteren. Maar... eerst die pantser-historie. Passez-nous la rhubarbe, nous vous passerons le séné!
‘De kazernering der troepen...’
Lieve hemel, hoort hy dan niet dat we bezig zyn met Eredienst? De vraag ‘aan de orde’ is, of goddelyke dingen, voortaan te
*
*
zwak om alleen te staan, by financiën of binnenlandse zaken moeten worden ingedeeld? De Israëlieten beweren, de Katholieken geloven, de Protestanten protesteren...
In 's hemelsnaam! De huisvesting der troepen moet wachten tot de res divinae gekazerneerd zyn.
‘Maar de hospitalen dan...’
Hospitalen hier, hospitalen daar... de heren zyn bezig met 'n Noordzeekanaal. Dát is ‘aan de orde’. Hospitalen by 'n volgende gelegenheid
En onze patiënt - helaas, vroeger was hy zélf geneesheer! - moet z'n lydende hospitalen laten wachten.
‘Wat de koepokstof aangaat, myne heren...’
Er wordt vandaag niet ingeënt. De Kamer is bezig met de posteryen. ‘Aan de orde’ is de vraag hoe 't stelen van brieven kan voorkomen worden?
De tegenstander der vaccine - hy is dus vooral tegenstander van gedwongen vaccinatie - schikt zich alweer. Hy stelt z'n verlossing uit, en rekommandeert zich voor wat gelegentliche aandacht op de zaken die hy behandelen wil, door zich gedwee te laten inenten met postery.
‘Wat de prostitutie aangaat...’
Sjt! Over zulke dingen wordt hier niet gesproken. On se respecte!
Daar zit nu de man met al z'n kennis, met al z'n geleerdheid, met al z'n specialiteit! Hy betreurt den tyd toen hy alléén was met z'n streven naar waarheid, en geen andere beletselen kende, dan die uit den aard der behandelde zaak voortvloeiden.
Maar... eindelyk toch komt het tydstip waarop hy zo lang wachtte. Na 't doorlopen van allerlei kursus in zaken die hem vreemd waren, en waarin hy zo goed mogelyk zich richtte naar 't voorbeeld van wien hy aanzag voor specialiteiten in hun vak - de onnozele! - roept men hem op tot verkondiging...
Hy is gereed. ‘De huisvesting der troepen alzo...’
Alweer mis! Heeft men ooit dommer, onbruikbaarder schepsel gezien dan zo'n geleerde! Daar zou hy waarlyk den minister die gesteund moet worden, een brandhout voor de voeten gooien, of: den minister die vallen moet, steunen!
Zo wordt alles gesmoord, vernietigd. Waarheid, vrucht van ge-moedelyk onderzoek, religie der wetenschap, hospitalen, volksvoeding, vaccine, prostitutie... neen, nu zeg ik een woord te veel, één woord.
De zaken kunnen zich evenwel anders toedragen. Variis modis male fit. Stellen wy eens dat de thesis die onze specialiteit te bepleiten heeft, ten laatste wél ‘aan de orde’ komt, en dat het geoorloofd is haar te behandelen. Hy spreekt. Men luistert naar hem. Men geeft hem de eer die hem als bevoegde toekomt.
Wie geeft hem die eer? Wie luistert?
De Kamer?
Geenszins. Slechts het gedeelte der Kamer dat de verkondigde nieuwe leer kan gebruiken in 't program van den kinderachtigen partystryd. De waarheid wordt niet ingehaald om haarzelfs-wil, maar om haar opportuniteit als oorlogswapen. De bekwame specialist bedroeft zich over 't misbruik dat hy ziet maken van zyn arbeid, en gevoelt dat elke leugen, wanneer ze maar gelyke partydienst doen kan als de door hem gevonden waarheid, even welkom als deze zou geweest zyn.
Doch, meent men, zyn mededelingen zyn nu eenmaal aangehoord... ze zullen doordringen?
O zeker. Het staat in de macht van geen Parlement ter wereld, de waarheid op den duur te smoren. Maar ik blyf beweren dat de verkondiging op die plaats haar 't licht doet zien in zeer nadelige konditiën. De onvervalste verspreiding wordt tegengewerkt en vertraagd door de lokaaltint van pseudo-staatkundige tendance die onafscheidelyk is van elke parlementaire handeling.
Het doet er voor den eis van myn betoog volstrekt niet toe, of de wetenschappelyke mening van onzen bekwamen specialist samenvalt met de belangen der meerderheid, of met die van 't ander deel der vergadering. De hulde dergenen in wier kader zyn opiniën passen, heeft minder waarde dan wanneer z'n ontdekkingen waren gepubliceerd zonder politieken bysmaak. En... de tegenwerking der andere party is hevig. Dit nu op zichzelf ware geen schade. Maar die hevigheid openbaart zich ten koste van de waarheid. En dat schaadt wel!
- Hoe, gebreken in volksvoeding, in kazernering, in prostitutie? Onder den minister dien wy steunen? Dat mag niet waar zyn!
- 't Is inderdaad hard, maar... wie zal hem tegenspreken? Hy is een alom voor bevoegd gehouden... specialiteit!
- Zoveel te beter! Ook wy weten met zulke dingen te goochelen. Er is een vakature voor 't distrikt X, Y, Z. Aan specialiteiten is ook aan ónzen kant geen gebrek...
Waarlyk, weinig tyds na z'n optreden ondervindt onze Goliath dat men hier of daar 'n Davidje wist op te sporen - liefst een zeer kleintje - die juist niet altyd behoeft te overwinnen, als hy maar goed genoeg slingert om zeker soort van kamprechters te doen menen, of gelegenheid te geven tot het voorwenden van de mening, dat hy den reus vlak voor z'n kop heeft getroffen.
Hoe dikker de laag van onbeduidendheid, die men doorboren moest om de nieuwe specialiteit aan 't licht te brengen, hoe onvoordeliger de toestand wordt van den uit zyn kring gerukten apostel. Hy gevoelt dat men hem verlaagd heeft tot vechthaan, en dat hy zich en spectacle geeft. De leken staan er by met de handen in den zak, en wedden. Ze voelen niets van de pyn des meesters, die diep gewond wordt, niet door de slagen die hem de leerling toebrengt - ze treffen niet! - maar door 't vernederend besef dat hy zich heeft laten verlokken tot derogerenden stryd. Hy moet het aanzien dat onbevoegden zyn tegenstander den palm der overwinning toekennen, of - niet minder bitter! - ondervinden dat even onbevoegden wel willen erkennen dat hy dien tegenstander verslagen heeft, en mag eindelyk nog van geluk spreken, indien de parlementaire konveniëntie van 't ogenblik hem den byval verzekert van de meerderheid. Maar... ook dit zelfs kan wel eens veranderen na de herkiezingen in Juni! De specialiteit der 3de, 7de, 1001ste klasse integendeel, wint altyd, ook al werd hy moralement parlant platgebeukt weggedragen van 't slagveld. Hy die, buiten de Kamer, volgens de schatting der vakgenoten, onwaardig zou geweest zyn de schoenriemen des meesters te ontbinden, geniet nu reeds door den stryd-zelf - hoe ook de uitslag zy - groter eer dan in gewone omstandigheden het loon ener overwinning wezen zou. Hy hyst zyn onbeduidendheid aan de hoogte van z'n tegenstander op, die op zyn beurt hem niet mag terugzenden naar de school, omdat hy ditmaal niet te doen heeft met de nietige persoonlykheid van den adept - van den dilettant misschien - maar met die andere nietigheid welke men in de dieventaal der parlementen gewoon is: het ‘geacht lid’ uit... een-of-ander te noemen.
Bezit nu 't ad hoc binnengeroepen vechtkuiken de gaaf van ‘mooipraten’ of al ware het zelfs van ‘goed-spreken’, dan is de zaak nog erger. En: dit is meestal het geval, omdat het uit den aard der zaak voortvloeit. By 't opsporen immers van iemand die de gevreesde bekwame specialiteit moet neutraliseren, is welsprekendheid - zo noemen ze dat, en ik zal hierop terugkomen - 'n eerst vereiste. Hoe hoger Goliath uitsteekt, hoe meer steentjes onze David-Demosthenes moet kunnen bergen in z'n mond. Hoe minder wetenschap, hoe meer redevoering. Hoe minder kennis, hoe meer misbruik van taal. Hoe minder innerlyke waarde, hoe meer cant.
Ligt het nu niet in de rede, dat onze andere specialiteit, hy dien we voorstelden als inderdaad uitstekend, berouw voelt dat hy zich en zyn waarheidsreligie blootstelde aan zulke vernederingen? Moet hy niet telkens neiging voelen den stryd te ontwyken, als zyner onwaardig? Begrypt men niet, dat hy slechts met moeite zich weerhoudt van het uiten der klacht: ‘Gy, geachte leden die myn woorden toejuicht of afkeurt, ik wenste dat ge leerdet wat toejuiching of afkeuring waard is. Voor u allen is plaats op andere banken dan van deze Kamer... ik wacht u by myn lessen. Wat u betreft, geacht lid uit Snaterburg, die me zo heel in 't byzonder tegenkakelt, om by die lessen te worden toegelaten, stel ik u voor, een-en-ander af te leren. En hiermee heb ik de eer de heren te groeten.’
Wel zeker! Hy gaat naar huis, en zoekt een ander veld ter bezaaiing. Als oprecht waarheidzoeker is hem lof en tegenspraak beide welkom. Maar 't moet de waardige lof zyn die aanmoedigt en kracht geeft tot voortgaan, niet de onbekookte ‘mooivindery’ van bevooroordeelden. De tegenspraak die hy gaarne uitlokt als onmisbaren graadmeter van zyn oordeel, behoort te leiden tot ontwikkeling. Hy voelt zich en zyn zaak te goed voor 'n redeloos gekibbel, dat hém afmat, den indruk zyner redeneringen uitwist, en den stand der behandelde zaken verwart. Dit alles moge nu en dan voldoen aan de eisen ener zogenaamdstaatkundige party, het past niet in 't program van den waarheidzoeker.
*
Ik laat nu daar, in hoeverre dit alles anders wezen zou, indien... onze parlementen anders waren. Dit behoort niet volstrekt tot myn tegenwoordig onderwerp, al zy het dan dat de wanbegrippen over het nut van specialiteiten het hunne bydragen tot het laag gehalte onzer Volksvertegenwoordiging. Daartoe evenwel werken ook oorzaken mee, die tot een heel andere kategorie van dwaling behoren, dan waartegen ik in dit geschrift te velde trek, en die ik dus nu voorbyga.
Men zou me kunnen tegenwerpen dat de bekwame specialist niet juist altyd een onwaardigen tegenstander behoeft te hebben, en vragen of er dan ook geen nut te trekken is uit een debat tussen ebenbürtigen?
Elders, ja. Maar in de Kamer niet. De pseudo-politieke atmosfeer bederft al wat haar inademt. De man van wetenschap gevoelt dit, en tracht zich aan dien invloed te onttrekken. Zodra hy in zyn tegenstander een hem waardigen kampvechter erkent, zal hy hem liever uitnodigen tot het kiezen van een geschikt terrein, dan hem en zichzelf ten schouwspel te geven aan een publiek dat het bywonen van den stryd niet waard is. Deze ridderlyke afkeer van dorperheid wordt nog ondraaglyker, zodra de kampioenen het besef opdoen dat hun plebs niet alleen onbevoegd is tot het beoordelen van de kracht of juistheid der toegebrachte slagen, maar dat het bovendien er op aast hun beider eruditie te gebruiken als oorlogsmiddel in een stryd waarmee de wetenschap niets gemeen heeft. De vernedering is dan voor beiden onduldbaar, waaruit dus vanzelf volgt dat wy op zodanig schouwspel zelden - ik durf zeggen: nooit - onthaald worden. En hiermee wordt alzo de stelling bewezen dat de inderdaad bekwame specialiteit het lidmaatschap in de Kamer niet dan onbedacht aanneemt, en in dat geval slechts voor zeer korten tyd behoudt.
De schaarste van uitzonderingen op dezen regel gedoogt niet dat het aanwezen van twee uitstekende specialiteiten in één vak, frequent kan zyn op de banken der Volksvertegenwoordiging. Doch al ware dit anders, dan nog en dan alweer zou 't getuigen tegen de toepasbaarheid van 't specialiteiten-stelsel, dewyl in zodanig geval andere speciaalvakken te schraal zouden bezet wezen.
Aannemende immers, dat byv. de marine door twee specialiteiten werd vertegenwoordigd - hoger aantal zou de onevenredigheid nog doen stygen - dan volgt hieruit dat veel andere vakken van kennis en wetenschap onvoldoende of in 't geheel niet gerepresenteerd worden, en wel om dezelfde reden die myn uitgever bewoog die duizend-en-een vervelende hoofdstukken te schrappen.
Twee zulke marine-specialiteiten zullen gewoonlyk bestaan uit twee... Fritsjes. Zelden uit één admiraal van de soort als die ik liever aan 't hoofd van de vloot zag, met één Fritsje tegenover hem. En nooit uit twee admiralen van dat gehalte. Mocht dit laatste par impossible het geval eenmaal wezen, dan kan men verzekerd zyn dat de een met monitors dweept, en dat de ander, op 't voorbeeld van den Amerikaan Ferragut, zich schamen zou ‘to fight on the bottom of a teakettle’. In één zaak evenwel zullen die heren 't eens zyn, in tegenzin elkaar te enteren voor 't plezier van zes dozyn landkrabben die geen marlpriem kunnen onderscheiden van 'n borduurnaald.
Doch, zullen sommigen menen, het nut der debatten tussen specialiteiten in de Kamer gaat misschien niet geheel teloor. Ze worden ook buiten de Kamer gehoord...
Niet zo goed als wanneer ze buiten die Kamer gevoerd waren, in welk geval de onderwerpen grondig, monografisch, en van politieke ‘smetten vry’ konden behandeld worden. Deze drie epitheta namelyk duiden de tegenstelling aan van de belemmeringen in de Kamer, die ik trachtte te schetsen.
Wie overigens, ter verdediging van het nut der specialiteiten in een parlement, zich beroept op de mogelykheid dat niet alles verloren gaat wat ze daar ten beste geven, heeft toegestemd wat ik bewyzen wilde.
Ik mag dit kapittel niet sluiten zonder de opmerking dat de gegrondheid myner overtuiging op dit stuk gestaafd wordt door de Geschiedenis. Nooit dan in de tyden van voorbygaande beroering waren zeer uitstekende mensen - dusgenaamde ‘grote mannen’ - leden ener politieke vergadering. In dit feit ligt de resumtie der oorzaken waarom ook gewoon-uitstekende mensen - vak-specialiteiten - niet op hun plaats zyn in een volksverte-
*
genwoordiging. Zodanig kollege geeft aanhoudend blyk, niet zozeer te beantwoorden aan de roeping om capaciteiten aan te werven - wat dan toch, oppervlakkig beschouwd, de eis wezen zou - dan wel om te voorzien in de behoefte aan een terrein waarop middelmatigheden voor capaciteiten kunnen doorgaan. Wie veel bezit, associeert zich niet. En wie inderdaad iets is...
- Nietwaar, 'n mens moet iets zyn, roept men ons uit den hemel toe...
We herkennen de stem des zaligen Barons van 't Een-of-Ander. En we geven hem volkomen gelyk. Een mens moet iets zyn. Zeker, zeker, men moet iets zyn! Maar juist daarom komt het me voor, dat iemand die inderdaad uit zichzelf iets is, zich geen moeite hoeft te geven schynbaar iets te worden, door het opgaan in anderen die op hun beurt zich slechts verenigden om niet, ieder alleen staande, volstrekt niemendal te wezen.