Ideën, derde bundel
761. Vervolg: publieke voordrachten.
767. De algemeenheid van wanbegrip (541)
784. Raden en oordelen in verband met kansrekening. (541)
788. Wysbegeerte een roeping van allen. (542)
795a. Afkeer van arithmetische juistheid
796. Meeting te Batavia in mei 1848
797. Zekere theologieën. (554)
799. Iemand die in zichzelf de nodige geschiktheid heeft. (554)
824. De onzedelykheid van de beloon-theorie in de opvoeding (561)
828. Het onderwys (561, vlgg.)
886. De schepping werd in weinig regels afgedaan. (563)
899. Het zyn liegt niet. (574)
913. Vervolg: Onderwys, in verband met het godsbegrip en met de studie van den aard der dingen.
922. Het beoordelen der zedelykheid (589).
870.
Doch ook zy die - inderdaad nederig, d.i. wáár - ontevreden zyn met de maat van hun kennis, vergissen zich in het schatten van anderen die zy boven zich stellen, al geschiedt dit ten rechte. De man die waarlyk mag aanspraak maken op den rang van geleerde, naar de betekenis die wy gewoon zyn aan dat woord te hechten, weet zeer weinig, ook zonder de minste vergelyking met de oneindigheid van 't onbekende, die ons allen dezelfde doctors-bul in 't niet-weten uitreikt.
Men vraagt hier, hoop ik, naar welken maatstaf we dán gerechtigd zyn den graad van kennis hoog of laag te schatten? We nemen toch immers verschil aan? Ik stel voor, dien maatstaf gemakshalve te zoeken, of onze bevinding uit te drukken, in geldswaarde, en beweer:
dat niemand alles weet, wat er staat in sommige (leer)boekjes die voor 'n paar stuivers verkocht worden;
dat een boekje waarin alles ware byeengebracht wat de grootste geleerde weet, niet meer dan enige stuivers zou waard zyn.
Ik gis dat deze stellingen verrassend vreemd zullen gevonden worden, doch dring aan op het nemen van 'n proef, en wil den lezer hierin te hulp komen.
Vooraf echter deze opmerking: ik spreek van weten. Niet van 't weg-weten in een boekery. Niet van bekwaamheid in 't oplossen van 'n vraagstuk. Niet vooral van denken.
Ziedaar een man die niet ter school ging. Hy is poldergast, voddenraper... een persoon die nooit onderwys genoot. Het boekje waarin de tot enige tak van wetenschap behorende feiten die hem bekend zyn, werden opgeschreven, kan zeer dun zyn.
Lieve lezer, het uwe en 't myne zouden niet veel dikker wezen. Zo min als hy weten we hoe hoog deze of gene berg is? In welke verhouding ons lichaam uit water bestaat? Hoeveel kalk er zit in spinazie? In hoeveel tyd de planeten hun banen beschryven? Hoe de chinese Keizer heet? Welk gewicht onze aarde heeft? Wie konsuls waren te Rome, toen Caesar geboren werd? Hoe uitgestrekt Mexico is, of welk ander land ook? Hoe oud Jan de Witt was, toen hy vermoord werd? In hoeveel soorten de insekten verdeeld worden? Hoe al die soorten heten. Welke diertjes daartoe behoren? Wat hun eigenschappen zyn? Hoe... wat... waarom... wanneer... hoe groot... hoeveel...
Zie, dát zou inderdaad een dik boek worden, als ik mocht en wilde voortgaan.
‘O, zegt iemand, ik kan nu dat alles wel niet terstond beantwoorden, maar 't onderscheid tussen dien zeer ongeleerden voddenraper en my bestaat hierin...’
Dat gy het antwoord op al zulke vragen zoudt kunnen opzoeken in de zeer goedkope boekjes waarvan ik sprak. Juist wat ik bewyzen wilde.
De dusgenaamde geleerden maken geen uitzondering, noch evenredigerwyze, noch zelfs in volstrekten zin. In één deel der Dictionnaire Historique et Critique van den zonderlingen maar beminnelyken Bayle
[*]
Pierre Bayle is minder bekend dan hy verdient. De grondige beschouwing van zyn arbeid, denkwyze en karakter, zou stofleveren tot een schoon werk, en vreemd licht werpen op den geest die voor tweehonderd jaar de Republiek der letteren beheerste. Ook de theologische kwestiën van die dagen, en vooral de methode volgens welke zy behandeld werden, zyn zeer kurieus. Met vreugd zou ik die taak op my nemen, indien 't my gegund ware ongestoord te arbeiden. Maar dit is nu eenmaal zo niet. Gelukkige Bayle!
(1871) steekt meer eigenlyk gezegde kennis, dan ooit de allergeleerdste man - Bayle zelf, byv. - in zyn hoofd byeenzamelde. In stede van één deel, had ik veilig kunnen zeggen: in drie, vier bladzyden van dat werk. Maar... dit is ook de eis niet. Ware eruditie komt neder op vatbaarheid voor studie, op 'n zuiverheid van oordeel en gemoed, die ons in staat stelt logisch en eerlyk met hoogst bereikbare nauwkeurigheid het onbekende uit het gevondene af te leiden.
Had ik dus niet gelyk, het weinigje kennis waarvoor men die hoedanigheden in ons bedierf, te vergelyken met verradersloon?