Ideën, derde bundel
761. Vervolg: publieke voordrachten.
767. De algemeenheid van wanbegrip (541)
784. Raden en oordelen in verband met kansrekening. (541)
788. Wysbegeerte een roeping van allen. (542)
795a. Afkeer van arithmetische juistheid
796. Meeting te Batavia in mei 1848
797. Zekere theologieën. (554)
799. Iemand die in zichzelf de nodige geschiktheid heeft. (554)
824. De onzedelykheid van de beloon-theorie in de opvoeding (561)
828. Het onderwys (561, vlgg.)
886. De schepping werd in weinig regels afgedaan. (563)
899. Het zyn liegt niet. (574)
913. Vervolg: Onderwys, in verband met het godsbegrip en met de studie van den aard der dingen.
922. Het beoordelen der zedelykheid (589).
817.
Zie Ovidius, die - volgens sommigen - niet gebannen werd omdat hy iets verkeerds gedaan had, maar omdat hy onwillens getuige der verkeerdheden van 'n ander was geweest.
En die ander was Keizer.
[*]
De ware oorzaak der verbanning van Ovidius is nooit bekend geworden. De gewone lezing, die ik in den tekst gemakshalve aanneem, is onjuist.
(1871)
Ik nu werd gestraft, niet omdat ik mager was, maar omdat Mademoiselle Adèle...
Ik kan betuigen aan mager noch vet gedacht te hebben, toen zy indécentelyk wél deed, omdat ze maar vyf vingers had aan één hand.
De hele fout van Ovidius lag in 't keizerschap van Augustus. En daar Adèle markiezin was...
‘Was ze dat werkelyk? Was ze géén gemeen schepsel?’
Hm! 't Zou kunnen samengaan. Toen ik, opziende na 't lezen van het briefje, haar met de ogen zocht, was haar plaats leeg. Een stofwolk wees my den weg dien ze met haar onmetelyk kleed beschreef in den tuin. Abbas, haar achterna huppelend, keek om. De kwajongen zond me - op haar bevel zeker - een kushandje toe, dat veel van 'n gryns had.
‘Maar wie was ze dan toch, en wat beduidt dat “onze” in haar briefje?’
Dat is een zonderlinge geschiedenis. Het schepsel...
‘Tóch 'n gemene persoon! Tóch... omnibus?’
Gemeen? Misschien, Omnibus? Neen! Ze was wat men zou kunnen noemen... pluribus. Te Marseille namelyk - ik vernam dit later van Henri, die geen leerjongen in eksterogen was, maar student in de rechten - is de jeunesse dorée gewoon party te maken tot het aankleden, opsieren, uitdossen voor gezamenlyke rekening, van een vrouwspersoon waarmee die gulden jeugd dan pronkt. Wat boven de kracht van een enkele gaan zou, valt licht aan 't genootschap dat 'n dozyn leden telt. Men legt geld tezamen tot het aanschaffen van rytuig, deftige woning, stoet van bedienden, enz. En men dringt de gekozene een adellyken titel op. Meestal heet ze de Saint... dit of dat. By gebreke van iets heiligs in den naam, gaat die op ac uit: de Marsignac, de Pressensac, de Kersaillac of zo iets. Zéér gedistingeerd zyn twee namen waarvan de eerste een buitenlandsen klank heeft, hetgeen naar vermaagschapping met Europesen adel heenwyst: de Löwenstein-Trissac, Caramielli de Lusignac, enz. De deugd van zo'n schepsel...
‘Allergemeenst!’
Verschoon me... zéér gemeen slechts. Allergemeenst zou... Omnibus wezen. En zelfs daarvan is men niet geheel zeker, als men goed gedineerd heeft en door 'n gezonde digestie vatbaar is voor zeer liberale opvatting. Deugdzaam op háár manier is zo'n by-en-koningin, wanneer ze standvastig de hulde afwyst die haar door de niet-leden van 't genootschap wordt aangeboden. Onverbrekelyke trouw aan het duodecemviraat is de volmaaktheid die door haar werkbyen en hommels, in ruil voor rytuig, titel, hotel, negerjongetjes en karthago-bedekkende kleding gevorderd wordt. De Herminie die we terloops zagen in Thérèse's quadrille, was van een zeer gefêteerd madame-de-Saint-schap afgedaald tot pantoffelboordster, omdat ze zich misdragen had met... 'n dertiende die geen lid was van de vennootschap. Adèle zelf had deze handelwys ‘infâme’ gevonden. Ge ziet het, alles heeft z'n grenzen, en de meest uitgebreide industrie is, wel beschouwd ‘limited’.
‘Infaam!’
Dat was juist wat Adéle zei van Herminie's dertiende. Intussen... hoor eens, lezer, kunt ge netten breien, schaakspelen, zyt ge in 't bezit van een solitairspelletje? Zo ja, leid uw verontwaardiging af door u met een van die dingen bezig te houden. Wat gy ook kiest, het is altyd beter dan oordelen. Die Adéle had iets goeds in zich. Zaagt ge niet uit haar briefjen aan Léon hoe de ‘elf’ haar benauwden?
‘'t Is wat moois! Dit ontbrak er ook nog aan, dat ze zo'n levenswys leidde voor haar genoegen!’
Toch geloof ik dat netten breien beter is dan oordelen, al maakte gy de mazen zo groot dat uw eigen fouten er doorslippen... zouden, indien ge 't eens in 't hoofd mocht krygen dáárnaar te vissen.
‘Ik blyf er by dat het infaam is!’
Wie weet! Ik heb tot oordelen weinig tyd omdat ik me bezighoud met het schryven van vertellingen. Doe dat ook eens. Wat deze vertelling aangaat, het is een schetsje van zeden...
‘Infaam!’
De schets?
‘Neen, die vrouwspersoon!’
Wie weet! Hebt ge vergeten hoe de ongelukkige - la chose van elf kwajongens...
‘Elf?’
Ja. Léon was zo kwaad niet...
‘Hebt ge hem dan later weer ontmoet?’
Wel zeker. En Adèle ook. Ge begrypt toch dat ik revanche genomen heb? Welnu, ze wás inderdaad ‘bonne fille’. Een van haar grootste fouten was...
‘Op de twaalf na!’
Nu ja, op elf na, haar... magerheid. En dat ze boos werd als 'n vreemde daarvan iets ontdekte. Overigens, hebt ge vergeten hoe zy zich Samaritane toonde by 't sterfbed van dien armen koetsier? 't Is zeker geen verdienste dat zy zich liet liefhebben door vélen, maar toch was ze misschien minder ‘gemeen’ dan óns toeschynt, omdat ze veel liefhad. Laat ons dit hopen.
‘En wat wordt er van zulke vrouwen?’
Adèle bracht het tot weduwe van 'n zeer geacht lid in 't hooggerechtshof te Algiers... Léon de Neufville. De arme man is jong gestorven. Maar gewoonlyk dalen die wezens af tot straatveegsters... als 't afdalen heten mag, wat ik dáárlaat. Dit nu is wel een treurige toekomst, maar eilieve, wat wordt er van brave meisjes die zich slechts inlaten met zes, met drie, met één, met niemand? De maatschappy is zeer streng voor ondeugd, maar geeft weinig blyk van dank aan wie zich niet misdraagt. En... daaraan doet ze wel. Deugd mag niet ontaarden in spekulatie, zoals zeer ten onrechte wordt aangeprezen in vertellinkjes die met moraal eindigen. Ik was en ben nog een zeer naarstig kind, en werd nooit beloond. 't Gaat me als Mr Auguste met z'n knoopsgat...
‘Ge waart ons nog iets schuldig over den wandelenden jood?’ Wel, die was ik. Een paar dagen nadat ik er in slaagde Adèle en Léon een bewys te geven dat ik geen ‘maître d'école’ was, nam ik myn staf op, en reisde verder. Ach, hy is zeer vermoeid, de arme Ahasveros, en voelt dit het pynlykst als hy lezers treft ‘die er niets van begrypen’.
Blykt u echter dat noch uw solitair-spel, noch 'n goed middagmaal, noch uw netten afdoende hulpmiddelen zyn ter genezing van hard oordeel - sans douleur ni extirpation natuurlyk - gebruik dan ter vulgarisatie der wetenschap van het goede, iets van den émollient die ons wordt aangeboden in Johannes viii: Wie uwer zonder zonden is... enz.