Ideën, zesde bundel
1114.
Maar deze stemming zakte weer gedurende de weinige maanden van z'n leertyd op den Zeedyk. Hier zag hy dagelyks het gemene van even naby als op die markt, zonder daaraan 't verheffend denkbeeld van stryd te kunnen verbinden. Integendeel. De Weledele heer Motto had hem 'n onverstoorbare beleefdheid voorgeschreven, en zelfs betuigd dat deze eigenschap ‘in den handel 't voornaamste was’.
Nu, beleefd en vriendelyk wás Wouter. Gewoonlyk meende hy dat de onaangename indruk dien het triviale op hem maakte, aan z'n eigen onbedrevenheid moest worden toegeschreven, en - als met de leugens - kwam soms de wens in hem op: ‘wanneer toch zal ik groot genoeg zyn, om me zo mannelyk uit te drukken?’
Wie weet of-i niet gestrand was op de klip der hypermetaforische bywoorden, wanneer z'n lectuur hem daarvoor niet bewaard had?
Neen, ook zonder die boeken zoud-i ontoegankelyk gebleven zyn voor deze soort van gemeenheid, door z'n onbederfbare lust in 't exacte, een der meest loffelyke wyzen waarop poëzie zich openbaart.
Eens was-i genoodzaakt geweest, 'n kwajongen die stenen in den winkel wierp, te berispen en zelfs te dreigen. Hierop was 'n scheldwoord gevolgd, dat in den mond der amsterdamse straatjeugd bestorven ligt: dief! En wel met 'n onzindelyk toevoegsel dat nu niet ter zake dient, en dat ik dus mag overslaan.
- Hoe kan die jongen beweren dat ik 'n dief ben, en... zo onzindelyk? had Wouter aan den heer Motto gevraagd. Ik had gezegd dat ik hem 'n klap geven zou als-i weer met stenen wierp. Waarom noemt hy my nu dief? Dat 's iemand die steelt, nietwaar? De heer Motto was er de man niet naar, om 't verschil tussen schelden en kwalificeren te verklaren. (648) En Wouter berustte. Hy had zich meer geërgerd over 't gebrek aan logischen samenhang dan over de belediging, en hierin lag inderdaad iets... goddelyks. 't Was 'n schending der wereld-orde, iemand a te noemen omdat-i b was. Iets als misdaad tegen den Heiligen Geest van 't 2 × 2 = 4! 'n Hinkend rym. 'n Onmogelykheid!
En... 't straatjongetje dat zich aan al deze gruwelen had schuldig gemaakt, was nog 'n hoofd kleiner dan hy! De hier gepleegde verkrachting van de Rede, was alzo ditmaal geen uitvloeisel van begeerlyke volwassenheid!
Maar... maar... al de wél ‘grote’ mensen? Vanwaar by hén dan dat gedurig afwyken van 't ware, juiste, stipte? Waren zy zo achterlyk, of was die straatjongen z'n leeftyd vóór? Moest Wouter terug of moest-i vooruit, om aan te landen op 't punt waar zich 't grootste gedeelte van z'n omgeving scheen te bevinden? Zoud-i ooit ver genoeg komen om als de Weledele Heer Motto aan 't hoofd te staan van twee ‘zaken’... nu ja ‘gevestigd’ waren ze na 't overhaast vertrek van den patroon niet meer. Maar 't waren ‘zaken’ toch, en... gevestigd geweest!
- Als ik den man hier had, zou ik 'm verscheuren, zei de moeder. Ik dacht het wel dat-i met m'n geldje-n-op den loop zou gaan! 'k Heb 't altyd gezegd, nietwaar, Stoffel?
- Ja, moeder. Zo'n cautie is 'n gevaarlyk ding...
- Dat heb je-n altyd van die mensen met 'r geloof! Ik vraag je, wat doet het er toe of men protestant is of... wat anders! Wat hoeft zo'n man 'n jongetje P.G. te vragen in de krant, en dan... weg te lopen met 'n mens z'n geld! Ik vraag je, wat doet er de godsdienst toe? Ik wou... ik wou... dat-i 'n rooms jongetje genomen had, met 'n... koussie van duizend!
- Ja, moeder, dit was zeker beter geweest.
- 'n Roomse is net zo goed als 'n ander, dit zeg ik maar! Waarom zou 'n roomse jongen niet even goed snuif kunnen wegen, en boekhouden, en op den winkel passen, en... koussies geven, als 'n griffermeerde? De mensen lyken wel mal met 'r verschil van geloof. De een is net zo goed als de ander, vind je niet, Stoffel?
- Ja, moeder.
- 't Is om 'r griezelig van te worden, als ik bedenk dat zo'n kerel nu in Amerika van myn geldje den prins speelt. Maar, Wouter, jy hebt ook schuld. Jy had me moeten waarschuwen dat de man niet deugde. Kon ik 't weten, ik arme weduw die hier in m'n huiswerk zit?
- Moeder, ik wist het ook niet.
- Je had dan maar beter moeten opletten. Maar je geeft er niet om of je moeder aan 't bedelen raakt. En, Stoffel, wat zullen we nu met 'm beginnen? Naar zee gaat-i niet, dat zeg ik! Ik kan 't voor God niet verantwoorden dat-i aan boord van zo'n schip onder allerlei soort van volk komt, nietwaar, Stoffel?
Ja, moeder.
- En dat-i daar vloeken leert...
- Zeker, moeder.
- En z'n geloof kwyt raakt! Want, dit zeg ik maar, wie niet by z'n geloof blyft... wat zeg jy, Stoffel?
- Ja, moeder, 'n mens moet altyd by z'n geloof blyven.
- Honderd gulden! 't Waren zeeuwen... ik zie ze nog! Wat hoeft zo'n gemene kerel 'n protestants jongetje te vragen?