Ideën, zesde bundel
1116.
Misschien was Stoffels opmerking niet kwaad gemeend, maar ze wondde Wouter diep. Een ‘verkwister’ is dan toch altyd 'n persoon, 'n man. Was men maar zo goed geweest, hem dáárvoor uit te maken!
‘Prodigue, prodigue... asjeblieft prodigue!’ mompelde hy treurig. Want - tot verbazing van den lezer misschien - hy kende dit woord.
In een der omnibus-slaapkamers hing 'n stelletje grof gekleurde platen die de parabel van den verloren zoon voorstelden. 't Was 'n franse uitgaaf, en door vergelyking met de Schrift, verkeerde de hele familie langen tyd in de vaste mening dat de daarop voorkomende uitdrukking: prodigue niets anders kon betekenen dan ‘verloren’. Dit had dan ook Stoffel tegen een van z'n collega's beweerd, die hem met behulp ener dictionnaire beter inlichtte. Na veel gekibbel over de goddeloze franse drukfout...
- Want: ‘verloren’ stáát er, zei juffrouw Pieterse. En wat in de Schrift zelf staat, zal toch wel waar zyn.
... na enig tegenstribbelen dan, wilde men wel aannemen dat de betekenis van 't woord prodigue: ‘verkwister’ wezen kon. En in die benaming had Wouter veel zin.
Eerste tafereel. De zoon die bezig was met... verkwisten en verloren-gaan, neemt afscheid van z'n vader. De oudeheer had 'n purperen tabberd aan. Mooi genoeg. Maar de verkwister zelf... o hé! Er fladderde hem 'n mantel om de schouders - 't scheen erg te waaien in dien zuilengang! - 'n mantel... prinselyk! En z'n turkse broek was van puur goud! De jongen had 'n krommen sabel op zy, en op z'n hoofd 'n tulband met aigrette... zeker 'n onix, of sardonix, of parel, of... edelsteen! Men kan er den geleerden Schrant op nalezen. Zulke zaken kosten niets op 'n prent.
De oudeheer keek verdrietig - en daarin had de man geen ongelyk - maar... al die beladen kamelen! En die slaven! En al die toestel voor 'n verre, verre reis! 'n Pikzwarte knecht hield 'n paard by den toom. 'n Ander den stygbeugel, en scheen te manen: ‘komaan, verloren-gaande zoon, styg op! We worden gewacht op de tweede prent!’
Welk jongetje zou niet graag zo'n verloren zoon willen zyn? Die kromme sabel alleen was de zonde waard.
Tweede tafereel. Hm... scabreus! Nu ja, maar niet voor Wouter, die in z'n onnozelheid geen gewicht hechtte aan al de zonderling opgesierde juffrouwen op de plaat. Hoofdzaak was dat er dapper gegeten en gedronken werd, en 't gezelschap scheen eensgezind, want dat ene meisje in glimmend satyn, hing allervriendelykst over den schouder van den verlorene. ‘Liever zó verloren, dan anders gevonden’ moest de indruk zyn dien 't feest maakte op de verbeelding van 'n kind. De ware betekenis van het tafereel dat zich inspande om afschrik van liederlykheid in te boezemen, ontsnapte aan Wouters opmerking. Of liever, hy wist wel wat het beduidde, maar... voelde anders. En alweer was z'n hoofdindruk dat-i met genoegen de betrekking van verloren jongetjen aanvaarden zou. Wat hem 't meest aantrok was noch de spys en drank waarmee de tafel overladen scheen, noch voor-al de zondig-gekleurde wangen van de dames die zich bezighielden met doen verloren-gaan. Neen, hy was nayverig op de onburgerlyke losheid van 't gezelschap. Om ten overvloede den aanschouwer te doordringen van 't begrip: verkwisting, had de tekenaar 'n wynvaas doen omwerpen door 'n paar jachthonden...
Jachthonden ook! Dus: jacht! O, goden, 't is te veel!
... de wyn stroomde, en ging verloren alsof-i zelf 'n weglopende zoon was. Dit beviel Wouter byzonder. Niemand van de gasten bemoeide zich met zo'n kleinigheid, zelfs de schenkers niet. 't Had eens moeten gebeuren in den huize Pieterse, al was 't maar met 'n dubbeltjes-kruik scharrebier geweest!
De tekenaar spreekt: ‘meent ge dat ik den verleidelyken indruk van zulke schetsen niet voorzag? Wordt ze niet uitgewist door wat er volgt?’
Volstrekt niet! Zie maar:
Derde tafereel. Heerlyk! Hoe romantisch is die wildernis! O, wie daar zo mocht zitten op 'n rots, starende in de onpeilbare diepte van 't verschiet, en... alléén!
Denken, denken, denken!
Geen meester of moeder, geen broer of patroon schryft daar voor wat men te doen hebbe met z'n hart, z'n tyd, z'n elbogen, en z'n broek! De jonge man op 't plaatje had er geen aan, en men kon duidelyk bespeuren dat-i zich niet generen zou straks met uitgestrekte armen en benen zich op z'n rug te leggen, om zon, maan en sterren te laten voortdryven voorby z'n wydgeopende ogen! Men kon wis 'n dubbel stel longen gebruiken in zo'n ruimte, en ook de ziel zou onbelemmerd in zich opzuigen wat ze verkoos. Wouter vroeg zich af waaraan hyzelf denken zou, als-i 't eens mocht gebracht hebben tot zo'n verheven keizerschap over 't onmetelyk Ryk: eenzaamheid!
Hm! Op dat rotsblok daar naast hem kon best z'n Femke zitten! O, goddelyk verloren-zyn... met haar! Het begon hem te verwonderen dat er maar één verloren zoon in de Schrift voorkwam. Van alle zonden kwam hem 'n wél-geconditionneerde verkwisting de aanlokkelykste voor.
En de woestyn was zo... draaglyk. Er stonden bomen in. Die zou men beklimmen als men terdeeg verloren was, en van de takken bouwde men dan handig 'n hut... voor Femke, natuurlyk.
De verkwister op de prent scheen hieraan nog niet gedacht te hebben. 't Is waar ook, waarom was de groen-satynen juffer niet by hem? Er zal afgesproken zyn dat ze hem straks komt opzoeken, dacht Wouter. Ze zal nog niet geheel gereed wezen met 'r verkwisting. Och, dat ze zich haasten mocht! Hy wacht haar met smart. Maar dit is ook 't enige verdriet dat 'n rechtgeaarde verkwister uit de profane wereld meeneemt in de prettige woestyn.
Toch moet ik erkennen dat de varkens waarmee de prent gestoffeerd was, er lelyk uitzagen. De moraliserende tekenaar had de arme dieren gekozen tot schildhouders van de zonde, en dus hun physionomieën bedeeld met waarschuwende trekken. En ook de trog had 'n onsmakelyk voorkomen.
- Als 't my gebeurt, neem ik schapen mee, zei Wouter, en Femke zal ze kammen!
De tekenaar moet alzo toestemmen dat zelfs het derde tafereel niet toereikt om behoorlyken afschuw in te boezemen van verkwisten en verloren-gaan.
Maar... 't vierde? Evenmin! Minder nog!
Die oudeheer is allervriendelykst, en we zyn weer in den zuilengang, waar zo-even die kamelen zo geduldig stonden te wachten. Een van de thuis gebleven slaven klapt in de handen, en slaat de ogen ten hemel... uit blydschap zeker dat het Woutertje van de prent terug is.
Maar... hy? De wezenlyke Wouter? Teruggekeerd? Vriendelyk ontvangen in z'n allerprettigsten rang van gewezen en genezen verkwister? Niets van dit alles!
Kamelen? Neen! Schapen in de woestyn? Neen! Ach, neen, geen onkambare zwynen zelfs!
En dan dat geslachte kalf! Dáárin lag de snydendste tegenstelling met de burgerlykheid die Wouter beknelde. Juffrouw Pietersen slachtte nooit iets, en nam by Keesje's vader osselappen op 't weekboekje. Slechts nu-en-dan by hoge uitzondering 'n ribstuk.
Op 'n heel kalf was geen kans, of men verloren was geweest of niet. Maar dit belette toch niet dat de rang van verkwister hoger stond dan die van kleinen dommen jongen die nog niet weet om te gaan met geld!
En zie, ditmaal had-i aan z'n vriendelyke vyandin Laps iets te danken, dat hem weer 'n beetje bemoedigde. Zy namelyk haalde inderdaad de Schrift by de zaak, toen deze haar - op z'n pietersens! - werd meegedeeld. Zy sprak wel degelyk van varkenshoeden. Wouter had graag geantwoord:
- Goed, wél, best, juffrouw Laps, asjeblieft! Maar... och, mogen 't deze keer geen schapen zyn?
Hy begreep heel goed dat ze niet gevoelig zou wezen voor 't beoogde kammen, en dus ook niet voor 't blauwzyden halsdasje dat Femke's lievelingslam zo snoepig staan zou.
Maar... 'n verkwister wás-i, verzekerde 't mens.
Goddank!