Ideën, eerste bundel
242.
In de kajuit brandde een vuile nachtpit, die moeite had bewys van bestaan te geven.
Alles was stil geworden in 't achterschip.
De vreemdeling hoorde 't tikken van z'n horloge, dat hem scheen toe te roepen: Sain-te-Vier-ge, Sain-te-Vier-ge...
Hy kon niet slapen, en voelde dat hem iets deerde. Eerst wist hyzelf niet wát hem belette te slapen... z'n bed was goed...
Juist, dát was het! Hy kon niet slapen omdat zyn bed goed was... Hier volgt weer een artikel uit den geloofskatechismus van den vreemdeling.
Als door een adder gestoken, sprong hy op, de kooi uit, en kleedde zich weer aan. Met vry veel kracht wist-i z'n bagage, die in de onderkooi geplaatst was, daaruit te halen, en buiten de hut te slepen.
Daarop onderzocht hy z'n bed, en bevond dat het was saamgesteld uit 'n strozak, en daarover iets zachters van veren, of varen...
Het bovenbed legde hy beneden, in de onderkooi.
Wat er aan dekking ontbrak, vulde hy met 'n reismantel, en nog een-en-ander aan. Er waren twee kussens... goed! Eén onder, één boven...
Hy had twee bedden in z'n hut!
De vreemde sloop hierna den kajuitstrap op, zocht z'n weg op 't dek, naar 't voorschip...
Hu!... 't was zo koud! Des te beter, vond hy.
Hy zocht z'n weg naar 't voor-schip, rook de knoflook... ja, daar moest het zyn:
- Mon père! riep hy.
De monnik hoorde niet terstond, maar van een weinig verder klonk een lieve vrouwestem:
- Chut, il dort... le saint homme!
- Comment, c'est vous, madame! C'est vous... par le temps qu'il fait!
- Ah, l'Anglais! Oui monsieur, c'est moi! Que me voulez-vous?
- Madame, il fait un froid affreux...
- Le fait est que je frissonne un peu.
Nu ontwaakte ook de monnik, en de vreemde begon voorwerpen en personen beter te onderscheiden. Het arme echtpaar lag tussen twee watervaten, met het hoofd op den vuil-linnenzak. Colineau had zyn jas uitgetrokken, om daarmee z'n vrouw en zichzelf te dekken. Zy hielden ieder een mouw in de hand, alsof ze zich wilden vastklemmen aan die schrale verwarming. De monnik zat, als 's middags na 't bidden, op z'n knoflookzak, met het hoofd tegen 't boordbeschot...
- Mon père... et vous, madame... je viens vous prier... je voulais... il fait si froid, mon père!
- Est-il étrange, cet Anglais, riep weer 't vrolyke vrouwtje, croit-il par hasard nous réchauffer par ses contes? Oui, monsieur, il fait froid... effectivement, il fait très froid! Nous sommes payés pour le savoir, nous autres passagers de pont! Et puis? Voyons!
Zy klappertandde...
- Madame... et vous, mon père... j'ai deux bons lits à vous offrir.
- C'est gentil! Et où donc, s'il vous plaît?
- Venez, mon père! Madame, venez...
En met de rechterhand geleidde hy de jonge vrouw, en hy reikte den monnik de linker, en hy voerde hen naar 't achterschip, in de kajuit:
- Madame, si vouz vouliez prendre le lit d'en-bas... je l'ai arrangé...
Zy trad de hut in.
- Tiens, c'est gentil! C'est vrai que je frissonne, mais... en me couchant là, il me semble... que je pourrais bien me déshabiller un peu...
- A votre aise, Madame.
En onze reiziger sloot de gordynen van de hut. De monnik wachtte tot de dame roepen zou, dat ze ontkleed en te bed was. Gedurende dien tyd had hy den vreemde aandachtig gadegeslagen.
- Mon fils, vous avez bon coeur!
- Je crois qu'oui, mon père!
- Voudriez-vous me faire un plaisir... un très grand plaisir?
- Mon père... s'il dépend de moi...
- Cela dépendra de vous, mon fils.
- Parlez, mon père!
- Ayez foi en notre Sainte Vierge!
- Mon père, je ne saurais...
- Acceptez au moins la bénédiction, que je vais vous donner en son nom...
- Mon père... j'accepte!
En de wysgeer zonder geloof, de denker die gespot had met de beeldjes van tin en van lood, de man van scherp onderzoek en bytend sarcasme...
Die man knielde neder, zonder de minste huichelary...
En hy weende!
De monnik strekte de handen uit over zyn hoofd, en zeide:
- Je vous bénis, mon fils! J'ai prié, j'ai beaucoup prié pour vous... notre Dame de la Garde m'exaucera! Elle vous préservera du seul malheur qui soit au monde... du péché!
En uit de hut klonk:
- Amen!
Je suis couchée, mon père... veuillez entrer... et bonne nuit! Dieu, qu'il fait froid! Bonne nuit, m'sieur l'Anglais... voudriezvous me donner la main?
Ze stak haar handje tussen de gordynen uit. De vreemde, die nog laag by den grond was, vatte het...
- Eh bien... monsieur... eh bien?
- Madame!
Of 't weer de moeurs waren van z'n pays... of 't weer een artikel was uit de ‘belydenis van z'n geloof’... dat weet ik niet! Maar hy begreep haar: eh bien? met z'n hart dat veel begreep, en hy heeft die kleine hand heel vurig gekust...
- Comment, monsieur, vous pleurez?... Tiens, moi aussi... c'est étrange... je vous aime beaucoup!
Zo had de nietswetende wysgeer geknield voor de zegenspraak van den monnik.
Zo had de onnozele dweper z'n zegen gegeven aan een twyfelaar, aan een ontkenner, aan een ‘Geist der stets verneinte’.
Zo had de onwetende, kinderlyk dartele vrouw een traan geschonken aan den man, wien ze zo-even een bezemsteel had genoemd, die kermis houdt. En in aller harten woonde liefde.
Waardoor waren die wonderen gewrocht?
Door de godsdienst van het goede.
Het laatste hoofdstuk van deze geschiedenis mag ik niet verkopen. Ik geef dat aan wien ik liefheb.