Ideën, zesde bundel
1111.
Toen Wouter dien avond naar huis ging, stuitte hy by 't overgaan van een der pleintjes die men te Amsterdam ‘markten’ noemt, op 'n bende van 't gemeen, die bezig was de geschonden rechten der ‘huisjesmelkers’ heel nadrukkelyk te wreken op zichzelf.
- Die... massa is niet dom, mompelde hy gedurig, als om zich goed te doordringen van de pas opgedane wysheid. Dom is ze niet! Misschien zelfs niet onwetend... neen, ook dit is onjuist. 't Is maar dat ze... niets weten met hun allen. Zeker zyn er wel verstandige mensen onder, die wat zouden kunnen begrypen, als ze maar... zich de moeite gaven te denken. Of... als iemand hen op het denkbeeld bracht dit eens te beproeven. Ze weten misschien niet dat ze 't kunnen.
't Scheelde weinig of hy had het volk toegesproken, en in dat geval de fout begaan van den dominee in 707. Wat-i zou te zeggen gehad hebben, ware gewis begrepen door ieder afzonderlyk, maar niet door de ‘massa’ die aan de wetten der logica slechts gehoorzaamt, voor-zo-ver deze zich openbaren op dynamische wys. Vanhier dan ook dat elk individu, die toch het zyne bydraagt tot vorming van 't geheel, zich beschouwt als daartoe niet te behoren, en zelfs zich daartegenover stelt. Ieder zegt: ‘ze’ deden dit of dat. ‘De mensen’ liepen, schreeuwden, tierden, als dwazen. ‘Ze’ wisten niet wat ze wilden. ‘Ze’ waren gek, wreed, lafhartig, enz.
Niemand spreekt by zulke gelegenheden van ‘ik’ noch zelfs van: ‘wy’. 't Is hiermee als met den tafeldans, waarby ieder meent slechts de beweging te volgen, en geen besef heeft hoe dat vermeende ‘volgen’ wel degelyk de uitwerking heeft van meestuwen. Ook deze begoocheling komt alzo neer op gebrek aan juistheid in dynamische schatting, op 'n vergissing.
Hoe dit zy, men ziet dat onze Wouter begon te denken, en dat het de moeite beloonde, zaad van denkbeelden neer te leggen in z'n gemoed. Hy zag in dat de ‘massa’ waarop hy stuitte, te laag stond om... dom te zyn.
Ook kon men ze - in hoedanigheid van ‘menigte’ alweer - niet beschonken noemen, al zy 't dan dat het getal nuchtere lieden die aan de samenscholing deelnamen, zeer gering was. Zelfs in dit opzicht alzo, was hier de collectiviteit die we thans overal zien opdringen - ik noemde haar in 334 'n vrucht van lafhartigheid en wantrouwen - niets dan 'n fictie. Een Menigte kan zo min drinken als denken, en heeft dus even weinig kans om beschonken te zyn, als dom of verstandig. Een Menigte is, zielkundig gesproken, heel iets anders dan dit alles. Zy is niemendal.