Volledige Werken. Deel 5. Millioenenstudiën. Divagatiën over zeker soort van liberalismus. Nog eens: vrye arbeid in Nederlands-Indië. [enz]
Staccata, de auteur en andere ruïnes
De auteur wordt gekapitteld, en verzoekt den lezer daarvan het zyne te nemen
Priesters, truffels en speelbanken
Divagatiën over zeker soort van liberalismus
[Nog eens: vrye arbeid in Nederlands-Indië]
Voorbericht voor den tweeden druk
Divagatiën over zeker soort van liberalismus
Nog eens: vrye arbeid in Nederlands-Indië
Staccata, de auteur en andere ruïnes
Maar niet om de liefde-menuet te schetsen van Moezel en Ryn - die ge trouwens op elk spoorkaartje van centraal Europa heel choreografisch op uw gemak kunt beschouwen - heb ik u toegesproken, lieve mede-ryken. Ik wil u myn pasverworven schatten tonen, en tegelykertyd anderen opwekken mee te delven in de myn die me voor een paar nachten ontsloten werd.
Vóór alles eis ik stipt, onvoorwaardelyk geloof. Dit zal u te gemakkelyker vallen, omdat myn verhaal een zeer theologische tint heeft. Want er komt van aardmannetjes en kobolden in, en zulke dingen zyn lichter te verteren dan onwaarheden die voor de hand liggen. Ik zou u niet durven opdringen dat 2 × 2 = 5 is, maar ietwat spokery zal uw gezond verstand niet in oproer brengen. Althans...
Ik was dan te Wiesbaden, en voor 't eerst sedert vele weken verruimde zich myn borst. Indien niet m'n geboorte-acte over de vyftig jaren oud was, zou ik nog altyd in verzoeking komen te hopen op 'n jongen dood aan romantische tering. En wie weet wat er nog gebeurt. Maar ik vrees er voor als ik te Wiesbaden blyf, want de lucht is hier zo zacht dat doodgravers en bidders hun patiënten van elders moeten ontbieden, om niet genoodzaakt te zyn zichzelf te begraven uit armoed.
Al myn lezers kennen zeker de ruïne Sonnenberg. Dat is het overblyfsel van een slot, aan welks bouw een der vele Adolfen van Nassau, die Duits Keizer geweest is - hetgeen en parenthèse niet veel zeggen wil - veel onderdanen-moeite besteed had. De bouwval bestaat uit een groep verspreide stukken muur, hier en daar nog kampend met den plantengroei die sedert eeuwen een parlementerig: ‘ôte toi de là, que je m'y mette’ schynt te willen toepassen. Op andere plekken, ja byna doorgaande, is die oppositie op 't kussen gekomen, en men heeft moeite met enige juistheid te bepalen, hoeveel herendienst die Nassause graaf te zyner beschikking had, en hoe dik de muren moesten zyn, om hem te beschermen tegen de al te onbescheiden liefde van z'n onderdanen. De brokstukken echter die overbleven, zyn ruim voldoende om te oordelen over het ontbrekende.
Eén deel van 't geheel, een toren, is minder geschonden dan de rest, en dit is by veel ruïnen het geval. Misschien wel omdat mosplantjes, struik en boom - die yverige vernielingswerktuigen van den Tyd - meer moeite hebben om naby, tegen, op, of in torens vasten voet te krygen.
En - o gruwel! - alweder als by veel andere ruïnen, zyn sommige brokken muur... gerestaureerd!
Dien onzin vindt men overal. Ik ken, ook in ons land, bouwvallen, die door de vaderlyke zorg van stads- of dorpsbestuur heel netjes bepleisterd en gewit zyn. In godsnaam! Zulke lui moeten er ook wezen. Maar ik wenste de natiën genoeg smaak, gevoel en verstand toe, om hun geen ereplaats aan te wyzen in een gemeentebestuur. Overal elders kunnen zy als metselaars of opperlui en stukadoors inderdaad nuttig zyn.
Ik verklaar uitdrukkelyk, dat deze uitval tegen ruïne-bedervers volstrekt niets te maken heeft, noch met Lahnstein, dat door een ryken Engelsman ‘op speculatie’ herbouwd is, noch met den Stolzenfels, het slot dat de vorige koning van Pruisen ‘restaurieren’ liet, noch met andere kastelen langs den Ryn, waarop zich koninklyke wansmaak oefende, noch met de afwerking van den Keulsen Dom - 't malste anachronisme dat men zich denken kan - neen, ik wil niemand beledigen.
Waarom ook, daar uitlachen voldoende is?
Nu, om te lachen is het, zo netjes men dien Sonnenbergsen toren ‘restauriert’ heeft. Toen ik hem voor veertien jaren 't eerst zag, had hy iets eerwaardigs, en het ‘schauderte’ den toerist by de vrees dat die stenen trap vanbinnen, en zelfs de later ten behoeve van bezoekers aangebrachte buitentrap, bezwyken zou onder zyn tred. Thans... geen nood meer, noch voor halsbreken noch voor romantiek.
Mocht het den Pruisischen Staat eenmaal in den zin komen - er is een déficit in de Bondskas, en dat zal er niet beter op worden, nu Schwartzburg gratie vraagt voor z'n Matrikular-Beiträge! - dien toren rentabel te maken door 't uitsteken van een bordje: Möblierte Zimmer zu vermieten, dan behoeft men niet bevreesd te zyn voor invallen. Er zyn moderne woningen in Den Haag, die ik minder vertrouw.
Maar 't zal veel afhangen van het meubilair en den prys, of de zaak over 't geheel aannemelyk is.
En die concierge moet er uit.
Want de Pruisische Staat heeft er een concierge in geplaatst, sedert de annexatie van Nassau en de overname van den toren, die vroeger aan de gemeente Sonnenberg behoorde.
Die man houdt zich op in de eerste verdieping. Daar vertelt hy u, hoe oud, hoe hoog en hoe dik de muren zyn. Hy opent een valluik, en verzekert dat daarin vroeger de gevangenen werden bewaard... god-bewaar-ons voor zulke bewaringen! Hy tracht u een paar zeer slecht uitgevoerde fotografieën van 't kasteel en het dorp Sonnenberg te verkopen, en neemt fooien aan. Kortom: een complete gids, d.w.z. een allerincompleetst instrument.
Tussen de brokstukken muur, die hier en daar uit den grond steken als de laatst-overgebleven kiezen van een nog niet geheel tandeloos besje, heeft de pachter van het omliggend terrein, op geschikte plekjes tafels en stoelen geplaatst, waar men ‘verfrissingen’ bekomen kan.
By mooi weer wordt Sonnenberg druk bezocht, en wonder is het niet. Want behalve het genot dat de waarlyk schone omtrek den bezoeker aanbiedt, heerst er in den kuil waar Keizer Adolf op grond van onnaspoorlyke vestingbouwkundige regelen, zyn versterking liet aanleggen, een kalmte die aangenaam verpoost van de drukte der hele-, halve-, kwart- (of in 't geheel geen) monde in 't Wiesbader Kurhaus.
Toen ik, voor 't eerst na veertien jaar, enige weken geleden de Sonnenbergse ruïne weder bezocht, was 't vinnig koud. Almanak en couranten-reclame hadden verkondigd dat de Sommersaison begonnen was, maar de koppige Wirt die Keizer Adolf na een vry lange reeks van tussenregeringen was opgevolgd, dacht er anders over. De groene tafeltjes en stoelen - waarachtig, ze waren eens geverfd geweest - die bestemd schenen des zomers de plekjes te garneren, waar 't schone uitzicht bezoekers lokken moet, lagen nog op elkaar gestapeld onder een half ingestort afdak dat zich met moeite vastklemde aan 't overschot van de burchtkapel, of hier en daar, als dode mussen, met de poten omhoog. 't Zag er melankoliek uit. En de herberg zelf droeg overal blyken van verwaarlozing. 't Is mogelyk dat de eigenaar zich voor zyn hoofdkwartier weinig moeite behoeft te geven, daar de zomergasten gewoonlyk niet dáár, maar op hogere punten van de bouwvalgroep plaats nemen, maar dan bleek er toch dat Herr Sonnenwirt en de zynen weinig last hadden van schoonheidsgevoel, en geen hand meer uitstaken dan door 't Geschäft volstrekt gevorderd werd. Slechts twee half-verrotte, uit ongeschaafd hout samengestelde tafeltjes, met een paar ruwe vuile herbergbanken, nodigden - en niet zeer dringend waarlyk - den bezoeker uit, plaats te nemen.
Nu, wie als ik, wat vermoeid was van de wandeling, nam 't zo nauw niet. Ik ging zitten, en bestelde: 'nen Holländer.
Ik wed drie tegen één, dat er tussen Schelde en Dollard een paar millioen individuen wonen, die zich verbeelden te weten wat 'n Holländer is.
Ieder heeft daarover zyn eigen denkbeelden. Ik ook. Je suis payé pour cela!
In den omtrek van Mainz beduidt dit woord een stuk Schwarzbrot mit Senf und Käse. Men betaalt daarvoor een kleinigheid, ik meen zes of acht kreutzers, naarmate van de deftigheid der plaats waar 't serviert wordt. Op zeer deftige plaatsen wordt zo'n ding in 't geheel niet serviert.
Wanneer men nu nagaat dat 'n andere Hollander - ik bedoel nu een der door Helmers bezongenen - by z'n geboorte een negatieve bezitting meebrengt, gelyk staande met een driemillioenste aandeel in de grandioze Nederlandse staatsschuld... als men voorts die zes of acht kreutzers vergelykt met den staat van onze pensioenen - niet zonder acht te slaan op de cumulatiën, die door de betrokken gealimenteerden ‘allerbillykst’ worden gevonden - dan moet men erkennen dat zo'n Hollander van brood, mosterd en kaas onbegrypelyk goedkoop is.
En in die overtuiging at ik hem op.
Keizer Adolfs opvolger, een oud man, liep heen en weer alsof hy wat uitvoerde. Twee minderjarige jongelui met iets als muts-jes op 't hoofd, die door kleur en grootte aan rode ouwels deden denken, wilden drie kreutzers minder betalen, dan een der dienende meisjes voor het door hen genotene gevorderd had. Zy vloekten en raasden. De arme meid werd bedolven onder Donnerwetters.
- Das ist nun wirklich zu kolossal.
De lezer wordt verzocht dit zu scherp te accentueren, want daarin ligt het zwaartepunt van de fraze. Cuvier reconstrueerde een helen mastodont uit 'n klein vezeltje van de lichen, waarmee 't beest z'n laatste maal had gedaan. Een ziele-Cuvier moet, om z'n vak te verstaan, een volkomen student van Goslar of Heidelberg weten saam te stellen uit 'n slechts eenmaal gehoord zu.
Voyons:
‘Ik, Friedrich Plump, der Wissenschaften Zögling’...
Vertaal niet: zuigeling, asjeblieft!
...‘ik voedsterzoon van de alma mater in Bierstadt, ridder van Pfeife, Kneipe en straatschendery, ik die in m'n eerste jaar mich zweimal geschlagen habe, ik die gevreesd word door Füchse en niet ongeacht ben bei bemoosten Häuptern, ik die 't hele Kommerz-Liederbuch auswendig ken, ik die’...
Volgt: al de kwalificatiën van 't roodgeouwelde ik.
... ‘Ik heb veel kolossaals gezien. Sudavi et alsi’...
O god, ik word verdrietig. Kerel, als je 't eerste woord van dien versregel had uitgesproken, ik had je aangevlogen.
Nu, 't komt daarop neer, dat z'n beouwelde ikheid nooit iets zó kolossaals had gezien als die drie kreutzers te veel. Ik wens hem tyd van leven om meer te zien. Er is kans op.
Het uitgescholden meisje wees verlegen op den principaal die by 't fragment burchtkapel - met veel moeite, want hy was zeer oud - enige stenen verlegde. De goeie stumperd strompelde den vyand tegemoet, en scheen de donnerwetters te willen trotseren. Maar ter halver wege bedacht hy zich, en ging 't huis in om hulp te halen naar 't scheen, want ogenblikkelyk daarna vertoonde zich een vrouwspersoon die heel cordaat op de schreeuwers aanstapte.
Zy was mager en zag er onaanzienlyk uit. Alleen de ogen spraken van iets beters dan 't katoen japonnetje waarin ze heel anspruchslos gekleed was. Maar dit zag ik eerst later, toen ik haar herkende. Want, lezer - ik houd niet van verrassingen - ik zal u maar terstond vertellen dat ik veertien jaar geleden, toen ik nog iets minder moe was dan nu, een gans uur met haar op het plat van den Sonnenberger toren had doorgebracht. En - alweer omdat ik niet van schryvers-taktiek houd - denk niet dat die ontmoeting zeer interessant was. Ik had haar niet eens verleid, iets dat ik anders by zulke gelegenheid terstond doe. Misschien had ik kiespyn of zoiets, in den zomer van '54.
Wat me in haar aantrok - ik spreek nu van myn laatst bezoek - was haar gang. Ook daaruit kon Cuvier iets samenstellen. Die tred zei:
‘Ik heb alles gehoord wat er gesproken werd. Die twee jongens...’ Buben zal ze gedacht hebben. Zo'n herbergkind heeft geen verstand van akademische waardigheden.
‘...die twee Buben hebben de meid uitgescholden. Der Vater...’ Dat lidwoord is aardig in 't Duits. Er is iets gemoedelyks in. De Italianen doen 't ook.
‘...Der Vater ist alt und fürchtet sich. Ich nicht, ich...’
Dat was een mooier ik dan van den rooien ouwel!
Zó stapte ze.
Daar ik aan de groene tafel drie gulden had verloren, en dus graag iets wou terugwinnen, al was 't dan maar voor 'n kreutzer of wat Cuviérisme, luisterde ik scherp toe.
Langzaam maar zeer regelmatig, alsof ze haar schreden telde om den weg te meten, naderde zy de donderende Ajaxen:
- Meine Herren... Sie haben genossen?...
- Gottsakraments Donnerwetter...
- Sie haben genossen?...
- Kolossal! Auf Ehre, zu kolossal, Donnerwett...
- Fürs Wetter schulden Sie gar nichts, junger Herr. Sie haben genossen?...
- Omelett, Schwarzbrot, Schinken, Bier... Gottsdonner...
- Omelett, Schwarzbrot, Schinken, alles zweimal. Bier... drei Flaschen. Sie bezahlen...
Zóveel! Ik weet de som niet, en niemand zal er nieuwsgierig naar zyn. Maar wel herinner ik my de handbeweging waarmee ze na 't uitspreken van haar eis, als 't ware een punt zette op de tafel, een punt dat opwoog tegen een oceaan van donnerwetters: staccato! De jongelui... betaalden, en durfden niet gehörig uitvloeken vóór de vrouw - of 't meisje, dit weet ik niet - vertrokken was. ‘Zu kolossal!’ verzekerden de twee vrienden om stryd by 't verlaten van de plek. En ze schenen elkaar op 't woord te geloven met zekere berusting die ik in wysgeren niet zeer pryzenswaardig vind.
Zeide ik reeds dat ze mager was, en lelyk? Nu, dat is ze. Wat me in haar aantrok, was de eenvoudige menniste vastheid, waarmede zy die zaak behandelde, en eerst enige ogenblikken later klonk me haar ‘Sie haben genossen?’... uitgesproken als: ‘dáárop komt de zaak neer, met uw gevloek heb ik niet te maken’ in de oren, als vage naklank van een vroeger gehoord lied. 't Schynt dat ze in '54, toen we samen op den toren zaten, iets gezegd had wat daarop leek, schoon ik me niet herinner met haar te hebben gedonnerwettert of over kreutzers gekibbeld.
Dat ze toch my niet herkend had, was duidelyk. Misschien zou dit wél 't geval geweest zyn, wanneer ik in zekere stemming gesproken had. Maar myn zwygen en 't opkruimelen van myn Holländer kon onmogelyk gelyken op een half-vergeten melodie. En wie weet ook hoevéél liederen ze op dien toren heeft moeten aanhoren, in de dagen toen ze minder lelyk was en nog smaak vond in reizende troubadours.
Nu was ze gesetzt, dat kan ik verzekeren. Zó gesetzt, dat ze meer dan ooit geschikt leek voor 't ambt van concierge. Maar de moralisten die 't ergerlyk vonden dat een nogal mooi jong meisjen oude torens laat kyken aan een vreemdeling, en haar eerst dan daartoe bekwaam rekenen, als ze door Gesetztheit vaster staat op die uitgesleten stenen wenteltrap... rekenden buiten den waard misschien, buiten Bismarck zeker.
Buiten den waard. Dit wil ik niet onderzoeken. Ik laat onbeslist of er verband was tussen 't Geschäft van den vader, de waarlyk schone ogen en het torenklimmen van Fräulein... ik wil griffermeerd worden als ik haar naam weet.
Buiten Bismarck. Ziehier hoe die boze landweer-kurassier-generaal - hy is diplomaat ook, en zelfs staatsman - den moralisten een poets gespeeld heeft.
Juffrouw Staccata moet, als ik wél reken, in 1865 zowat dertig jaren oud geweest zyn. Sedert tien, twaalf jaren - misschien lan-ger - had ze zich als cicerone van allerlei vreemdelingen bewogen op de smalle wenteltrap van den Sonnenberger toren. Met angst zagen de moralisten haar gevaarlyk dalen en nog gevaarlyker stygen. Want wie den weg wyst, gaat vóór... denk eens! Zy bespiedden elken rimpel die wel de goedheid had zich te vertonen op Staccata's gelaat. Ze hielden boek van de moedervlekjes en sproetjes die de zedelykheid gaandeweg zouden te hulp komen. ‘Nog één halfjaar, riepen ze, en 't levensseizoen der starre vroomheid is aangebroken! Weldra zullen we zonder rilling den jeugdigen toerist op 't plat van den toren zien, op de derde verdieping, op de tweede, ja, in den kelder, als 't wezen moet! Nog één bevalligheid afgedankt, en Staccata is de onze. Dan zal ze...’
En de moralisten berekenden dat er vroom hout zou te snyden zyn uit het gewas van Staccata's welig opschietende lelykheid. Ik geloof dat ze er al aan dachten een behoorlyk seminarium op te zetten in 't gewelf waar Keizer Adolf z'n onderdanen beschermde tegen guur weer.
Maar zie, juist toen de grap beginnen zou, komt die Bismarck met z'n annexatiën. Koning George... weg! Keurvorst van Hessen... weg! Frankfort... weg! - Och, dat arme Frankfort! Juist had het met veel ophef zyn jubelfeest van ‘fünfzigjährige Wiederherstellung als freie Deutsche Reichstadt’ gevierd! - En eindelyk, Hertog Adolf van Nassau... weg!
De Pruisen namen 't land. Ze namen de hertogelyke lusthoven, kastelen, tuinen, oranjerieën. Ze namen alles.
Ook sloegen ze hier en daar wat stuk. Zie den nu ledigen en verwaarloosden botanischen tuin, en de beelden op de tinnen van 't slot, te Biebrich.
Die Pruisen namen ook Sonnenberg, dorp en bouwval beide. De grond nu, waarop die ruïne staat, schynt te hebben behoord aan de gemeente die dan ook waarschynlyk de pachtgelden ontving van den Sonnenwirt.
Maar wie wat bezit moet het onderhouden, en die toren, de pièce de résistance van 't menu, gedroeg zich slecht. Hy permitteerde zich er slordig uit te zien. Ik voor my beweer dat de Sonnenberger gemeenteraad ongelyk had hem dit kwalyk te nemen, en durf den eerzamen burgemeester vragen, welk figuur hy maken zou, als men hem zeshonderd jaar in wind en regen had laten staan?
Hoe dit zy, de Pruisische Staat kocht den toren. En ik - oud-adjunkt-kommies by een cour des comptes - ik ben nog altyd zeer nieuwsgierig te weten op welk hoofd der begroting die enorme zysprong op 't gebied der financiën geaffecteerd is.
‘Aankoop, herstel, bewaring, van vaderlandse monumenten?’ Eilieve, vaderlands? De gekroonde voorgangers van Staccata's papa waren Nassauers, en 't woord: Pruisen (Borussia) was, meen ik, nog niet anders bekend dan als byklank van Rus, Brus, (Boreas), iets heel onkristelyks in 't Noorden, waaraan men eigenlyk geen behoorlyken naam wist te geven.
‘Aankoop’? Goed. ‘Bewaring’? Goed. Dit weten wy, wat eenmaal door Pruisen genomen is of gekocht, dat wordt inderdaad bewaard. Maar... ‘herstel’?
Precies! Nu komen we op de stukadoors-episode. En dat zou de moralisten niet gehinderd hebben. Maar de in 1866 volrype Staccata werd, juist op 't ogenblik dat zy een boeterigen indruk begon te voelen en mee te delen, vervangen door 'n gewezen Pruisischen onderofficier die ‘zu ziviler Besorgung berechtigt war’.
Zie nu eens, lieve lezer - ik hoop dat ge lezen kunt... er zyn lezers die 't niet kunnen - zie nu, hoe ik op echt Horatiaanse manier het nuttige met het aangename verbind. Ik geef u daar, zonder prysverhoging van dit feuilleton, zo maar pratende entre la poire et le fromage de oplossing van de annexatie-politiek. De hele bereddering van '66 had geen ander doel dan Pruisische onderofficieren aan een baantje te helpen. Men jaagt een Koning of Hertog weg, men neemt zyn land, men koopt de oude torens, laat ze pleisteren en witten, zet er een verlopen sergeant in, et le tour est fait. Ik ga terstond een brief aan Bismarck schryven, om hem te vertellen dat de abdy te Wyk by Duurstede netjes gewit is - ‘door 'n ringetje te halen’ zeggen de bakers - en gereed om 'n afgedankten Feldwebel met gele knevels, witte wenkbrauwen en halftoegeknepen varkensogen - zie zekere Germaanse vorstenportretten - ordentelyk te logeren. Te Brederode zal wel plaats wezen voor 'n korporaal. Doch daar zit nog hier en daar mos tussen de voegen... weg met die vuiligheid!