Volledige Werken. Deel 4. Een en ander over Pruisen en Nederland. Causerieën. De maatschappij tot nut van den Javaan. Ideeën, derde bundel
Een en ander over Pruisen en Nederland
De Maatschappy tot Nut van den Javaan
761. Vervolg: publieke voordrachten.
767. De algemeenheid van wanbegrip (541)
784. Raden en oordelen in verband met kansrekening. (541)
788. Wysbegeerte een roeping van allen. (542)
795a. Afkeer van arithmetische juistheid
796. Meeting te Batavia in mei 1848
797. Zekere theologieën. (554)
799. Iemand die in zichzelf de nodige geschiktheid heeft. (554)
824. De onzedelykheid van de beloon-theorie in de opvoeding (561)
828. Het onderwys (561, vlgg.)
886. De schepping werd in weinig regels afgedaan. (563)
899. Het zyn liegt niet. (574)
913. Vervolg: Onderwys, in verband met het godsbegrip en met de studie van den aard der dingen.
922. Het beoordelen der zedelykheid (589).
Naschrift bij den tweeden druk
Een en ander over Pruisen en Nederland
800.
Wat wy zekerheid noemen, is slechts een verondersteldhoge mate van waarschynlykheid, en het is onze plicht - by benadering alweer - den juisten grens te bepalen, waarop dat veronderstellen zou overgaan van kleingeestige scholastieke ziftery in onwysgerige lichtvaardigheid.
Men mag den ‘filosoof’ die zich onzeker betuigt van z'n eigen bestaan, ongestraft oorvegen geven. Hy zal niet klagen. Hy mag niet verzekeren dat ge hem geslagen hebt.
Wy mogen aannemen als zeker dat er een land is dat Spanje heet. Dat zekere rivier in Amerika Maschaschabe, vader der vloeden, genoemd wordt. Maar het voorschieten van fondsen op châteaux in dat Spanje - Böhmische Dörfer, zeggen de Duitsers - is ónwysgerig, als 't nemen van aktiën in Law's Mississippi-maatschappy, of in de hedendaagse spoorzwendelaryen die daarvan de plaats innemen.
Dat er ten tyde van Jezus, Joden waren, zal wel zeker zyn. En daaronder waren schoenmakers, d.i. ambachtslieden die schoeisels vervaardigden, waarvoor nu te onzent laarzen, schoenen, muilen en klompen - Holzblocken - in de plaats gekomen zyn. Dit mogen wy met enige gerustheid een tweede zekerheid noemen. Wy geven den wysgeer verlof de grens waarvan ik zo-even sprak, uit te zetten tot het aannemen van de zekerheid dat er onder die Joodse schoenmakers een was, die den perzischen naam Ahasveros droeg. Ook dat die man zich ongastvry betoonde, en den gemartelden Jezus een dronk water weigerde. Nog meer: die onvriendelyke ambachtsman werd zeer oud...
Dat spreekt vanzelf. Wie slechts eigen leed voelt, kan 't lang uithouden. Medelyden is afmattend.
‘En z'n baard groeide...’
Ook dát neem ik aan als zeker. De lezer zal me heel goedig vinden, vandaag.
‘Onze Ahasveros liep rond...’
Niets is zekerder. Oude mensen kunnen den slaap niet vatten. En als men dan zoveel schoenen gemaakt heeft, is niets natuurlyker dan die op z'n ouden dag te verslyten.
‘Hy kon geen rust vinden...’
Dit is 't zekerste van alles. Ik ook niet, al weigerde ik dan nooit een dronk waters aan een martelaar.
‘Hy kwam te Rome...’
Schitterende zekerheid. Dáárheen immers leidt tout chemin?
‘Op z'n terugreis rustte hy... niet uit in den herberg Boshek by Den Haag...’
De zekerheid begint ons te overstelpen. In den dorpel van die herberg namelyk vindt men, als eigenaardig adreskaartje van een schoenmaker, den diepen indruk van 's mans voet
[*]
Men zie hierover: Groen en Ryp van Thrasybulus (Busken Huet) maar nog liever dien dorpel zelf. Wie dáárna nog twyfelt... verdient modern te worden, 't ergste wat 'n mens die z'n verstand lief had, overkomen kan.
(1870), een klaar bewys dat hy daar niet gezeten of gelegen heeft, in welke beide gevallen de empreinte een heel andere vorm hebben zou.
‘Zyn misdaad blyft onvergeven tot...’
Zeker, zekerder, zekerst! Alle dingen blyven wat ze zyn, tot ze veranderen.
‘De legende van den Wandelenden Jood is alzo...’
Lezer, ik betuig u, in 't reisverhaal van 'n duitsen predikant gelezen te hebben: ‘dat de waarheid van de daaromtrent onder 't Volk verspreide mening boven allen twyfel verheven was, dewyl hyzelf het stro gezien had, waarop de man den nacht had doorgebracht in 'n schuur - ei, dus toch gerust? - en den naam gelezen, dien Ahasveros aan den wand had geschreven.’
Zie, ik mocht voor 'n ogenblik zo makkelyk zyn in 't aannemen van zekerhedens, omdat ze op die zekerheid zouden uitlopen.
Terugkerende tot onzen tekst, vraag ik of die dominee ‘naar buiten mag worden gezonden om te zien of 't regent?’