Ideën, eerste bundel
215.
Wie wat betoogt, en nodig oordeelt zyn betoog voort te zetten tot de laatste syllogisme...
Wie nodig heeft zyn conclusie te noemen expressis verbis...
Zie, ik geloof dat zo iemand niet goed betoogd heeft.
't Zou me verdrieten, lezer, als ge niet ver genoeg waart gevorderd in Zoölogie - en Opvoeding - om nu nog niet te weten dat 'n troep jongens, losgelaten in 'n dierentuin, zich niet verspreidt, maar dat ze met touchante involging der wetten van assimilatie, affiniteit, cohaesie, attractie - meer of min capillairzich verenigen tot één compacte massa om de apenwarande.
Wist ge dat niet, gy onderwyzers, ouders, opvoeders?
Wist ge dat niet? Gy moest het weten.
En... méér zoölogie! Gy behoordet ook te weten waarom een troep jongens in Artis zich altyd verzamelt by de Apenwarande. Daarvoor schonk ik u met genoegen al uw kennis der leer van 't ‘mooie handje’ kwyt en van 't ‘rechtzitten’, van de ‘scherplange of kortstompe e’, van de ‘verzoening door 't bloed des kruises’ enz. enz.
En nóg meer zoölogie! Ook moest gy weten wat er te doen was tegen de apen-attractie. Welke andere neiging tot vereniging door u moest worden opgewekt, tegen die neiging.
Dit alles weet gy niet, gy onderwyzers, opvoeders, ouders, gy die u vermeet ‘kinderen te houden’. Of... als ge 't weet, noem ik u dubbel misdadig.