850.
‘Geen zotterny is zo zot dat ze niet nu en dan door beroeps-wysgeren wordt in bescherming genomen’ zeide ik in 542. Welnu, geen onbekwaamheid zó grof dat vakmannen zich daaraan niet schuldig maken. Timmerlui, slotenmakers, geneesheren, advokaten, ministers, steken in jokrisse-achtige ineptie onze kamergeleerden naar de kroon. De Specialiteiten zyn gewoonlyk specialiteiten van onbedrevenheid, en telkens voelt zich de leek opgewekt tot de vraag: is dát nu 'n smid, is dát nu 'n minister? Ik mag niet toegeven in den lust, hiervan - anekdotische! - voorbeelden aan te halen. Met enige oplettendheid zal de belangstellende lezer die in voldoende menigte kunnen waarnemen.
[*]
Men zie overigens over dit onderwerp ‘Duizend-en-enige Hoofdstukken over Specialiteiten.’ Ik hoop later in de gelegenheid te zyn enige leemten aan te vullen die dit werkje onvolledig maken. Ook dát stuk is weer gebleken beneden Nederlandse kritiek te zijn.
(1871; uitgebreid in 1874)