Ideën, eerste bundel
179.
‘Als 't waar is dat die goddienery nadelig werkt...’
Vraagt ge dat nog? Zie de Elberfeldse wezen...
- Ja, zegt men, maar dat is sporadisch. 't Komt niet dikwyls voor. Hy, zy en ik hebben nooit gestuipt op den keldertrap. We geloven... goed... maar wy laten ons niet dol maken... we doen behoorlyk onze zaken... we geloven... zó, zó... met gepaste matigheid.
Die wezen staan me nader dan gy!
Wie nonsens gelooft, en door krankzinnigheid bewys geeft voor de oprechtheid van z'n geloof, heeft recht op medelyden en... genezing, als er genezing mogelyk is.
Maar gy die gelooft... ja, maar niet meer dan juist nodig is in 't belang uwer ‘zaken’... gy die zondags een hemelvaart belofzingt, maar 'n knecht zoudt wegjagen, die in de week u kwam vertellen dat uw grootboek was opgevlogen... gy die uw krank-zinnigheid weet af te knippen op de maat die ge groot genoeg vindt voor den Hemel, en niet te groot toch voor de aarde... gy die zo verstandig zyt als de verstandigste, waar 't uw dadelyk belang geldt, maar meent den Here te dienen door dat verstand te leggen aan 'n halsbandje van spinneweb of yzer, naar 't u voegt, zodra er spraak is van - verondersteld - edeler belang... gy die preekt, bidt en oefent, maar onder 't bidden en oefenen, gedurig een oog in 't zeil houdt van 't aardse scheepje... gy die 't beste deel van uw ziel bewaart voor beurs, school, sociëteit of kabinet, en zondags lappendag houdt om uw ‘Heer’ te onthalen op wat afval... gy...
Wat moet ik u zeggen?
Dit: ga naar de Elberfeldse wezen, kryg stuipen en word oprecht.