Ideën, zesde bundel
1101.
By elke gelegenheid dat Wouter verschil opmerkte tussen mening en uiting, was hy verwonderd, en byna verbaasd. Toch kwam 't denkbeeld dat zy die zich hieraan schuldig maakten, blyk gaven van valsheid, niet in hem op. Indien hy als rechter de zodanigen had moeten vonnissen, zouden zy er beter afgekomen zyn dan ze verdienden, want z'n hoofdindruk was: verdriet over eigen wanbegrip. Hy meende dat het slenteren en draaien en 't schipperen met halve waarheden, tot de attributen van volwassenheid behoorde, en wanneer-i zich rekenschap had kunnen geven van z'n indrukken, zoud-i zich misschien betrapt hebben op den hoogstonzedelyken wens: och, wanneer toch zal ik ‘groot’ zyn, en bekwaam genoeg om zó te liegen!
Een geheel anderen indruk evenwel ving-i by de Holsma's op, schoon ook daar 't genoegen dat-i smaakte, geenszins onverdeeld was. Wel gelukte het hem zich op den in dat huis doorgebrachten zondag iets minder houterig aan te stellen dan den vorigen keer, maar telkens bleek er dat de behandelde onderwerpen z'n kennis te boven gingen, en tevens dat de daar ge-bruikelyke luchtige vrye toon nog altyd boven z'n bereik was. In dit laatste opzicht was-i door z'n schuwheid bewaard gebleven voor... erger dan niet te kunnen ‘meedoen’. Hy onthield zich van 't belachelyk pogen.
Het dansen niet verstaande, had-i geen bokkesprongen gemaakt, en hy was dus niet op z'n neus gevallen.