Ideën, zevende bundel
1266a.
Heel toevallig levert juist iets anders dan er met hetzelfde stuk van den grieksen dichter gebeurd is, 'n helder voorbeeld van 't bespottelyke der navolging. De gedachtenloop van brekebenen in de kunst - van hen liever die zich door verkeerde en dikwyls baatzuchtige raadgevingen op 'n doolweg lieten voeren - zal wel nagenoeg aldus zyn: ‘ik wil 'n portret maken. Ook de Griek A heeft 'n portret gemaakt. Het portret dat de Griek A maakte, wordt geprezen. Om geprezen te worden, zal ik 't portret naschilderen dat de Griek A gemaakt heeft.’ Hier zyn allerlei vragen te doen, en veel opmerkingen te maken. Had misschien 't antieke stuk 'n byzondere bestemming? Droeg men wellicht den Griek 't vervaardigen van 'n Zeus op, terwyl uw bedoeling eigenlyk was 'n schoothondje te konterfeiten? Waartoe moest zyn stuk dienen, en waartoe 't uwe? In welk licht zou zyn stuk geplaatst worden, en waar denkt ge 't uwe te exposeren? Wie waren zyn rechters, en door wie zal uw arbeid beoordeeld worden? Was niet misschien de lof dien men uw antieken voorganger toezwaait, wat overdreven, en - wie weet! - geheel ongegrond?
[*]
Op deze kettery zal ik straks even terugkomen.
(1877; niet in 1879) Moest ook soms z'n gelauwerde schedel dienen tot het stenigen van 'n tydgenoot die in den weg staat? (657) Of, zo dit niet het geval is, zyt ge verzekerd uit uw model juist de eigenaardigheden te zullen kiezen - en te kunnen navolgen! - die 't aanspraak verschaften op verering, en niet de fouten waarvoor uw voorganger vergeving wist te erlangen door volkomenheden die gy misschien niet bereiken kunt? Ziet ge ook
soms 'n vergoelykend in weerwil voor 'n lovend omdat aan? Is 't uitgemaakt welk deel van den behaalden roem - en ik spreek nu van den welverdienden - slechts betrekkelyk is, en hoeveel daarvan in nauw verband moet beschouwd worden met zeden, tydgeest, vooroordelen, maatschappelyke vormen, beschavingsperiode, staatkundigen toestand, psychologische neigingen, driften, krankheden en behoeften, altemaal zeer onstandvastige faktoren van 't produkt: aanspraak op verering? We zouden den armen navolger nog veel vragen van deze soort kunnen voorleggen, doch al ware het dat-i zich verstoutte op alle 'n antwoord te geven dat in zyn oog de rechtvaardiging van z'n naknutselen meebracht, dan zoud-i toch immer blyven optornen tegen deze éne bedenking: dat navolgen geen scheppen is, en dat juist de voorganger waarby hy zweert - tenzydi 'n slecht model koos - niet navolgde. We behoeven ons in den gedachtenloop dien ik hier aangeef, geenszins te bepalen by 't zogenaamd antiek. Om kort en goed m'n mening te zeggen, die van bedroevend-actuele strekking is: niemand - vader Cats en de plompste Kappelman niet uitgezonderd - gelykt zó weinig op Heine, als zy die, Heine navolgende, op Heine menen te gelyken. Het slagen is hier verongelukken, en wie den zodanige 'n compliment maken wilde, zou daartoe de stof moeten zoeken in 'n - zeer onwillekeurige! - afwyking van Heine, in 'n vermeende fout. ‘Hier zyt ge nu waarlyk eens 'n ogenblikje uzelf geweest, zou 't dan kunnen luiden, de passage is wel niet schoon, niet fyn, niet natuurlyk, niet... al wat men wil, maar ze is tenminste niet Heinisch, en dit is altyd iets!’ Het spreekt vanzelf dat deze lof vervallen zou als er bleek dat de by ongeluk begane zelfheid, wél nagespoord, het eigendom van 'n derde was, van dezen of
genen Stuart Mill uit 'n ándere modelbuurt. Het aantal verlokvormen dat God in z'n ondoorgrondelyke valsheid te pronk hing aan den beproevingsboom, is groot! Dewyl er onder de velen die zich lieten foppen, sommigen zyn die ik liefheb, waarschuw ik hen uit hartelykheid zo ruw mogelyk. En... ik doe 'n beroep op hun eigenliefde. ‘Weest toch 'n beetje hoogmoediger, roep ik hun toe, en tracht eens te gelyken op uzelf! Bevalt u dat model niet? Meent ge dat uw eigen indrukken beneden de aandacht zyn? Vindt ge de vormen niet fraai, waarin uw eigen ziel haar
gewaarwordingen kleedt? Ik heb reden om te beweren dat ge u vergist, al moet ik dan erkennen dat het soms veel moeite kost die indrukken te zuiveren van aangeleerde fouten, en die vormen ongeschonden aan 't licht te brengen. Het is dan ook meestal slechts afkeer van den hiertoe nodigen arbeid, die 't ‘navolgen’ zo verleidelyk maakt, en ge vergt dus wat veel als ge verwacht dat men als nederigheid zal pryzen, wat weinig anders is dan 'n dekmantel uwer traagheid. Wie zich over dorheid of onmacht van z'n geest beklaagt, gelykt - op zeer weinig uitzonderingen na - den dwaas die, verzuimd hebbende z'n akker te bebouwen, wrevelig beweert geen akker te bezitten. Elke akker kán iets voortbrengen, neen: elke akker brengt iets voort, want de Natuur luiert niet! Het staat aan ons het voortgebrachte nuttig aan te wenden, doch lang vóór dien stryd reeds kunnen wy door yver, zorg, oefening van smaak en oordeel, op de soort daarvan groten invloed uitoefenen. Onmogelyk evenwel is 't bereiken van dit doel, wanneer wy in plaats van flinkweg de handen aan 't werk te slaan in eigen bodem, heil verwachten van 't starogen op den tuin van 'n buurman, of op de plekken waar 'n grieks en romeins voorgeslacht eenmaal iets geplant heeft. ‘Maar vraagt men, indien zo'n plantsoen uit vorige eeuwen vruchten draagt?’ Ik antwoord dat we die vruchten plukken, en daarvan genieten wat genietelyk is - 'n groot deel der nalatenschap kan zonder schade worden weggeworpen, tenzy men het beware als bydrage tot de geschiedenis der dwaling, als waarschuwend baken alzo! - doch, smakelyk of niet, plukken is geen voortbrengen! 't Zou er slecht uitzien met de ontwikkeling der Mensheid, als de sedert enige eeuwen gevolgde en dezer dagen met vernieuwden aandrang opgehemelde navolg-, model- of school- theorie te allen tyde geheerst
had! Ik heb de vraag al meer gedaan: vanwaar zouden de voorgangers gekomen zyn, indien elke voorganger behoefte had gehad aan... 'n voorganger? Hoe zou Theokritus 't gemaakt hebben om te weten... nu ja, dit zagen we reeds. In 'n oud boek zocht-i z'n modellen niet, en juist dáárom is z'n werk goed!