Ideën, derde bundel
761. Vervolg: publieke voordrachten.
767. De algemeenheid van wanbegrip (541)
784. Raden en oordelen in verband met kansrekening. (541)
788. Wysbegeerte een roeping van allen. (542)
795a. Afkeer van arithmetische juistheid
796. Meeting te Batavia in mei 1848
797. Zekere theologieën. (554)
799. Iemand die in zichzelf de nodige geschiktheid heeft. (554)
824. De onzedelykheid van de beloon-theorie in de opvoeding (561)
828. Het onderwys (561, vlgg.)
886. De schepping werd in weinig regels afgedaan. (563)
899. Het zyn liegt niet. (574)
913. Vervolg: Onderwys, in verband met het godsbegrip en met de studie van den aard der dingen.
922. Het beoordelen der zedelykheid (589).
722.
Geen vruchtbaarder veld voor zulke proefnemingen, dan de werken van Goethe, die - gelyk met de meeste schryvers van betekenis het geval is - oneindig minder populair zyn dan 's mans naam. Menig Duitser die zich zou doodbluffen aan de onovertrefbaarheid van dezen over alle kavallerie gelichten auteur, zou verflauwen in z'n geestdrift, indien men hem de taak oplegde eens alles te lezen wat de grote man al zo gezegd heeft. Men late zich ter beoordeling van de populariteit zyner werken, niet bedriegen door de tot verveling toe, daaruit geputte citaten. Dit citeren is, door armoed aan eigen denkbeelden, mode geworden, of zelfs maar 'n tic, als de brilletjes der pruisische luitenants. Ze menen dat zo'n ding 'n mens mooistaat, dat het kleedt. En zeer dikwyls zyn die aanhalingen slechts citaten ván citaten. Overigens, het is er ook dikwyls naar!
*
‘Zietdaar, lieve wichtjes’... gelyk de grote Hieronymus van Alphen zeide. ‘Welzeker’... om met den heros der moderne litteratuur te spreken, enz. Veel dieper zit de zaak gewoonlyk niet. Goethe zelf zou er om gelachen hebben... in z'n binnenkamer. Want, hoezeer hy z'n publiek verachtte - 't geen overvloedig blykt uit de dingen waarop hy 't nu en dan onthaalt - hy wachtte zich wel dit te zeggen. Hy staat als mens ver beneden Schiller, die zich evenwel ook wist te onthouden van al te grote oprechtheid. De hoofdfout in Herr Hofrat Von Goethe, als mens en schryver, was, dat hy niet geleden had. (57)