Multatuli.online


951.

Zó zwierf ik, na Lebak, en ontmoetingen van zulken aard had ik vele! Zelden was ik waar ik wezen wilde. Gewoonlyk bestond de enige oorzaak van m'n verblyf op 'n plaats, alleen hierin: dát ik er was, en geen kans zag er vandaan te komen. Geregeld arbeiden was my onmogelyk. Toch hield ik me trouw aan de gewoonte, die van zeer lang dagtekent, om nota te houden van de zaken die ik onderzoeken, doorgronden of althans behandelen wilde ‘zodra ik eens tot rust zou gekomen zyn’. Gedurende m'n verblyf in Indië, had ik byna altyd - niet, als Van Twist, met huishoudelyke zaken, maar met de funktiën waarvoor ik betaald werd - te veel te doen, om me over te geven aan bespiegelende werkzaamheden. Die tyd zou later komen, hoopte ik! Na Lebak echter, ontbrak de gelegenheid nog meer dan vroeger. 't Gevolg hiervan was, dat ik in 't bezit geraakte van een bundel desiderata, waarvan alleen de opschriften een vry lyvig boekdeel zouden uitmaken. Daarvan echter is het grootste gedeelte by stukken en brokken verloren gegaan. Schipbreuk, brand, oproer, onverwacht vertrek met achterlating van bagage - zegge: vlucht! - diefstal...

Meermalen stond ik hier of daar, met 'n klein pakjen onder den arm, op 'n kruisweg, zonder de minste reden om te kiezen tussen rechts en links, tussen voorwaarts of terug! Maar... in dat pakje waren altyd - duidt het me niet ten kwade, Nederland en Van Twist, al zy 't u dan niet aangenaam! - de bewysstukken van de Havelaarszaak. Ik ben zonder hemd geweest, maar nooit zonder de getuigschriften die den nazaat zullen in staat stellen recht te spreken tussen u en my. Van Twist kent die stukken, en bezit ze, tenzyd-i ze vernietigd heeft om zich 't sussen van z'n geweten wat minder moeilyk te maken. Uitgeleend, aan anderen meegedeeld, heeft hy ze niet... daar ben ik zeker van! Ik nodig ieder uit, dien man te vragen of ik de waarheid zeg, en hém sommeer ik my te logenstraffen.

Nu ja, ik heb hem reeds zo dikwyls gesommeerd, en hy weet nu eenmaal dat Nederland genoegen neemt met z'n zwygen!

Ach, het pakjen aantekeningen over andere zaken, dat ik onder den arm droeg, was soms zeer dun. Doch als de mier, die me tot beeld diende in de Saïdjah-geschiedenis, na elke ruwe verstoring van m'n arbeid, begon ik opnieuw. Tienmaal, twintigmaal, honderdmaal!

By de herdenking aan dat alles, is er in m'n ziel stryd tussen weemoed over zoveel mislukt pogen, en fierheid op 't verwinnen van zúlken tegenspoed. Want... overwonnen is ze! Wel ging er veel verloren. Wel weegt het ganse leven van den nieteling dien ik tot vertegenwoordiger koos van 't verrot neerlandismus, niet op tegen één kwartier stemming dat my bedorven werd door zúlke bitterheid, maar m'n gemoed bleek ryk genoeg - spreek me tegen, als ge durft! - om, na dat alles, in één kwartier nog altyd meer te leveren dan zo'n geheel leven opbracht. Ik erken dat dit niet veel zeggen wil, wanneer men 't ras der Van Weerten met Louise's maat meet. Veel minder nog, als men daarby in acht neemt hoeveel lager nog dan nul de man staat, die zoveel positief kwaad stichtte.

Dezer dagen zal hy waarschynlyk sterven. Lezer, meen niet dat ik van plan ben hem te vermoorden. 't Zou te jammer van me zyn, maar toch... als myn vrouw of een myner kinderen bezweken ware, had ik 't gedaan. Hy heeft dus eigenlyk aan de taaiheid der mynen z'n leven te danken. Maar dat leven moet toch eindelyk ophouden. Me dunkt dat-i nu lang genoeg onbeschaamd heeft meegegeten en meegedronken, zonder daarvoor iets in de plaats te leveren. Het wordt waarlyk tyd dat de man vertrekt, en eigenlyk was het dit al lang. Wanneer hy ten laatste tot dit billyk besluit overgaat, zal men zien dat er nog krantenschryvers worden gevonden, die 'n artikel weten saam te flansen over z'n deugden, in de manier der vodden die men thans over z'n vriend Thorbecke te lezen krygt. De woordvoerder van deze of gene ‘party’ zal weten te vertellen dat de overledene ‘zo byzonder verdienstelyk was, vry-arbeider, jurist, grootkruis van 't een-of-ander, en bovendien: hoogstfatsoenlyk. Koning, Vaderland en Eerste Kamer leden een onherstelbaar verlies...’ Hm!

Ook ik hoop niet lang te leven - schoon ik nog veel te doen heb - maar hoef waarachtig van 't banquet de la vie niet op te staan uit schaamte dat ik te veel genoot, en te weinig bydroeg. ‘Men verneemt dat de bekende schryver van den Max Havelaar...’, 't woord Multatuli schynt niet uit de pen te willen. 't Zou niet kloppen met de voorgewende ignorantie van m'n lateren arbeid, die in veel opzichten veel belangryker is. Nu ja dan, men verneemt dat die ‘bekende’ schryver behoorlyk dood is. Ik voor my wenste wel dat we reeds zo ver waren, vooral omdat m'n ‘bekendheid’ - 'n attribuut van Onstee, Theophile en de ooievaars op de haagse vismarkt - dan heel gevoeglyk, n'en déplaise aan Van Twist en de rest, zal overgaan in wat anders. Dum meretrix blanda vivet, heren! Doe er eens wat tegen!