Volledige Werken. Deel 4. Een en ander over Pruisen en Nederland. Causerieën. De maatschappij tot nut van den Javaan. Ideeën, derde bundel
Een en ander over Pruisen en Nederland
De Maatschappy tot Nut van den Javaan
761. Vervolg: publieke voordrachten.
767. De algemeenheid van wanbegrip (541)
784. Raden en oordelen in verband met kansrekening. (541)
788. Wysbegeerte een roeping van allen. (542)
795a. Afkeer van arithmetische juistheid
796. Meeting te Batavia in mei 1848
797. Zekere theologieën. (554)
799. Iemand die in zichzelf de nodige geschiktheid heeft. (554)
824. De onzedelykheid van de beloon-theorie in de opvoeding (561)
828. Het onderwys (561, vlgg.)
886. De schepping werd in weinig regels afgedaan. (563)
899. Het zyn liegt niet. (574)
913. Vervolg: Onderwys, in verband met het godsbegrip en met de studie van den aard der dingen.
922. Het beoordelen der zedelykheid (589).
Naschrift bij den tweeden druk
Een en ander over Pruisen en Nederland
807.
Dat ik ditmaal meezondigde, kan enigszins verontschuldigd worden. In m'n hoedanigheid van student in menskunde, moest ik den kleinen Abbas nalopen, en tevens my 'n plaatsje verzekeren in de nabyheid van Mlle Adèle... Omnibus. Zó had ik haar voorlopig gedoopt...
‘Toch 'n gemene meid alzo, malgré den groom?’
Hm! Juist om hiervan iets te weten, wilde ik haar voiture zien. Men moet veel en nauwkeurig onderzocht hebben, voor men iemand voor gemeen houden mag. In wysbegeerte en menskunde beduidt een groom heel weinig. En dan zo'n kleine! Ook uw ‘malgré’ lezer, is zeer onwysgerig. Ge hadt evenveel reden Adèle voor 'n gemeen schepsel te houden óm dat kleine zwarte ding, als in weerwil daarvan. Te Marseille, gelyk in de meeste plaatsen aan de Middellandse zee, krioelt het van negertjes, en de weelde waarvan zo'n onsterfelyk meubelstuk getuigenis geeft... nu ja, die is als andere weelde. Ze bewyst per se evenmin voor of tegen bravigheid, als armoede.
Hoe dit zy, ik wilde Adèle's rytuig zien, zelf zien. En, als 't mogelyk was, haar koetsier. En veel meer nog. Ik wilde haar uitkleden...
‘Hè?’
Ja... moralement parlant. Uw hè is zeer onkies, lezer. Ik had u uitdrukkelyk gezegd dat de tuin druk bezocht was. Ik wilde weten. Ik voelde iets in my dat me aandreef...
‘Tot het ontdekken van een werelddeel, als in 517?’
Ja. En tot het zamelen van wat materiaal, voor 't geval dat het lot me nopen zou Ideeën te schryven. Slechts zedelyk wilde ik die Adèle ontkleed zien, schoon het toeval... doch dit later.
Wat de werelddelen aangaat... helaas! Abbas ging me voor naar een plaats waar geen enkel Amerika liggen kon, naar 't buffet. Hy zette de teenstukken van z'n glinsterende écuyer-laarsjes op de plint, trok zich óp, en piepte, door glazen en karaffen heen, de buffetjuffer toe:
- Fous pouvoir dire moi femme cham Madam marquis?
- Oui, mon petit sapajou. La voilà qui danse. Tiens... voilà de quoi te blanchir l'estomac...
En ze reikte hem een slokjen amandelmelk toe, dat versmaad was overgebleven in een gebruikt glas.
Abbas klom af van z'n plint, dronk, bedankte en liep heen.
Ik volgde hem naar de aangewezen plek, waar een quadrille druk bezig was met alleringewikkeldste evolutiën. Als in de wereld, scheen niemand tevreden met z'n plaats. En ook Thérèse... ‘Hoe kondet gy weten wie Thérèse was?’
Zeer eenvoudig Abbas sprong op den sleep van haar kleed, en speelde den Jozua. Ze moest wel stilstaan, die draaiende maan der zonnemaagd Adèle. Knorrig vraagde zy naar de oorzaak van die stoornis.
Jozua zei dat ‘Madam Marquis’ haar deed roepen.
- Eléonore, auriez-vous la complaisance de prendre ma place... pardon, M'sieur Jules... madame la marquise me demande.
En ze volgde Abbas naar haar meesteres.
- Est-elle toquée de sa marquise! hoorde ik in 't weggaan haar vriendin Mlle Herminie zeggen.
‘Hoe wist gy den naam van die vriendin?’
Vooreerst, omdat alle danseressen in publieke tuinen minstens één vriendin hebben die dezen naam draagt. Vervolgens omdat de spreekster er een gezicht naar had om Herminie te heten. Ze zag er allergemeenst uit. Maar... als ik me ditmaal vergist mocht hebben, vergeef het my. Het doet niet tot de zaak. Wy hebben te onderzoeken wie Adèle is...
‘Dat kan zyn. Maar bovendien wachten wy een en ander over likdoorns en popularisatie van wetenschap.’
Als ik dat heb toegezegd, zal ik trachten woord te houden.
- Thérèse, veuillez me chercher mon shawl. Il est dans la voiture.
- J'y vais, madame! En ze ging.
Ik ook. De koetsier heette John, en zag er welvarend uit...
‘Toch blyf ik geloven dat het een gemene troep was.’
Je ne dis pas non. Maar 't zou de zaak niet mooier gemaakt hebben, als die koetsier mager geweest was. En ook zyn hoedanigheid van engelsman geeft weinig licht. Het rytuig was prachtig...
‘Tóch een gemene troep!’
Ik hoop dat ge ongelyk hebt. Gemeen? Dat zou jammer geweest voor die mollige kussens van fyn parelgrys laken. Voor die raderen, yzersterke symmetrische spinnewebben. Voor die veren, mager en taai als 'n man van karakter. Voor dat verlaksel, schalk plagend met diep-glimmenden schyn van doorzichtigheid. De wagen was mooi.
En ook Thérèse zag er veerkrachtiger uit dan ik zo-even meende, toen Abbas haar op den staart trapte. Ik had den tyd haar nogal aandachtig te beschouwen, terwyl ze met behulp van John den sjaal uit het rytuig nam, en daarna met dezen een kort gesprek hield, dat ik eerst straks mag meedelen, omdat m'n uitgever een kleingeestig man is.