Ideën, derde bundel
761. Vervolg: publieke voordrachten.
767. De algemeenheid van wanbegrip (541)
784. Raden en oordelen in verband met kansrekening. (541)
788. Wysbegeerte een roeping van allen. (542)
795a. Afkeer van arithmetische juistheid
796. Meeting te Batavia in mei 1848
797. Zekere theologieën. (554)
799. Iemand die in zichzelf de nodige geschiktheid heeft. (554)
824. De onzedelykheid van de beloon-theorie in de opvoeding (561)
828. Het onderwys (561, vlgg.)
886. De schepping werd in weinig regels afgedaan. (563)
899. Het zyn liegt niet. (574)
913. Vervolg: Onderwys, in verband met het godsbegrip en met de studie van den aard der dingen.
922. Het beoordelen der zedelykheid (589).
856.
Zal die algemeen-menselyke ontwikkeling bevorderd worden door gelyktydig-algemeen werkende pogingen?
Het komt me voor, dat deze vraag nooit ernstig genoeg werd ter sprake gebracht. De voorstanders der Verlichting vergeten soms dat niet ieder die het licht concentreren wil, daarom een vriend der duisternis behoeft te zyn. En zy die te velde trekken tegen vulgarisatie van kennis, zien dikwyls ten onrechte een verblinder in elken yveraar voor algemene lichtverspreiding.
Ook in deze zaak ware het nuttig geweest het punt van verschil juist te noemen (779). De tegenstander van vulgarisatie kan bedoelen dat de ware Verlichting van weinige punten behoort uit te gaan. 't Is immers mogelyk dat hy niet wil doven, maar integendeel uitstraling bevorderen? Misschien leverde hem de stoffelyke Natuur aanleiding tot zyn methode. Hy maakte de opmerking dat vuurtorens nuttiger zyn dan illuminatiën. Nooit zag hy des winters, ter verwarming van 't Volk, kachels in de open lucht. Overal treffen hem wenken dat er afgesloten stookplaatsen nodig zyn, een focus. Misschien ook trok het z'n aandacht, dat een op gepast ogenblik aangebrachte domper het lichtgevend vermogen bewaart, dat zonder nut zou verloren gaan door ontydig aanblazen, of zelfs door ongestoord voortbranden. We mogen gissen dat hy opmerkte hoe een straal die onweergekaatst vervliegt in de ruimte, even weinig duisternis verdryft, of minder nog, dan wanneer hy gevangen ware binnen den wand van de korenmaat.
Er is geen licht, zonder voorwerp waarop het schynen kan.
Behoort nu dit onmisbaar object te zyn de gehele Maatschappy op éénmaal? Moet het onderwys dat aan 't denkvermogen beelden levert ter oefening, terstond aan allen worden gegeven? Moet het voor allen gelyk zyn?
Jezus zeide: predikt het evangelie aan alle kreaturen.
Maar... hyzelf deelde dien last aan slechts twaalf apostelen mee. Dit geeft te denken. Want al zy nu dit voorbeeld niet verbindend, wy letten op de omstandigheden die het te weeg brachten, en er kan gevraagd worden of dergelyke oorzaken ook thans nog bestaan?