Ideën, eerste bundel
231.
Nu inderdaad het tweede hoofdstuk. Ik zal spreken van geloof en van liefde. Van de Sainte-Vierge en van meikersen. Van zeeziekte en van 'n monnik in bruine py.
Maar ook zal ik spreken van ongeloof en sarcasme, van bittere wysheid - bitter nog, omdat ze maar half was - van weemoed en van stryd. En, zoals zy eens gezegd heeft, van de overwinning in 't eind. Wees dus heel gerust, als ge straks daar iemand ziet struikelen...
- Mon Dieu!...
Er kwam een schuitje langs-zy. Een man met geschoren kruin, barrevoets, om de lenden iets als woestynkostuum, wou er uitstappen, struikelde...
Tyd om te vallen had-i niet. Myn natieloze Griek, die 'm had zien aankomen, greep hem. Hoe deze zo gauw kon afglyden
*
langs boord - hoe hy 't juist wist te mikken om, hangend aan 't puttingwand den kloosterling te grypen met den vryen arm... zie, dit alles weet ik niet. 't Was of hy voorzag dat die oude monnik hulp behoeven zou, en of-i zich had klaargemaakt tot het verlenen van die hulp.
Les moeurs de son pays, misschien?...
Waar zou dat land liggen? Daarheen! Daarheen!
- Comment mon... père? vroeg hy met vriendelyke belangstelling.
Toch lag er iets komieks in de buiging van den toon dien hy nodig had, om 't woord: père uit te spreken.
Zeker was hy protestant, onze... Amerikaan. Methodist, denk ik. - Merci, mon fils, antwoordde de monnik, die niet weten kon dat het den ander zoveel moeite had gekost, père te zeggen. Dit klinkt ook zo gek in de oren van 'n... kwaker, of wat onze Duitser dan moge geweest zyn ‘van geloof’.
- Merci, mon fils... non, il n'y a pas de mal. Que Dieu vous bénisse, mon fils... tiens, ma belle robe est mouillée!
En de monnik lachte met goedmoedige vrolykheid over 't water dat afdroop van z'n robe... sa belle robe, naar-i 't ding noemde. Die robe was 'n ruw, harig kleed van vuilbruine stof. 'k Heb fyner vloermatten gezien.
- Je l'ai échappé belle... me voilà presque noyé... qu'auraientils dit à Nice!
- Comment, mon... père, y aurait-il un concile, comme en 325?
- Tiens, il est théologien! Mais vous vous trompez, mon fils! Nice... Nizza maritima! Le concile dont vous parlez... ah, mon Dieu, où était-ce? En Bithynie, je crois. Mais moi... écoutez... En met kluchtige gemeenzaamheid nam hij den vreemde onder den arm, trok hem terzyde, en fluisterde:
- J'avoue que j'ai un peu oublié ma théologie... je me fais vieux, voyez-vous... et puis, je suis si occupé! Depuis quarante ans je fais les provisions. Je suis le provéditoré... voyez!
En hy wees op 'n tiental zakken met provisie, die hy scheen te hebben ingekocht te Marseille.
- Je préfère l'ail d'ici. Chez nous à Nice... vous venez me voir à Nice, n'est-ce pas? Oh, venez! Nous nous amuserons.
- Mon... père, mon intention était d'aller à Gènes.
- Tut... tut! Cela n'y fait rien... nous mouillerons à Nice. Vous verrez ma jolie volière...
Die volière was z'n klooster, moet ge weten.
- Vous vous arrêterez chez nous... demandez le père Anselme, dites: le joyeux père provéditoré... c'est ainsi qu'on me nomme, car je suis toujours de bonne humeur, voyez vous. Dieu... comme tout le monde vous aimera... et nous nous amuserons! Savez-vous le latin?
- Un peu, mon... père.
- Suffit! Moi, je l'ai presque oublié. Mais je me souviens:
Amoré,
moré,
oré,
ré,
Nascountour amicitiae...
n'est ce pas? C'est Tiboulle qui l'a dit, je crois...
- Pardon, mon... père... je ne crois pas que... Tibulle...
- Ça n'y fait rien. Nous nous aimerons. Les amitiés se font avec ou sans Tiboulle. Venez nous voir. En approchant de Nice, vous verrez notre volière de loin. On rira en apprenant que j'ai failli me noyer...
- Et... sans absolution encore, mon... père, zei de vreemde, niet zonder wat spot, die getuigde van protestantse dorheid en onkunde.
De vrolyke, babbelende, schertsende monnik werd op eenmaal 'n ander mens. Zyn gelaat verhelderde, hy richtte zich op, er straalde iets uit z'n ogen, dat den vreemde berouw deed voelen over z'n misplaatsten spot. Heel gelukkig evenwel, dat ze afstuitte op de trouwhartigheid van den barrevoeter, want deze begreep niet dat er kón gespot worden met iets heiligs als zyn geloof. Ook dacht hy niet aan andere ‘geloven’. Hy was Italiaan, dat ge reeds wist door z'n uitspraak van de latynse u.
- Non, mon fils... j'étais en état de grâce!
- La Sainte Vierge en soit louée, mon père, hervatte de vreemde, hy die zeker nooit de Sainte-Vierge had aangeroepen, hy die in z'n jeugd geleerd had, zulke aanroepingen te beschouwen als heidense afgodery en bespottelyke dwaasheid.
Toch was er oprechtheid in z'n uitroep. Of 't een Methodiste of
*
Lutherse aandoening was, weet ik niet, maar hy voelde in z'n gemoed de behoefte om een Vierge te scheppen, daaraan te geloven, die Vierge te danken... alles om den monnik op dat ogenblik niet alleen te laten staan met z'n kinderlyk geloof. Maar spotzucht had de overhand.
- Oui, mon fils, la Sainte Vierge en soit louée! C'est elle qui vous a fait si agile... c'est elle qui...
- Sain... te... Vier... ge... hoooo... i! klonk het van de kaai. Daar stonden, naar 't scheen, passagiers op den wal die afgehaald wilden worden. Een reizend heer met toebehoren, dat is met 'n dame en een paar koffers.
De second gaf last naar wal te roeien.
- Comment, zei de monnik, ce serait le nom de notre petit navire! Sainte-Vierge?
- Oui, mon père...
De vreemde voelde geen hindernis meer in 't uitspreken van dat katholieke: mon père. Jazelfs, hy begon dien klank lief te krygen om de betekenis.
- Oui, mon père. Notre brig s'appelle la Sainte-Vierge.
- Tant mieux... ça me va! Et vous, mon fils, acceptez, je vous prie...
Hy opende z'n haren opperkleed - och, onderkleed was er niet - nam van een ruw yzerdraad ringetjen een klein voorwerp, dat met vele andere sedert jaren hem bewaarde voor rampen, en in plaats daarvan hem aanhoudend schuurde en wondde op de blote borst...
- Tenez, mon fils! Voilà quelque chose pour vous remercier de votre secours de tout à l'heure.
't Was een tinnen poppetje dat de Heilige Maagd verbeeldde.
- Cela vous préservera...
- De malheur, mon père?
Als de monnik had kunnen verdacht zyn op spot, had hy dien moeten ontwaren op 't gelaat van den vreemde. Maar heel gelukkig, de man bemerkte niets, en antwoordde nogal plechtig: - Oui, mon fils, du plus grand malheur, du seul malheur qui soit au monde... cela vous préservera du péché!
Et maintenant, je vais prier!
Dit zeide hy hoogernstig, maar alsof op eenmaal weer zyn bon-
*
homie de overhand nam op dweepzucht, hy voegde er op vrolyken toon by:
- Oui, oui... j'ai à prier... j'ai beaucoup à prier... je suis en retard! Je prierai pour vous aussi, mon fils... soyez tranquille... elle me connaît... la Sainte Vierge. Soyez tranquille!
Tussen-hoofdstuk
Nu, onze man zonder natie en geloof, wás tranquille. Dat moet men hem ter ere nageven.
De ongegronde meegevoeligheid voor de naieve maagdgelovery van den monnik, was geweken. De kinderlykheid van dien jongen ouden man had den vreemde kind gemaakt voor 'n ogenblik, maar ook niet voor langer dan 'n ogenblik.
Hy liep naar 't achterdek, en lachte by 't denkbeeld wat wel z'n... Tübinger vrienden zouden zeggen, als ze wisten dat-i daar rondliep met 'n tinnen poppetje - hu, 'n afgodsbeeldje! - in de hand!
Overboord gooien wilde hy 't niet. De monnik mocht hem eens daarnaar vragen, en 't zou den vriendelyken man smarten, te ontwaren dat men z'n vroom geschenk versmaad had.
Dit nu scheen voorgeschreven te zyn door 't onbekend ‘geloof’ van den vreemde, dat hy ongaarne iemand smart veroorzaakte. Maar of-i 't artikel van z'n kathechismus, waaruit hy dat ‘geloof’ putte, wel zo goed in 't hoofd had, als 't jaartal der Kerkvergadering te Nicea... zie, dat zou 'k betwyfelen.
Hy stak het heiligbeeldje in z'n vestzak, en hervatte zyn wandelig op het dek, die afgebroken was door de aankomst van den monnik.
Deze zat op 'n zak knoflook te bidden.
De ongelovige vreemde die genezen was van z'n sentimentelen indruk, zag met medelyden op den armen man neer, telkens als zyn wandeling hem in diens nabyheid bracht...
Maar wel nam hy zich in acht voor de uitdrukking van z'n gelaat, opdat de monnik niet bemerken zou, hoe bespottelyk hy diens formulier-vroomheid vond. Integendeel, er lag iets vriendelyks in z'n blik, zodra die den armen man ontmoette.
Hy die betrekkelyk jong was, zag den monnik aan, zoals een volwassen mens op 'n kind staart, met neerbuigende vriende-*
lykheid. Ik kan alweer niet zeggen, op grond van welk geloofsartikel dit geschiedde, maar 't wás zo.
Myn uitgever laat vragen om Ideeën...