Ideën, zesde bundel
1106.
Laat ons nu de vraag anders voorstellen: is 't nuttig dat de jeugd latyn en grieks leert?
Ik beslis alweder niet, maar beweer dat ook deze vraag ten onrechte wordt voorgesteld als hoofdpunt van de kwestie, want... onze jeugd leert geen latyn en grieks. Wie daartegen yvert, bestrydt 'n schim.
Twee, drie eeuwen geleden was dit anders. Toen kon de vraag te pas komen, of dat diep inwerken in 'n zeer nauw begrensd onderdeel van de ons bekende oudheid - zélf maar 'n onderdeel van 't geheel! - z'n nut hebben kon? Er was veel daar vóór, en veel daar tégen te zeggen, maar in ónze dagen behoeft men de zaak niet zo grondig te behandelen, omdat ze niet bestaat. Wie klassieke studie in bescherming neemt, houdt zich bezig met het genezen van 'n lyk. Daarby zou niet 'n arts te pas komen, maar 'n opwekker uit den dode. En wie ze wenst afgeschaft te zien, kan met zwygen volstaan. Onze jongelui, door de eisen van het leven geperst tot broodstudie, zorgen zelf wel dat ze niet te gronde gaan aan overmaat van 't klassieke! En - evenzeer in begrypelyke overeenstemming met den maatschappelyken toestand - ook de inrichtingen van onderwys geven daartoe geen aanleiding. 't Zou al 'n koppig student moeten wezen, die zich schuldig maakte aan te veel latyn en grieks! Zyn er zo?
Sedert heel lang reeds ‘laaft men zich niet meer aan de bron der oudheid’. De tyd is voorby dat 'n schryver of dichter - altyd 'n verzenmaker, natuurlyk! - niet voor vol werd aangezien voor-i was:
‘geheel doorwiekt van 't zuyver hengstensop’.
Of hiervoor iets beters in de plaats is gekomen - d.i. het betere: de Natuur - laat ik nu daar. We hebben goddank niet meer nodig latyn en grieks te verstaan, om in 't hollands te kunnen zeggen wat we bedoelen...
Ik vergis me: wy behoeven in ons hollands geen - smakeloze en hinderlyke! - bewyzen te geven dat we onzen vorm ontleenden aan vreemden, voor men 't de moeite waard keurt op onze woorden acht te slaan.
Want... om dien vorm was het te doen. Dat was de bef die men voorhing, de toga dien men omsloeg, de pruik die men opzette... alles uit armoed, natuurlyk, en om de aandacht af te leiden van 't gebrek aan hemd en schoeisel.
Vorm! Al dat lenen en copiëren van ‘klassieke’ uitdrukkingen, dat schermen met antieke goden, raakte waarlyk den inhoud niet! Integendeel. Het verving den inhoud.
‘De liefde is...’
De dichter wist niet wat-i van de liefde zeggen zou. En dit hoefde dan ook niet. Als-i maar voor ‘liefde’ zette: Amor, Eros, Cupido, of: Venus' dartel wicht, dan was de lezer ‘aan de hippokreen gedrenkt’ en volkomen tevreden. En de verzenmaker, bygenaamd: Maro dan, Mantuaanse zwaan, of iets van dien aard...
't Aantal hollandse Virgiliussen is schrikbarend!
...zo'n knoeier kreeg 'n lauwerkrans.
Ook in den tyd alzo, toen 't grieks en latyn wél inderdaad beoefend werd, zag 't er met de studie van 't klassieke - iets anders dan copiëren! - veel slimmer uit dan men gewoonlyk meent. Indien men den invloed van de hier bedoelde schryvers ontleedt, zou men dien kunnen verdelen in z'n betrekking tot:
den algemenen dichterlyken en wysgerigen geest,
den grammaticalen en rhetorischen vorm,
de wyze van inkleding der begrippen, waarby vooral de laffe mythologische persoonsverbeelding - 'n leugen steeds by 'n volk dat 'n waar geloof heeft! - haar misselyke rol speelde. (1060 b) En:
de eigenlyke taalkennis.
Heel gaarne zou ik deze vier punten grondig behandelen. Maar ik mag niet. Ik moet me voor heden bepalen tot de opmerking dat alleen het laatste punt nog aan de orde is, en wel in zeer beperkten zin. Niet veel meer namelyk, dan om te dienen tot universele terminologie in wetenschap, techniek en industrie. Zweed en Italiaan verstaan elkaar als ze spreken van parallaxis, azote, centrifugaal, locomotief, dyspepsie, enz. Dit voordeel is niet te verachten, maar 't gaat geheel-en-al buiten Plato en Livius om. Cicero zou raar hebben opgekeken, als men hem voorspeld had dat z'n ‘de officiis’ eenmaal 'n sport worden zou - anders niet! - om met kans op goeden uitslag 'n machinefabriek op te zetten, 'n koortslyder onder handen te nemen, of de faits et gestes van 'n nieuwen God te verkondigen.
Het doet me leed dat ik van dit onderwerp moet afstappen. Het is ryk aan stof tot opmerking. Nog dit: eerlang zal aan zeker soort van vals klassicismus 'n byna laatste steun ontvallen. Het verlatynd Recht gaat denzelfden weg op als de theologie die ons zolang gelatiniseerd hield.
Maar, nog eens, dit alles heeft met studie van 't latyn en grieks - ik zeg: Studie - niets te maken. Minder nog met de studie van 't Klassieke, dat in heel wat anders bestaat dan 't leren van een paar talen, die toch altyd slechts idiomen zyn. (488)
Wie de klassieke studiën, zoals die thans bestaan, uitroeit, zal niemendal verricht hebben.
De ware kwestie is: of ze zouden behoren te worden ingevoerd? Misschien wél. Maar dit is nu juist het punt waarover ik niet den moed heb te beslissen, en waarvan de behandeling me verder leiden zou dan ik op 't ogenblik gaan mag.
Om vals-klassisch te eindigen: o utinam... dat ik daartoe den tyd hadde! Zó klassiek kan zich nu elke lezer ook voordoen.
Is 't wel de moeite waard ten stryde te trekken tegen zúlke nietigheid?
Straks zal men veldtochten openen tegen overdreven eerlykheid, yver, moed, karakter, tegen de schandelyke goedkoopte van gezond voedsel...
Nogeens: o utinam! Och, of dát nodig ware!
Voorlopig is er veel anders te doen.