Ideën, derde bundel
761. Vervolg: publieke voordrachten.
767. De algemeenheid van wanbegrip (541)
784. Raden en oordelen in verband met kansrekening. (541)
788. Wysbegeerte een roeping van allen. (542)
795a. Afkeer van arithmetische juistheid
796. Meeting te Batavia in mei 1848
797. Zekere theologieën. (554)
799. Iemand die in zichzelf de nodige geschiktheid heeft. (554)
824. De onzedelykheid van de beloon-theorie in de opvoeding (561)
828. Het onderwys (561, vlgg.)
886. De schepping werd in weinig regels afgedaan. (563)
899. Het zyn liegt niet. (574)
913. Vervolg: Onderwys, in verband met het godsbegrip en met de studie van den aard der dingen.
922. Het beoordelen der zedelykheid (589).
887.
Deze jongeling dan had de zonderlinge misstap begaan een nuttig beroep te verwisselen voor godkunde. Hy zou bakker worden. Maar, aan 't versjesmaken geraakt, ontmoette hy den by zulke gelegenheden onvermydelyken dominee die inzag ‘dat er meer in den jongen stak’. Bellamy ging aan het theologiseren, en zou voorzeker de leer der zaligheid een wyde schrede hebben vooruit geholpen, indien hy niet jong gestorven ware. Betweters zullen vragen hoeveel zaligheidskennis wy te danken hebben aan al de dominee's die behoorlyk in leven bleven? Maar op zulke vragen antwoord ik niet. Het schynt dat Bellamy de gelovery ernstig opvatte, en hieruit zou volgen dat hy minder karakter dan verstand had achtergelaten in de bakkery.
By zekere gelegenheid ontving of koos hy in een studentendispuut, de taak ‘het bestaan van God’ te verdedigen tegen een opponent, ik meen Ockerse, iemand die naderhand in 't geloof geprofessord heeft. Wat de jongelui bewoog deze nogal afgezaagde thesis aan de orde te stellen, weet ik niet. Het zal een oefening van 't vernuft beduid hebben, een debating-tournooi.
Van goeder hand ben ik geïnformeerd dat ‘God’ den afloop heel rustig tegemoet zag, en volstrekt niet bevreesd was voor de aanvallen van Ockerse. Het gaat hiermee als met de huwelyken in onze drama's. Ieder weet dat ze elkander krygen. Een bedaard en welwillend toeschouwer voelt altyd lust den wanhopigen minnaar te troosten met de vyfde akte, waarin alles wel behoorlyk zal terechtkomen. By zulke disputen over 't godsbestaan kan men zeker zyn dat er geen haartje zal gekrenkt worden aan 't allerbekrompenst geloof. God is reeds zo dikwyls als overwinnaar uit dien stryd te voorschyn getreden, dat hy wel dwaas wezen zou zich in 't minst om zulke dingen te bekommeren. Kalm als de Herkulessen op 'n kermis, kan hy gerust pryzen uitloven aan den worstelaar die hem ter aarde werpt. Er zyn altyd compères die zich voor 'n kleinigheid op den grond laten gooien.
Ditmaal echter scheen de nood waarlyk hoog. Die Ockerse was een spreker, een debattist van de mooiste soort. Dit spreekt vanzelf. Anders had hy 't niet gebracht tot professor. Hy schynt bovendien te hebben ingezien dat de compérage wat bedekt blyven moest, om de spierkracht van z'n Herkules te doen uitkomen. Althans hy worstelde of 't ernst was. Bellamy's majores versloeg hy als niemendal. De minores werden op de vlucht gejaagd als officiële vechthelden die op weglopen gehuurd schynen. En de konklusiën... och, 't werd een moeilyk geval voor God en Bellamy!
Misschien wenste zich de laatste terug in z'n bakkery. Wat God wenste, weet ik niet. Indien hy angst voelde, moet ik ronduit zeggen dat het z'n eigen schuld was. Waarom verstopt hy zich zo hardnekkig sedert eeuwen, als kinderen die schuilwinkeltje
[*]
Schuilevinkje zeggen de heren De Vries en Te Winkel. Ik maak deze en dergelyke opmerkingen niet omdat de zaak zelf belangryk is, maar om te doen in 't oog vallen hoe weinig de mensen die door Publiek zo onnozel worden aangenomen als voorgangers, van de taal weten. Het woord is schuilwinkel = schuilhoek. (Amsterdams = schuilhokkie). Vinken hebben hiermee niets te maken.
(1871) spelen?
Lezer, stel u eens de gevolgen voor, als Ockerse getriumfeerd had! Wat zou er van onze Maatschappy overblyven, als men God daaruit wegnam?
Bellamy worstelde vreselyk. Het klamme zweet... neen, beschryven wil ik niet. 't Is te akelig.
Hy was wanhopig. Eigenlyk spyt het me dat hy Ockerse niet doodsloeg. Die ongodsdienstige lauwheid kost ons 'n cause célèbre, waarby we waarschynlyk waren te weten gekomen hoe de Rechterlyke macht in Israël het ‘slachten’ van de veertig Ockerse's in I Koningen xviii, vs 40 opnam. Me dunkt namelyk, dat het dossier van Elias niet had kunnen gemist worden by de jurisprudente behandeling van zo'n zaak.
Bellamy slachtte niemand. Niet meer wetende wat-i zeggen zou, beging hy de in debattisten onvergeeflyke fout 'n ogenblik te zwygen. Misschien was z'n oefening nog te zwak om zich bytyds te herinneren dat het er in veel gevallen niet op aankomt wát men zegt, indien men slechts door iets te zeggen, den schyn aanneemt van redeneren. Bovendien, we hebben immers uitdrukkingen als: ja, maar... betrekkelyk... 'n ogenblik... hieruit volgt niet dat... ik ben 't volstrekt niet met u eens, enz. Boven alles kan ik in zulke gevallen een brusk aandringen op definitie van 't een of ander pas gebruikt woord aanbevelen:
- 't Is mooi weer vandaag...
- M'nheer, wat noemt ge ‘mooi?’ Wat bedoelt ge met ‘weer’? Welke betekenis hecht ge aan de uitdrukking ‘vandaag’? Is dat 'n astronomische dag? Een burgerlyke dag? Een kalenderdag? Een joodse dag, die aanvangt by 't ondergaan van de zon? Of bedoelt ge wellicht een figuurlyke dag, zekere periode? Op welken lengtegraad plaatst gy u by 't vaststellen van den dag? Myn dag is de uwe niet, daar ge aan de oostzyde van de tafel zit... enz.
Een rechtgeaard debatteer-specialist weet van zulke remschoenen een handig gebruik te maken, en de arme opponent die toegeeft in deze fraaie hebbelykheid, is reddeloos verloren. Arme Bellamy!
Gelyk m'n soldaat, in 619, was hy te weinig artist om zich afgescheiden te houden van zyn rol. Hy werd woedend.
Dit mag men hem niet kwalyk nemen. Integendeel. Ook ik zou waarschynlyk te kort schieten in kalmte, wanneer iemand myn God aanrandde... als ik geloofde. Bellamy staat me nader dan de meeste zogenaamde vrydenkers. En al voelde ik voor hem niet de minste sympathie, dan nog tast ik in dit nummer ándere vyanden aan.
Onze jonge vriend dan was woedend. En ditmaal - zeer billyk, maar tevens nogal ongewoon - God kwam hem te hulp. Dit noem ik het vreemdste van de historie, al leraren onze geschiedenis- en kinderboekjes het tegendeel.
Waarachtig, het begon te donderen!
De sprakeloze defendent - het heeft iets van Napoleon III by Solferino: voilà le canon de Mac-Mahon! - springt op, opent het venster...
Helaas, 't zal wel een hollands schuifraam geweest zyn. Als men my om raad had gevraagd, had ik het drama naar Italië verlegd, of op den Sinaï...
Geen ondramatischer meubelstuk dan 'n oud echt-nederlands schuifraam!
Hoe dit wezen moog, een Hollander moet zich behelpen met hollandse dingen. Dat is nu eenmaal zo. Bellamy rukt het venster open, d.w.z. hy s.c.h.uift het op... de bliksem schittert... het verbaasd gezelschap telt tot drie, vier, vyf...
De jongelui zullen wel echt-hollands geschreeuwd hebben over tocht... ook 'n godje waarin men geloven moet op straffe van verkettering.
En hoor, daar rolt...
Neen, nog niet. Eerst Bellamy:
- Ik zweer dat er een God is. Gy, Ockerse, kom hier, en zeg het tegendeel als ge durft!
't Spreekt vanzelf dat onze wildeman by die gelegenheid z'n vingers opstak als 'n stadhuis-getuige.
Het donderde... hard of zacht, dit weet ik niet. Maar 't was in allen geval 'n woordjen op z'n tyd. Ockerse werd bang. Misschien ook zag de slimmerd in, dat zich nooit gepaster ogenblik zou voordoen voor z'n nederlaag. Een tegenstander die met onweer weet om te gaan, is niet te verachten. Voor zo iemand kan men de vlag stryken behoudens dispuut-eer.
- Concedo! riep de aanstaande professor in de theologie.
*
En:
- Sluit het venster, zullen de tochtmensen wel geroepen hebben. Maar dit meldt het geschiedverhaal niet.