Ideën, eerste bundel
237.
Nu inderdaad een ander hoofdstuk, maar weer weet ik niet het hoeveelste. Ik ben genoodzaakt dezen of genen die ‘romans schryft, of zulke dingen’ te verzoeken, wat regel, verdeling en styl te brengen in m'n verhaal, dat ik maar eenvoudig weergeef zo als 't me verteld werd door Fancy.
Na z'n kleine plagery, was de vreemdeling naar 't voorschip gegaan. De monnik sliep, z'n getyboek in de hand. Zyn hoofd rustte tegen boord, en zyn py gaapte op de borst, zodat de yze-ren ring zichtbaar was, waaraan-i z'n heiligen bewaarde als een bos sleutels. Een brede rode streep op de borst, gaf getuigenis van veel pynlyke wryving...
- O God, o God, riep de vreemde, moet zoveel geloof, zoveel smart, zoveel vertrouwen ydel wezen? En nog... wie weet het te zeggen... wie! Wie zegt me of myn smart over twyfel en onwetendheid daar binnen, niet dieper wondt dan uitwendige pyn? Wat slaapt-i kalm, die eenvoudige gelover!
En - dit scheen weer 'n uitvloeisel van ‘'t geloof’ des vreemden - hy sloot de opening van 't haren opperkleed - het weer was guur! - en beproefde iets zachts te schuiven tussen 't scheepsboord en de kruin van den monnik die, geschoren, niet eens 't kussen bezat, dat den mens is gegeven in zyn haren.
Maar hoe voorzichtig ook de vreemdeling trachtte wél te doen, de monnik ontwaakte.
- Merci mon fils. Vous êtes bien bon...
- Le bois est dur, mon père!
- Depuis quarante ans je n'ai d'autre oreiller. Il faut venir nous voir à Nice... ah, ne craignez rien, vous aurez un bon lit... je vous assure... on est si bien chez nous! Vous vous amuserez.
Quelle heure est-il? Avez-vous déjà prié? Nous causerons, si vous le voulez bien. Avez-vous prié?
- Non, mon père.
- En ce cas, faites-le. Dépêchez-vous. Voulez-vous que je vous prête mon livre?
De arme man, die niet wist dat men bidden kon zonder boek. Gelukkige man, die niet wist hoe er zyn, die niet kunnen bidden met of zonder 'n boek!
- Merci, mon père... je ne prie pas!
Als de knoflook waarop de monnik zat, veranderd ware in vliegende draken, had de man niet erger kunnen schrikken.
- Vous ne priez pas... mais que faites-vous donc? Vous ne priez pas, mon fils?
- Mon père, je ne saurais prier, parce que j'ignore... ce que c'est. Je suis athée, mon père.
- Bien... bien... j'en connais! Mais la Vierge, monsieur, la Vierge!
- Mon père, je ne connais ni Dieu ni la Vierge.
De verbazing te schetsen van den monnik, zou 'n onmogelykheid zyn. De man was ontsteld, en had tyd nodig om tot bedaren te komen. Van atheïsten had-i meer gehoord... maar dat iemand niet geloofde in de Sainte Vierge, dát ging z'n verstand te boven.
- Laissez-moi, mon fils... vous avez bien fait de m' éveiller. J'ai beaucoup à prier... ah, beaucoup!
De vreemde voelde wroeging dat hy dien ouden man smart had aangedaan. Maar hy moest toch de waarheid zeggen. Dit schreef weer z'n ‘geloof’ voor, naar 't scheen.