Ideën, eerste bundel
229.
Ziehier een vertelling over zeeziekte, die ik terstond geven zal, anders vergeet ik ze... de vertelling meen ik. De zeeziekte vergeet ik nooit. Ik schrik nu al voor Maart 1863... als Amsterdam, de Koning, de vlaggen en ik, dat jaar beleven.
Voor 'n jaar of wat, wandelde een redelyk jonge man - 'n jonkman was-i niet meer - op-en-neder langs de kaai der Joliette te Marseille. La Joliette heet een der havens van die stad. Hy scheen op reis te moeten, althans... nu ja, die beschryving doet er niet toe. Men zag 't hem aan, dat-i op reis moest.
De lieutenant van 't vaartuig dat hem zou overvoeren, was komen zeggen dat de wind tégen was, en dat de kaptein waarschynlyk wachten zou met ankerlichten tot den volgenden morgen. Als dus de reiziger verkoos terug te keren naar zyn hotel in de rue Beauvau...
- Non, non, je préfère m'embarquer tout de suite...
- Comme vous voulez, m'sieur. Mais je crains que vous ne vous ennuyiez.
Als ik Fransman was, gooide ik die derde i weg, zowaar als ik me ditmaal veroorloof de c.h. weg te gooien uit Fransman.
- Le capitaine craint que vous ne vous ennuyiez...
- Du tout... du tout! J'ai mes idées...
Die second dacht zeker: ‘net als ik!’ Want, 't is kluchtig, ieder heeft van die dingen... Althans niemand klaagt over 't tegendeel. Maar als ik nu ideeën ga schryven in dit Idee, dan kom ik nooit klaar met m'n vertelling over dien Rus, of dien... Italiaan, uit... engelse ouders geboren te Kopenhagen.
Hy ging naar boord, bezocht z'n hut, vond daarin twee kooien die ruimer waren dan men verwachten kon op zo'n kleine brik als de Sainte-Vierge, plaatste z'n weinige bagage in de onderste, en vermaakte zich daarna met 'n soort van inspectie.
Althans hy scheen belang te stellen in allerlei dingen, die anderen meestal onverschillig zyn. Hoe oud de brik was? Hoeveel be-*
manning ze had? Hoe scherp ze kon zeilen by den wind? Of die kleine mousse nog 'n moeder had?
En... hy scheen goed thuis aan boord. By 't eigenaardig ‘deklopen’ wist hy altyd de hogerhand te laten aan den kaptein... Ik geloof 't graag! Als knaap had-i eens 'n oorveeg gehad, omdat hy den kaptein in den weg stond aan stuurboord.
- M'sieur a beaucoup voyagé?
- Si, si!
- Il paraît.
De ierse Rus was dadelyk thuis aan boord. Daar kwam de vrouw van den kaptein, met 'n liefkindjen aan de borst...
- Comment, madame, du temps qu'il fait!
Want, ofschoon in 't laatst van Mei, 't was koud, heel koud.
En hy dekte de zogende moeder toe, met 'n reisdeken.
Die vrouw zag gek op. De kaptein had nog even tyd gehad haar te zeggen dat die gemeenzaamheid van den vreemde iets eigenaardigs was, dat men vergeven moest: à quelqu'un qui vient de si loin. Ce sont peut être les moeurs de son pays.
De son pays!
O God... hoe bitter klonk den vreemde dat woord, want hy had het verstaan, schoon 't gezegd was met gedempte stem.
De son pays! Of er zede nodig was, landsgewoonte, om iemand te doen voelen dat het koud is, als-i 'n zogende moeder ziet!
De son pays! Dat deed hem zéér. Hy was niet van 'n pays. Hy handelde niet naar de gebruiken van 'n pays! Hy zou 'n zogende moeder hebben toegedekt, al schreef z'n pays voor, haar bloot te stellen aan kou.
De son pays!
Neen, hy wás niet van 'n pays! Ik heb gelogen toen 'k zei dat hy 'n Deen was, of een Engelsman. Hy was geen Fransman, geen Schot, geen Spanjaard... hy was een mens, en 'n goed mens. Dat zult ge zien, als ik tyd heb om m'n vertelling af te vertellen.
Voor ik overga tot myn tweede hoofdstuk, wil 'k wat op-en-neer lopen in m'n kamer, om uit te vloeken tegen allerlei zeden, geloven, godsdiensten, reglementen en stelsels, die 't goede begraven onder wat sleur.
Tweede hoofdstuk
Ik bemerk daar, dat ik verzuimd heb: eerste hoofdstuk te schryven boven den aanvang dezer historie. Ik wist toen niet dat ze zo lang worden zou, als ik nu begin te begrypen. Want van lieverlede wordt me weer alles helder, en ik herinner my al duidelyker hoe ze 't vertelde... áls ze 't vertelde. Want dikwyls deed ze 't niet, maar aan my zei ze alles. Dat hebben velen gedaan, en daarom schryf ik zo mooi.