Ideën, zevende bundel
1267.
Doch ik zou op 'n voorbeeld wyzen van wat we voortbrengen, wanneer wy ánders handelen dan hy, wanneer we wél in oude boeken naslaan hoe de vorm behoort te zyn die wy aan onze indrukken geven. Zo'n voorbeeld wordt ons ditmaal geleverd door iemand die waarachtig te goed was voor zo'n dienst, door Staring. By 't heersen der mening dat ‘navolgen’ plicht is, by den overvloed van navolgingen waaronder onze Letterkunde gebukt gaat, bedolven ligt...
Druk ik me hier misschien te meewarig uit? Moest ik wellicht zeggen dat we in zekeren zin geen eigen Letterkunde bezitten, en dat nagenoeg alles wat daarvoor doorgaat, niet veel anders is dan geleend - d.i. gestolen - goedje?
...by den stortvloed van ‘navolging’ en navolgingen dan, die onze Letterkunde overstelpen, en die my een zo ruime keus van voorbeelden aanbiedt, mag 't verwondering baren dat ik juist iets van Staring aanhaal, van iemand wien we eerbied schuldig zyn. Och 't moet wel! Vooreerst, omdat de aardige ‘Vrouwtjes’ van Theokritus by de zaak zullen te pas komen, en vervolgens omdat niemand beter dan hy ons 'n blyk levert, hoe zelfs 'n knap man zich in 'n onbewaakt ogenblik van de wys kan laten brengen door School. De uitdrukking ‘'n knap man’ is te flauw, en ver beneden de waarde van Staring. Lezer, bedenk dat hy de dichter was van ‘Herdenking’ en ontbloot uw hoofd! Dat korte stukje - slechts vier-en-twintig regels lang - is door 'n landgenoot gevoeld, gedacht, geschreven... inderdaad, er bestaat 'n Nederlandse Letterkunde!
Maar dezelfde Staring die zo schitterend bewees dat-i voor eigen rekening wist te voelen, te denken en uit te drukken, schynt soms last te hebben gehad van de bekende... nederigheid die naar modellen omziet. O, meen niet dat ik hem te hard vallen zal! Voor ik nog z'n misdaad noem, wil ik verschonende omstandigheden pleiten. Hy leefde en bloeide in 'n tyd toen 't zuigen aan verdroogde uiers nog algemener werd aangeprezen dan tegenwoordig. Wat heden ten dage slechts 't recept is van 'n verongelukten kwakzalver die z'n commentaar en annotaties aan den man brengen wil, was in Starings tyd de heersende mening. Het opstoven van gedroogde vruchten - hoe rimpeliger hoe liever - ging voor verdienstelyk door, en aan 't planten van nieuwe stekken, met het doel om eens eindelyk ook verse vrucht te bekomen, werd niet gedacht. Misschien ook wél, doch dan door
*
'n enkele slechts - door Staring-zelf, byv. - maar de pogingen van 'n zodanige gingen voor excentriek en... onklassisch door. Om nieuw te zyn, moet men gelyken op iets ouds, en wie zich verstoutte tegen deze leer te zondigen, werd in de ban gedaan. Helden zyn zeldzaam, en ook Staring bezweek soms, ja dikwyls. Misschien zou juist hy éen van de zeer weinigen zyn geweest - in zyn tyd de enige, liever! - die de kracht had gehad weerstand te bieden aan 't overal heersend bederf, indien niet 'n boosaardig Noodlot z'n natuurlyke gaven had gekortwiekt. Er bestonden in die dagen in 'n paar steden van ons land zekere inrichtingen, die misschien in halfbeschaafde Maatschappyen nog niet kunnen gemist worden, maar 'n zeer nadeligen invloed uitoefenen op jongelieden van byzonderen aanleg, en de ouders van onzen Staring, waarschynlyk niet vermoedende dat er aan hem zoveel te bederven viel, hadden de onvoorzichtigheid hem aan zo'n inrichting over te leveren. De jongeling-zelf kreeg smaak in de verkeerdheid die z'n gaven smoorde, en niet tevreden met de geestelyke verminking waaraan hy in z'n vaderland was onderworpen geweest, bezocht hy bovendien uit eigen beweging, om toch vooral de maat vol te meten, 'n dergelyk etablissement in Duitsland. Ook daar namelyk bestaat grote behoefte aan middelmatigheid, en 't ontbreekt er niet aan professoren die deze eigenschap door les en voorbeeld weten mee te delen. Kan men 't Staring kwalyk nemen dat-i - vooral kort na 't gebruik van zúlke middelen - niet meer was wat de lieve Natuur van hem zou gemaakt hebben? 't Is waarlyk al zeer wél dat-i op rypen leeftyd, toen de uitwerking van 't middelmatigheids-recept aan 't verflauwen was, blyk gaf niet geheel bedorven te zyn!
[*]
Uit de dagbladen verneem ik dat men - geperst zeker door de dagelyks toenemende behoefte aan middelmatigheid en banalen norm - bezig is te Amsterdam 'n nieuw prokrustes-bedje van de hier bedoelde
soort op te slaan. Men moet erkennen dat onze burgervaders bescheiden zyn in de vorderingen die zy aan de toekomst stellen, en zeer vertrouwend omtrent de eisen die deze toekomst onzen kinderen zal voorleggen. Meent men altyd met middelmatigheid te kunnen volstaan? Ik vraag: wat onze akademiën sedert eeuwen hebben opgeleverd? Jongelieden die, om in de maatschappy iets meer te betekenen dan hun knecht, behoefte hebben aan 'n leiding zoals die welke zulke inrichtingen verschaffen kunnen, deden waarachtig beter zich te laten inschryven in 't album studiosorum te Harderwyk.
(1877)
Maar kort na de kuur? Och, de arme, arme Staring! Men leefde in de dagen van de zogenaamde restauratie, en er zou 'n prins of prinses door 't land trekken. Wie 't was, weet ik niet, en dit doet er ook niet toe, want de onbetekenende personen die ons vorstenhuis gewoon is op te leveren, zyn me volkomen onverschillig. Maar niet onverschillig is het, 'n Staring in den waan te zien vervallen dat-i behoudens z'n dichterhoogheid zich met zo'n gebeurtenisje kon inlaten. Hy die de dichter van ‘Herdenking’ worden zou, bleek niet te weten hoe hy derogeerde door 't bezingen van de een of andere Hoheit auf Reisen!
[*]
Kent de lezer dit stuk van den geestigen en menskundigen schilder Knaus? Eilieve, ik verzoek hem, zich daarvan 'n fotografie aan te schaffen. Ze zal de bitterheid myner woorden begrypelyk maken en rechtvaardigen.
(1877) 't Is verdrietig, 't is misselyk, 't is vies, maar... de zaak ligt er toe, 't is gebeurd: Staring maakte by die gelegenheid 'n vers! Welke Styntje zal de ontelbare kousen breien, die nodig zyn om den losprys op te brengen voor zó'n vergryp? Ach, ik wou er mee schertsen, maar 't gaat niet. Waarheid is, dat zulke onzedelyke afdwalingen my bedroeven. Wat moet wel zo'n prinsjen of prinsesje - zy die dan toch wel enig besef zullen gehad hebben van hun onbeduidendheid - wat moeten zy gedacht hebben van 't dichterschap waarmee ze een man als Staring bereid vonden zich neer te buigen tot kennisneming van hun potverteren? En voegde het hém, mee te werken aan gedeeltelyke rehabilitatie van den woesteling die zich verkneuterde in z'n liefelyk ideaaltje van den énen cervex? Staring, o Staring! Waren er geen prulschryvers genoeg in ons land, om de waardigheid van 't hoge te grabbel te werpen in den slik der gekroonde alledaagsheid? Moest juist gy, of moest óók gy, 't uwe bydragen tot bederf van dat Volk en van die vorstjes? Wie of wat zal staan blyven als de poëzie zich tot voetwis maken laat?
Neen, de Poëzie heeft niets met de zaak uit te staan! Zy hangt goddank niet af van de verbystering des jongen mans die, pas van de akademie, in z'n opgedrongen onnozelheid meent háár te dienen door ook eens 'n versje te maken, 't bekende ongeluk dat zo velen overkomt, en by uitzondering soms - gelyk hier 't geval was - zelfs den dichter! (56) Maar die dichter had het besef van z'n waarde achtergelaten op de schoolbank waar-i werd af-gericht op 't uiten van denkbeelden die de zyne niet waren, en gemeenzaam gemaakt met de stelling dat 'n wél onderwezen persoon geen eigen denkbeelden nodig heeft, ja zelfs dat ze misstaan. Misschien schaamde hy zich nu en dan - als de lichtekooi over 't eelt dat verwytend aan den eerlyken arbeid van vroeger dagen herinnert! - by 't bespeuren dat de geknotte oorspronkelykheid van z'n aanleg nog altyd niet geheel-en-al was uitgeroeid. En, om trouw te zyn aan de zo professoraal gedoceerde ontrouw, moest vooral de vorm waarvan by zich bedienen zou, van iets vreemds getuigen. Grieks, latyn, laplands als 't wezen moet... neen, laplands niet. Die taal werd niet onderwezen aan de akademie, en de letterkunde van Samojeden en Kamschadalen werd dus byna even onbruikbaar geoordeeld tot het behandelen van 'n hollands onderwerp, als die van Holland zelf. Er was onnatuur nodig, o ja, maar ook daarin bestaan soorten en schakeringen. De onnatuur die den klassisch-beschaafden man kenmerkt, moet zeer bepaald de kleur dragen van 't ding dat Universiteit genoemd wordt, ter ere zeker van den hardnekkigen stryd dien 't sedert eeuwen gewoon is te voeren tegen universele ontwikkeling.
Een pas gerestaureerd prinsje zou den Wildenborch voorbytrekken. Wat gevoelt 'n rechtgeaard Nederlander by gelegenheden van dien aard? En hoe behoort men de aandoeningen die zo'n bezoek opwekt, aan den dag te leggen? Ik weet het niet, en daarom zou ik eenvoudig gezwegen hebben als 'n prins van de hier bedoelde soort zich de eer had gegeven in m'n buurt te komen, en de oneer van 't voorbygaan zonder bezoek. Onze Staring dacht er anders over. Wel blykt er dat-i evenmin als ik wist wat hier te dithyrambiseren viel, maar 'n dithyrambe moest er wezen, meende hy. Z'n ouwelui - en die fameuze prins! - moesten toch weten dat-i niet voor niemendal in klassiekery gedaan had! En 't schynt wel dat-i den gedachtenloop volgde dien ik zo-even veronderstelde by den brekebeen die 'n portret maken wou. Ik herhaal dat ik Staring niet voor 'n brekebeen houd, maar om te ‘Herdenken’ had-i niet genoeg geleefd, en vooral... de akademische geur was hem nog niet afgewaaid, en dit komt in dit geval op 't zelfde neer. Alzo: ‘de prins is terug - o ja, zeer velen in 't land hadden hem terdeeg gesproken! - en er moet 'n mooi stuk wezen. Zekere Theokritus maakte een stuk op den - N.B. symbolieken! - terugkeer van Adonis. Dat stuk was mooi, en wordt geprezen. Als ik dus 'n voorbeeld neem aan 't stuk van Theokritus, zal ook myn stuk mooi wezen en geprezen worden. Probatum est!’
Welzeker, wie niet weet wat-i zeggen zal, en hoe hy iets zeggen zal, zoekt 'n model, en liefst uit de oudheid. C'est bien porté! Niets is gepaster dan 'n gelderse boerenfamilie die uitloopt om den prins te zien, in 't gewaad te steken van griekse vrouwen op 'n Adonis-feest? Gepast? Gepast? Méér dan gepast! De keus getuigt zelfs... van armoed aan denkbeelden, nu ja, maar toch ook van groten rykdom aan fyne politiek. Hoe ter wereld kan men 'n vorst aardiger stemmen tot het uitdelen van 'n leeuwenorde, dan door hem toe te spreken alsof-i de lieveling was van de uit schuim geboren godin? Maar de zinspeling zit nog dieper. We willen nu niet eens gewagen van de balsamieke verwantschap tussen oranjebloesem en de Myrrheplant waaraan 't bevallige knaapje de helft van z'n aanzyn te danken had. Ook slaan we nu eens de grootvaderlyke eigenaardigheid van Cinyras' vaderschap over, en staan niet stil by al de rozen en anemonen waarin 't prille bloed veranderde dat by Quatre-bras zo zuinig mogelyk gestort was.
[*]
Of gestort worden zou. Ik heb Starings werken niet by de hand, en weet niet recht of z'n hier bedoeld stuk van vóór of na 1815 dagtekent. Misschien ook was de bezongen prins eigenlyk maar 'n prinses, en dan vervalt m'n toespeling op die wereldberoerende prouesse van ‘geraakt worden’ te Quatrebras, 'n verdienste die ik nooit naar den eis leerde waarderen.
(1877) Maar we vragen of men niet byzonder ónakademischbot wezen moet, om niet in te zien dat de fabel van Adonis zonneklaar de terugkomst van 'n welriekend vorstenhuis betekent? Niets is duidelyker. Een verdreven vorst logeert in de hel, d.i. in Engeland, en z'n terugkeer in de armen van al de onderdanige schuimdames die hem met reikende halzen staan te wachten langs de heggen van den Wildenborch, moet, mag en zal mythologisch-klassisch bejubeld worden. De geleidelykheid van dit alles - en vooral de op zoveel waars gegronde zedelykheid! - springt ons vonkend in de ogen. En ook in Starings ogen...
Gekheid! Hy was verstandig genoeg om beter te weten, maar... die ‘akademische leiding!’