Ideën, eerste bundel
238.
't Werd al kouder en guurder. De vrouw van den kaptein was vertrokken. De matrozen waren te kooi gegaan, op 'n enkel man na. De vreemde was niet tevreden over zichzelf. Had hy niet dien ouden man in de mening moeten laten dat-i geloofde in zyn Vierge?
Was er niet wreedheid geweest in die ontydige niet-wetende wysheid? Had hy niet zich een kwartiertje kunnen houden alsof hy bad, al had-i dan maar dat liedje van Béranger opgezegd in dien tyd, het liedjen over den Dieu des bonnes gens? Ja, al had-i maar geteld van één tot duizend!
Foei, foei, foei, hy kreeg afkeer van z'n wysheid, en voelde knaging. En als hy daar op het voorschip, waar 't zo sterk naar knoflook luchtte, de donkere gestalte van den biddenden monnik zag, voelde hy 'n indruk als de luiaard die 't moet aanzien dat 'n ander zyn werk verricht. 't Scheelde weinig of-i had den man aangestoten, en gezegd:
- Il suffit, mon père... arrêtez! Je prierai le reste!
Hy was bitter bedroefd, en verweet zich dat-i kwaad had gedaan. By 't naderen van het achterdek, werd hy aangesproken door M'sieur Colineau, die wat confusie over de dartelheid van zyn vrouw trachtte te bedekken met 'n overdreven dankbetuiging voor de kersen. De vreemdeling sprak nu ook het vrouwtjen aan, en zonder te doelen op haar plaisanterie over den mageren Engelsman, wist hy door z'n toon haar te laten voelen dat-i volstrekt niet boos was.
't Is waar, ze zag er aardig uit, en dat doet er veel toe in zo'n geval. Ik twyfel aan de inschikkelykheid van den vreemde, als hy was uitgemaakt voor ‘'n bezemsteel die kermis houdt’ door 'n dragonder-officier. O, 't is niet altyd schade 'n mooi jong vrouwtje te wezen!
Toen Madame Colineau hersteld was van den schrik over de ontdekking dat de Engelsman frans verstond, hernam ze terstond haar gewone vrolykheid, en weldra voelde zich de vreemde gemeenzaam genoeg om haar te zeggen:
- En vérité, madame, j'admire votre caractère...
In Frankryk verwart men in de dagelykse spreektaal caractère, tempérament, bonne of mauvaise humeur. Over 't geheel spreekt en schryft men in dat land byna zo slordig als... elders.
- J'admire votre caractère! Me permettriez-vous de vous poser une question... un peu... indiscrète peut-être?
- Mille, monsieur, mille! Ecoute Colineau... mon pauvre ami... m'sieur va me poser une question. Ah, je savais bien que nous nous amuserions en voyage!
- Madame, si j'osais vous demander la cause de votre gaieté?
- De ma gaieté? Ha, ha, ha... certainement que je suis gaie... je le suis toujours, n'est-ce pas, mon pauvre Colineau? Mais aujourd'hui... tenez, monsieur, avez-vous remarqué notre dîner?
De vreemde aarzelde. Zo-even had hy den monnik verdriet gedaan door de betuiging dat-i niet geloofde in de heilige maagd, zou hy nu dat lieve vrouwtje bedroeven door de erkenning dat-i had achtgeslagen op de soberheid van 'r maal?
- Madame... j'ai cru... j'ai vu... je me suis aperçu...
- Ha... ha... ha!
En weer lachte ze schaterend. Maar opeens zeer ernstig:
- Pardon, monsieur... je ris... parceque... mais en vérité, je vous en fais mes excuses... je comprends que c'est par bonté, que vous faites semblant de ne pas avoir remarqué...
En ze reikte den vreemde de hand, met onbeschryflyke goedhartigheid.
- Mais cela n'y fait rien. Vous avez vu nos haricots, et notre fourchette, un peu... solitaire... car c'est bien là la seule que nous ayons... nous sommes pauvres!
Eh bien, monsieur, c'est parceque nous sommes si pauvres, que je m'amuse tant...
De vreemde meende niet goed verstaan te hebben. Het gesprek nam 'n andere wending.
- N'est-ce pas tout près d'ici, que ce pauvre Dantès a été prisonnier? vroeg de dame.
- Dantès?
- Mais oui, Dantès... Montechristo, si vous voulez?
Ze meende dat die Montechristo 'n persoon was uit de Geschiedenis. De vreemde moest haar die mening ontnemen, maar ze gaf 't heel ongaarne op.
- Mais le château d'If, monsieur, et l'Ile Marguérite?
- Le château d'If et l'Ile Marguérite sont en pleine mer, madame. Vous les verrez demain, nous passerons tout près de là.
- Comment, la pleine mer? N'est-ce plas la mer ici?
Helaas, weer 'n illusie weg!
- Non madame, c'est ici la Joliette... un petit port. Je crains bien que demain soir, vous ne vous portiez pas aussi bien. Le mal de mer...
- Oh, cela ne me fait rien!
- Je croyais avoir compris, madame, que vous passeriez la mer pour la première fois.
- Si, si... c'est vrai! Mais tenez, monsieur...
En ze haalde een klein flesje te voorschyn, dat 'n tinctuurtje scheen te bevatten.
- Avec ceci, monsieur, je ne crains pas le mal de mer.
De vreemde zei dat-i veel gereisd had, en nog nooit enig middel had zien baten tegen zeeziekte.
Maar de jonge vrouw liet zich niet ontmoedigen.
- C'est mon bon Colineau lui-même qui l'a inventé, monsieur... car il est médecin, mon mari. Oh ce n'est pas lui qui me laissera souffrir de mal de mer... il m'aime tant!
Wat 'n gek idee, te menen dat liefde iemand zou voorzeggen wat er te doen is tegen misselykheid. 't Doet my denken aan 't kind ‘dat zyn moeder zó wilde liefhebben, dat-i haar een ster kon geven.’ Men moet vrouw, kind of apostel wezen, om te geloven dat liefde alle dingen overwint.
Myn Française ging voort, en zeide tot haar man:
- Explique donc un peu à Monsieur, comment tu as inventé cette... chose.
De man gaf daarop den vreemde een uitlegging - verbazend geleerd - van de wyze waarop zyn tinctuur alle mogelyke zeeziekte radicaal onmogelyk maakte. De slingering van 't schip, de zenuwen, de maagspieren, wormvormige beweging, samentrekken, uitzetten, derivatief, reactie, de ruggegraat, de zenuwvlecht, de kleine hersenen... het was den vreemde te geleerd. Te beleefd om den doctor tegen te spreken, zeide hy maar dat-i 't beste hoopte van z'n middel.
Een ogenblik daarna kwam 't gesprek weer op de vrolykheid van 't jonge vrouwtje. 't Was onmogelyk daarop niet te letten, en de vreemde betuigde opnieuw z'n verwondering daarover.
- Madame, je vous admire... en vérité, c'est extraordinaire... et si j'osais...
- M'en demander l'explication? Volontiers, n'est-ce pas mon bon Colineau? Raconte un peu à Monsieur...
De man verhaalde daarop zyn vry eenvoudige geschiedenis. In 1848 was hy student te Parys. Hy had zich by de barricades geimproviseerd tot chirurgyn-majoor. Toen alles weer was teruggekeerd tot de orde - zo als dat wordt genoemd door wie baas blyft - had-i z'n studiën voleindigd, en zich als geneesheer neergezet te Toulouse. Het weinigje vermogen dat z'n vrouw hem aanbracht, was in allerlei gekke speculatiën verloren gegaan. Of 't lag aan hemzelf, aan te weinig bekwaamheid - hy erkende gulweg de mogelykheid daarvan...