Ideën, eerste bundel
291.
Wy hebben nu 'n zogenaamd liberaal ministerie. Ik beweer heel liberaal te wezen, maar wat in óns land liberalisme beduidt, weet ik niet. 't Wil, denk ik, eenvoudig zeggen: verandering in de soort van knoeiery, verplaatsing van verkeerdheden. 't Volk noemt dat: lood om oud yzer.
Ook heeft dat woord liberaal geen vaste betekenis, naar 't schynt. Ik heb 'n dominee gekend die zich liberaal noemde omdat-i geen bef droeg, en 'n pastoor die voor vryzinnig wou doorgaan, omdat-i geen boete oplei aan iemand die door 't voorgaan van zyn horloge vervallen was in de zonde van 't vlees-eten op Vrydag. Wanneer men tegenover liberaal stelt: bekrompen, dan wil ieder voor liberaal doorgaan. Nooit hoorde ik zeggen: ‘ik heb bekrompen denkbeelden’ of: ‘myn principes zyn wat steil.’
- Maar, zeggen de liberalen, wy staan niet tegenover bekrompenheid, wy staan tegenover behoud. - Onder ons: wat zyn die behouders bekrompen, niet waar? -
Ei, tegenover behoud! Maar ook dát woord begryp ik niet. Nooit zeide iemand: ‘ik wil dat alles blyve zo als 't is: alles moet behouden worden.’ Integendeel, ieder beweert al 't verkeerde te willen verbeteren.
De vraag is alzo: ‘Wát is verkeerd, wát moet verbeterd worden?’
Juist. Om daartoe te geraken, dient ons noch liberalisme, noch behoud. Daartoe hebben we nodig te weten wat wáár is, en vóór alles, behoren we niet boos te worden op iemand die daarnaar streeft.