Multatuli.online

Brief aan den Gouverneur-Generaal in ruste

Max Havelaar aan Multatuli

Aantekeningen


Aantekeningen

blz. 393, r. 1 - Tot vervelens toe heb ik gezegd, geen schryver te zyn. Om duidelyk te maken, waarom ik deze kwalificatie verre van my werp, behoef ik slechts te wyzen op 't verdriet dat my de opgang van den Havelaar heeft veroorzaakt. Het ‘mooi-vinden’ van dat boek is door de natie gebruikt als huichelachtig voorwendsel, om zich te onttrekken aan de zaak, die daarin behandeld wordt. (Zie daaromtrent de vertellingen over den impresario, over Chresos, over Dimanche, in de Minnebrieven). Ik weet niet wat verachtelyker is, Don Juan's laaghartig vleien, of de plompe wraakzucht van Schmoel.

Om evenwel den ‘mooi-vinders’ hun voorwendsel te ontnemen, volge hier de herdruk van een stuk, waarin voorkomt een brief aan den Gouverneur-Generaal in ruste. Deze brief ging den Havelaar ruim twee jaren vooraf, en is eerst ná 't verschynen van dat boek gepubliceerd. Wanneer letterkundige roem of de begeerte om opgang te maken, myn doel ware geweest, zou ik myn grieven niet zo lang in stilte hebben behandeld.

't Spreekt vanzelf dat de ellendeling, aan wien deze brief gericht was, daarop niet heeft geantwoord. Hy rustte!

Ik hecht er aan, dat dit stuk bewaard blyve, opdat men later in staat zy met nuchterheid te oordelen over myn goed recht, en over de gegrondheid myner grieven tegen Nederlandse schelmery.

Men bedenke toch by 't lezen, dat ik schreef aan den man wien de zaak rechtstreeks aanging, en die door de hem aangeboden bylagen instaat werd gesteld, elke bewering te toetsen aan de bewyzen die ik overlegde. Men vergelyke overigens alles wat ik omtrent die treurige Lebakse geschiedenis meêdeel, met de stukken waarvan ik afschrift geef in den Havelaar, met de vraagpunten aan den controleur en met den specifieken staat van gestolen buffels, dien ik publiceerde in de Minnebrieven.

Hoe toch moet ik 't aanleggen, om myn lezers op te wekken tot het beoordelen der zaken die ik behandel? Ik geloof niet, dat de brief aan Duymaer van Twist zo byzonder mooi is, en dáárom wil ik dat hy bewaard blyve. Als de ‘mooiheid’ van den Havelaar zal versleten zyn, wordt er misschien eenmaal op dát stuk recht gedaan aan myn kinderen!

Wie 't vreemd vindt, dat ik spreek van myzelf en niet van de zaak der Javanen, bedenke dat ik de vertegenwoordiger ben van die zaak.

Ik heb die eer veroverd door wat ik opofferde om hunnentwil. Wie meent meer recht te hebben op 't representeren van rechtdoen in Indië, gelieve zyn geloofsbrieven over te leggen. Als ze in orde zyn, zal ik terstond myn plaats afstaan.

Tot zolang blyf ik beweren, dat de Nederlandse regering geen herstel van grieven beoogt, dat ze geen rechtvaardigheid wil, indien ze voortgaat my te miskennen. Ik alleen heb getoond en bewezen, rechtvaardigheid te willen. Wie my terzyde schuift, wil onrecht. De tegenwoordige minister had de impudentie my te zeggen, dat ik niet den minsten invloed had uitgeoefend op indische zaken. Hy zeker, toen-i in den Javasen oosthoek fortuin maakte met de kruieniery! Ik ontken dien invloed niet. Juist de som van zúlke invloeden zal bewerken, dat de Javaan ons eindelyk wegjaagt. Maar wel ontken ik, dat de waardigheid der natie gediend zou wezen met de resultaten van ‘invloeden’ die uitvloeien van zúlke bron.

Dat de chefs der huizen in de Rotterdamse Zandstraat invloed oefenen op zeden en gezondheid, is zeker. Maar niet goed is het, die heren-na gemaakte zaakjes-te benoemen tot opzichters over zeden en hygiène. Dit kan ik verzekeren dat de Javaan zulke benoemingen schandelyk vindt. Hy begrypt niet die ‘accommodements avec la morale.’

Ik heb bewezen rechtvaardigheid te willen. En nog-eens, wie hoogmoed, eerzucht of eigenwaan meent te ontdekken in deze bewering... hy neme myn plaats in! Maar: met de lasten, en onder 't overleggen van behoorlyke lettres de créance. Men mag geen aanspraak maken op rem et pretium tegelyk. Dat 's, meen ik, een regel in rechten, en, wat meer zegt: een regel van recht.

(1865)

393: 1-Dit stuk verscheen enige maanden na den Havelaar, doch vóór de Minnebrieven. Deze opmerking diene tot opheldering van den toon. In diepen kommer zaten ik en de mynen te wachten op den uitslag van m'n bitter protest. In plaats daarvan vernam ik dat de Havelaar zo ‘mooi’ was. Dat men dien ‘met byzonder genoegen gelezen had.’ En... we leden gebrek! Toch zal men in 't nu volgende stuk nog altyd meer droefheid ontwaren, dan verachting. Hiertoe namelyk meende ik eerst gerechtigd te zyn, nadat ik ondervonden had dat ook de uitgave van dezen brief aan Van Twist zonder 't minste gevolg was gebleven. Vandaar de toon der inleiding van de Minnebrieven. Men mene evenwel niet dat ik beweer in deze weinige woorden m'n verachting voor Publiek volkomen gerechtvaardigd te hebben. Misschien is dit zo, doch waarlyk ik voel me in staat méér te leveren! Het relaas der schurkeryen waarmee men geslaagd is, zoveel jaren lang m'n pogingen te verydelen, zou boekdelen vullen. De oorzaak die me terug houdt van volledige openbaring, ligt... in kunstbesef. 't Zou me onmogelyk wezen 'n ‘mooi boek’ samen te stellen uit 'n eentonige aaneenschakeling van vilénie, als die welke my van de Nederlandse Natie te-beurt viel. Er ware veel goeds te bereiken geweest met 'n klein deel der inspanning die van officiëlen en partikulieren kant is aangewend om my 't leven- d.i. den arbeid - onmogelyk te maken. Tot zulke openbaring voel ik thans - 1875 - te minder lust, omdat ik, na de edele poging van den heer Mr Vosmaer, meen gegronde hoop te mogen voeden op verandering. Het boekjen: ‘Een zaaier’ is 'n goede daad, waarvoor de Natie niet minder dan ikzelf den moedigen dichter groten dank verschuldigd is.

(1875)

396: 18 - Het zal wel onnodig wezen, uit te weiden over de toepassing der aangehaalde stukken. Ik hoop lezers te vinden, die deze toepassing weten te maken, zonder myn hulp. Zeer dikwyls echter werd myn hoop te dien aanzien teleurgesteld. Zulke ervaring gaf my de verdrietige Ideeën 502 en 523 in de pen.

(1865)

398: 1 - Ou-voeg ik er by-qui doivent toute leur considéra-tion à leur fortune, bien ou mal acquise. 't Is inderdaad schandelyk, dat juist die personen in Nederland geëerd zyn, die aan de misbruiken welke bestreden moeten worden, hun fortuin, en de daaruit voortvloeiende verheffing te danken hebben. Duymaer van Twist zou niet gekozen kunnen worden tot lid der Eerste Kamer, als-i niet behoorde tot de hoogst-aangeslagenen, dat is: tot de ryksten in den lande. En dat hy ryk is, heeft-i te danken aan de lauwheid der natie, die 't duldt dat hy z'n overgespaard geld behoudt, in steê van 't hem af te nemen ter gedeeltelyke vergoeding van de schade die zovelen hebben geleden onder en door zyn wanbestuur.

Fransen van de Putte, de ryk geworden contractant en vryarbeider - men zegt, dat-i drie millioen wist te halen uit Javanenarbeid in elf jaren tyds; en al zy 't minder, toch is 't zeker, dat het zeer veel is - die v.d. Putte is Minister van Koloniën!

(1865)

398: 29-'t Is om jaloers te worden op China! Daar immers zou voor den naieven mensenvriend hoop kunnen bestaan op verbetering, indien hy slagen mocht in 't doordringen tot den Keizer, die slechts bedrogen is door ‘leugenachtige rapporten’ en misschien zich zou verplicht voelen iets te doen tot herstel, als men hem het leugenachtige dier rapporten had aangetoond. Ik denk dat de drukpers in China niet vry is. Dit is een bemoedigend denkbeeld voor een Chinesen mensenvriend. Hy kan zich troosten met de gedachte: Als de Keizer 't wist, wie weet óf er geen recht geschiedde!

Maar wat men te denken hebbe van een land, waar de hele Natie rilt, zonder dat iemand een hand uitsteekt tot herstel, ook hy niet, die volgens alle mogelyke grondwetten van eerlykheid en menselyk gevoel zou geroepen zyn, om z'n onderdanen geluk te geven zoveel in z'n vermogen is... och, 't is te verdrietig om er aan te denken.

Wat helpt een vrye drukpers, als men niet leest? Wat helpt het lezen, als men slechts rilt? Wat helpt het rillen, als men niet handelt?

Maar ik dacht daaraan niet, toen ik den Havelaar schreef; ik bedroog my met de Chinese hoop: dat het ‘Keizerlyk kabinet’ bedrogen was door valse rapporten, en met dankbaarheid de gelegenheid zou aangrypen om eens iets wáárs te vernemen. Ik heb 't niet verder kunnen brengen dan den minister Thorbecke te dwingen tot de erkenning: ‘dat er besmetting heerste in de politiek van den staat.’ Zo'n verklaring is niet zeer aangenaam voor den patiënt! Vooral wanneer hy daarna zo zorgvuldig wordt verpleegd ter genezing, als we ondervinden na 't oprichten van de liberale-malz-apotheek.

Ik ben zo vry te geloven, dat er in China zelfs, iets anders zou gevolgd zyn op zo'n rilling, dan 't verruilen alleen van m'nheer Malz-Bruggeman, tegen m'nheer Malz-Hoffen consorten.

(1865)

400: 25 - Toen ik Duymaer v. Twist in de gelegenheid stelde te weten wat hy sedert lang had moeten weten - daarvoor betaalde hem de natie - was hy verrast, en: Dieu nous garde d'une idéé imprévue! Ik ben zo vry te geloven wel eens meer ideeën te hebben gehad, die verrassend zouden wezen voor zo'n ordinair persoon. Toch Het ik die verrassing gelden als verlichtende omstandigheid. Voor twee tonnen gouds in 't jaar kan men geen held verlangen! In weerwil van zyn algemeenste ordinairheid, hield ik Van Twist voor eerlyk. Men ontwaart dit uit het stuk dat nu volgt. En zelfs nog in den Havelaar heb ik den man behandeld met meer verschoning dan hy verdiende. Wat men te denken hebbe van de eerlykheid des mans, die ná 't ontvangen van den bovenstaanden brief, ná 't verschynen van Havelaar, Vry-Arbeid en Minnebrieven, geen aandrang voelde tot herstel - voor zoveel mogelyk althans! - van wat hy misdreven had, dit laat ik over aan 't oordeel van eiken lezer... die lezen kan.

(1865)

400: 32-Het uitgeven der bylagen die dezen brief vergezelden, is me op dit ogenblik te omslachtig. En ze zyn niet nodig, vind ik, na 't zwygen van Van Twist. Durft hy beweren dat die bylagen niet aantoonden wat ik daarvan opgeef, welnu, dan zal ik altyd lust en gelegenheid vinden om ze later te publiceren.

Het beste justificatoir bewys voor al myn beweringen, levert Van Twist zelf, door z'n prachtige redevoering in de Tweede Kamer - waar-i zeide dat hy zweeg uit vrees voor partydigheid - en door dat zwygen zelf.

(1865)

401: 18 - De hier bedoelde oorlog tegen de Padries - ten rechte: Pedirezen - leverde het voorspel van den tegenwoordigen oorlog met Atjeh. Ook de andere hier aangehaalde byzonderheid, waarvan ik in den Havelaar iets meer zeg - schoon alles niet! - staat in nauw verband met onze zeer wrakke politieke verhoudingen in Sumatra's Noordhoek.

(1875)

402: 12 - Ontken eens, mynheer Van Twist!

(1865)

402: 16 - Spreek eens tegen, mynheer Van Twist!

(1865)

403: 13- Deze brief komt in den Havelaar voor.

(1875)

403: 23 - Ook het stuk waarin dit geschiedde, is in den Havelaar opgenomen.

(1875)

404: 3 - Men zie alweer den Havelaar.

(1875)

404: 12 - In den Havelaar.

(1875)

405: 30 - Deze bylage bevatte de vraagpunten aan den Contrôleur, die later zyn gepubliceerd in de Minnebrieven.

(1865)

406: 16 - Spreek eens tegen, mynheer van Twist.

(1865)

408: 13 - De resident van Bantam - sedert, naar ik vernomen heb, krankzinnig overleden - was niet slechter, luier of bedorvener dan de meeste anderen. Integendeel. Zyn fout was alleen, dat hy nooit op de gedachte was gekomen, dat er hoger beginsel kon bestaan dan eerbied voor den ‘onbeschreven geest’ van 't Gouvernement.

Nadat ik myn ontslag had bekomen, zeide hy my met aandoening: ‘waarlyk, ik moet u hoogachten, maar... maar... ge hadt geen ambtenaar moeten worden!’

Ik vroeg hem, of dan 't Nederlands Gouvernement alleen zulke lieden kon gebruiken, die geen hoogachting verdienen? Hy sloeg de ogen neêr. En dit moest wel, want na de tegenstelling van ambtenary en hoogachting, voelde hy schaamte over zyn bruikbaarheid. Kort daarop werd hy ridder. Deze onderscheiding moet hem zéér gedaan hebben, want slecht was hy niet.

(1865)

Later kwamen me walgelyke byzonderheden ter ore, waaruit bleek dat ik dien man altyd te goed beoordeeld had. Zodra men de Havelaarszaak de eer der diskussie waard keurt, zal ik ze openbaren.

(1875)

408: 28 - Officiële missive 24 Februari 1856. Zie Havelaar.

(1875)

409: 7 - In het vyftiende hoofdstuk van den Havelaar komen enige woorden voor, die hierop doelen. Heeft men die voor 'n auteursgreep gehouden? Voor 'n poging om effekt te maken? Welnu, ik zeide niets dan de eenvoudige waarheid. Waarom riep Van Twist me niet op tot bewys? De kommandant van Lebak was 'n eerlyk man, en zou ongetwyfeld z'n getuigenis hebben afgelegd. Zelfs nu nog neem ik des gevorderd op my, al m'n beweringen te staven.

(1875)

409: 23 - Ook dit alles is in den Havelaar behandelde.

(1875)

409: 38- Spreek my eens tegen, mynheer Van Twist.

(1865)

410: 12 - Na het onderzoek in loco door den heer Pahud, is dit Distriktshoofd ontslagen. De man had niet te klagen, dunkt me, dat-i hierdoor in gelyke konditie kwam als Havelaar zelf. De Regent echter kreeg... vermeerdering van traktement!

(1875)

410: 21 - Wil men dit voor een schryvers-fraze houden... ik kan er niet aan doen! Ik betuig dat ik ook hier de zuivere waarheid zeg. En misschien zelfs zou ik nog in staat zyn het te bewyzen.

(1875)

410: 22 - Spreek me eens tegen, mynheer Van Twist.

(1865)

410: 34 - Nog heden ben ik in 't bezit van de in deze alinea aangehaalde bewysstukken.

(1875)

411: 2 - Zie: Vraagpunten Contrôleur, in de Minnebrieven.

(1805)

411: 15 - Zie: Vraagpunten Contrôleur, in de Minnebrieven. Spreek me eens tegen, mynheer Van Twist!

(1865)

411: 36 - Later is my gebleken, dat hy niet op dienzelfden dag is gestorven. Hy heeft - als ik goed geinformeerd ben - nog anderhalf etmaal geleefd. Hoe dit zy, de weduw en kinderen van den man die vermoord werd omdat hy zyn plicht wilde doen, wachten nog altyd op recht, of althans op onderzoek. Over 't feit zelf, de vergiftiging, bestaat in Lebak en in de omliggende landstreken, waar men vaak beter dan op de plaats zelf geïnformeerd is, geen twyfel. Spreek me toch eens tegen, mynheer Van Twist! Die man is vermoord onder uw bestuur, de moordenaars zyn ongestraft gebleven onder uw bestuur... gaat u dit niet aan? De natie betaalde u immers behoorlyk dáárvoor, dat zulke zaken u wél zouden aangaan?

(1865)

412: 4 - Zie: Vraagpunten Contrôleur, in de Minnebrieven.

(1865)

412: 22 - Zou niet die moord in elk ander land 'n cause célèbre geworden zyn? In Nederland is de invloed van schelmen - als ze maar geld hebben! - zó groot, dat geen tydschrift of courant 'n woord van deernis aan 't overlyden van dien armen martelaar besteed heeft. De laaghartige Van Twist had er belang by dat de zaak gesmoord werd, en ze wérd gesmoord!

(1875)

413: 28 - Men vindt al deze stukken in den Havelaar. Spreek toch eens tegen, mynheer Van Twist.

(1865)

414: 16 - De hier bedoelde brief van 25 Februari 1856, no. 91, komt almede in den Havelaar voor. Dat het daarin gedaan verzoek om den beschuldigde ‘noch direkt, noch indirekt te waarschuwen’ reden van bestaan had, blykt juist hieruit dat daaraan door den resident niet voldaan is. Uit den Havelaar kan men zien hoe die hoofdambtenaar, den ‘geest des Gouvernements’ in 't oog houdende, den misdadiger waarschuwde, en daardoor niet alleen Havelaars ambtelyke positie onhoudbaar maakte maar tevens z'n leven en dat van z'n gezin op het spel zette.

(1875)

415: 6 - By den brief was overgelegd een afschrift van de verklaring des contrôleurs, waarin dit wordt gestaafd. Spreek me eens tegen, mynheer Van Twist!

(1865)

415: 21 - Als boven. Spreek me toch eens tegen, mynheer Van Twist!

(1865)

417: 19 - Dien brief van den vyfden Maart vind ik in den Havelaar niet, en ik heb geen lust hem op te zoeken. Bovendien, de geest die daarin heerst-en dáárom is 't hier te doen - blykt uit het stuk van 15 Maart, no. 114, dat voorkomt in den Havelaar (blz. 208). Spreek me eens tegen, mynheer Van Twist!

(1865)

417: 23 - De resident van Bantam zou terstond geprotesteerd hebben tegen den brief die meegedeeld wordt in den Havelaar (blz. 276), indien er protest mogelyk geweest ware. Daarin immers wordt de met hem gehouden conferentie behandeld, als wisseling van gevoelen over de vraag: of men de waarheid mocht zeggen aan 't Gouvernement, en geenszins: of 't door my beweerde waarheid was?

Spreek me toch eens tegen, mynheer Van Twist!

(1865)

418: 6 - Juist! En zolang de Van Twisten en consorten worden geëerd, terwyl men Havelaar met slyk werpt... zolang blykt er, dat ook de Nederlandse Natie dit niet wil. Ieder die niet, binnen den kring van zyn vermogen, meêwerkt om een eind te maken aan den schandelyken triomf van 't onrecht, dat wy sedert het verschynen van den Havelaar beleven, is medeplichtig aan de schelmery waartegen ik opstond.

(1865)

418: 35 - Een zeer gewone fout die ook ik maakte. Dorheid, droogheid, deugdzaamachtigheid, worden vaak voor deugd aangezien. Thans ben ik minder naief op dat punt. De Van Twisten hebben me genezen.

(1865)

Hoe lang zal 't nog duren voor de meerderheid des Nederlandsen Volks begint te walgen van de vuile tartufferie die ons arm land verpest?

Doch ook vóór 't doorbreken van 'n beetje verlichting, hoe is 't mogelyk dat het Volk maar altyd door genoegen neemt met de uitgaven voor 't onderhoud van den zwerm gauwdieven die, al geven onze wetten dan geen middelen aan de hand om hen voor 't Gerecht te roepen, toch waarlyk geen aanspraak kunnen maken op beloning? Ons leger, onze vloot, onze koloniën, onze nyverheid... alles verkeert in slechten staat. En toch gaat men maar voort met het opbrengen der belastingen: 1e. om dien toestand te perpetuëren, 2e. om de ellendelingen in 't leven te houden die - vooral sedert 1848! - door onbekwaamheid, plichtverzuim en baatzucht, de bewerkers waren van dien algemenen achteruitgang!

Dat het peil der publieke zedelykheid laag staat, kán nu eenmaal niet anders. Het is 'n onmisbaar gevolg van tien eeuwen demoralizerende goddienery. Maar eilieve, 't belang? Sedert jaren peins ik over de oorzaak van dat zonderling gebrek aan verzet, en kan alweer geen andere verklaring vinden dan de bekende onbekwaamheid in de kunst van lezen. Heeft men ook den hier - gewis reeds voor dien tienden keer gepubliceerden - brief aan Van Twist niet begrepen?

(1875)

419: 10 - En leeft daarvan rustig op z'n buitenplaats by Deventer; en koopt landeryen; en behoort onder de hoogst-aangeslagenen; en wordt gekozen tot lid van de Eerste Kamer; en spreekt meê over dingen welker beoordeling kunde, eer en integriteit vorderen; en laat zich benoemen tot lid in 't bestuur van Mettray; en blyft by voortduring ‘zeer geacht’ in 't goddienend Nederland!

(1865)

419: 27 - Antwoord toch eens eindelijk, meester Albertus Jakobus Duymaer van Twist. Antwoord toch eens!

(1865)