Ideën, eerste bundel
126.
De Heer Günst zond my de nummers van den Dageraad die versehenen zyn sedert myn vertrek uit Amsterdam. Ik vang veel indrukken op, en dit was dus ook 't geval onder 't lezen van die nummers. Eén er van wil ik u meedelen. Ik had gisteren weer gehoord dat ik zo'n begaafde schryver was...
Leugenaars, huichelaars!... wie spreekt er over Van Vloten, over Titus, over Scheltema, over A.F. Sifflé, over Aramaldi, over Lachmé, en over zo vélen die oneindig beter schryven dan ik? Daar is valsheid in dat geroep over mooischryvery.
Als ik weer op reis ga, en men biedt me ergens een nachtlyst aan, zal ik m'n beroep invullen met: begaafde schryver, en m'n geboorteplaats met: helaas! Want ik ben een amsterdammer.