Multatuli.online


1078.

De meeste beschouwingen alzo, die men by de keuze van 'n beroep telkens op den voorgrond hoort zetten, vallen in de termen van de zeer bekende huichelachtige braafheidsventery, waardoor 'n waarheidzoeker zich niet laat bedriegen. Gelukkig wordt hiertoe geen grote scherpzinnigheid vereist, omdat zy die van zulke praatjes gebruik maken, daaraan evenmin geloven als wie ze aanhoort, en ze zich dus nogal dikwyls verklappen. Ieder weet, en als 't er op aankomt zal ieder erkennen, dat het geldverdienen hoofdzaak is. Ik keur dit volstrekt niet af, mits men de zaak by den naam noeme. Niet de waarheid is plat, maar het verdraaien en verbloemen van de waarheid.

De zeer velen die uit ongewoonte niet in staat zyn zo op eenmaal over te gaan tot oprechtheid, kunnen zich behelpen met 'n overgangsmaatregel die Gode even welgevallig is als den Mammon. * 
Men wil geld, veel geld. Zeer wel. Men wil nuttig zyn, allernuttigst. Ook goed. 't Een belet het ander niet, volstrekt niet!

Ziehier 'n voorbeeld hoe men zich in zodanig geval te gedragen hebbe.

De jeugdige Lacrymax ontving 't levenslicht van 'n familie die sedert mensengeheugen had gedaan in nuttigheid. De geboorte van Lacrymax was er 'n blyk van, want z'n hele aanwezen was één maatschappelyk nut. De advertentie die z'n menswording bekend maakte, had eigenlyk aldus kunnen worden ingekleed: ‘heden verloste zeer voorspoedig van 'n dosis algemeen welzyn... enz.’ Maar zó werd de geboorte van 't nuttigheidswicht niet aangekondigd, omdat z'n ouders, by al hun overige deugden, ook de zeer voordelige eigenschap bezaten van nederigheid. De nieuwsgierige krantlezer vernam slechts dat er 'n kind geboren was, zonder meer.

Tien, twaalf, twintig jaren later vonden er schone discussiën plaats over Lacrymax' loopbaan. Evenals by alle rechtschapen ouders, stond de nuttigheid bovenaan op 't lystje van de desiderata. Geld? Men dacht er niet aan, d.i. niemand sprak er van.

Een der familieleden stelde voor, het begrip ‘nut’ nader te bepalen. Hy vond den zin van dit woord te algemeen. Men kan toch immers geen patent nemen als algemeen-nuttigheids-fabrikant? Ieder zag in dat het nodig was zekere specialiteit te kiezen. Maar... welke?

De mode van den dag bracht kuisheid mee. Of deze mode ook in de familie Lacrymax 'n gevolg was van de duurte der voedingsmiddelen, gelyk zeker schryver in z'n Japanse Gesprekken beweerd heeft, zullen we daarlaten. Zeker is het, dat het woord ‘deugd’ in lacrymaxischen zin weinig anders betekende dan verminkte geslachtsdrift. En ‘ondeugd’ beduidde het tegendeel. Simple comme bonjour.

Het fnuiken van die ondeugd, en 't aanmoedigen van die deugd, was dus de speciaal-nuttigheid die door de familie Lacrymax beoefend werd, en ook dááraan zou alzo de jonge Lacrymax zich toewyden. Reeds op z'n tiende jaar kende hy lange verzen tegen den wellust van buiten. Een daarvan, en 't mooiste - de lezer zal 't wel kennen - eindigde:

‘En 't uitgemergeld rif zinkt ramlend in het graf!’

Ieder weet dat bejaarde maagden van beide geslachten, asketen, vleesdoders, helden die aan den kogel of langdurigen garnizoensdienst bezweken, arbeidslui die van 'n stelling vielen, cholera- en teringlyders, Origenessen, Jozefs van Egypte, Karel Grandisons, brave Hendrikken, kortom alle onwellustige doden, nooit anders in 't graf zinken dan blozend, finaal ónuitgemergeld, en zonder rammelen... áls ze in 't graf zinken, wat aan hun discretie staat.

Hoe dit zy, de eeuwigdurende blos der ‘deugd’ is bekend, en 't is dus wel heel overbodig dat men nog boeken schryft over casuïstiek, of verhandelingen over den grondslag der moraal. De vraag: wat is goed, wat is niet goed? komt my te eenvoudig voor om behandeld te worden. De hele zaak berust op den graad van ‘uitgemergeldheid’ en de enige toetssteen van mensenwaarde is 'n weegschaal. De lezer zal me, hoop ik, dankbaar zyn voor deze vereenvoudiging der methode van zeden-taxatie. We kunnen voortaan onze moraliteit by 't gewicht bepalen. Myn aanspraak op erkentelykheid is des te groter, omdat ikzelf nogal mager ben, en er uitzie als 'n dooie. Ik preek dus tegen m'n kerspel, en verdien geloof.

Met plompe opmerkingen, als byv. dat 'n zeer werkzaam zieleleven, ergernis, afgematheid van den stryd tegen 't boze, enz. enz. wel eens verschynselen kunnen teweegbrengen, die iemand wat te vroeg voorbereiden om ‘rammelend in 't graf te zinken’ houden wy ons niet op. Evenmin gun ik me den tyd, het hemelsbreed verschil te bepleiten, tussen 't aanpryzen van wellust, en 't afkeuren der burgerlyke bekrompenheid die alleen uit dit ondergeschikt bestanddeel van 't Mens-zyn z'n deugdjes samenknutselt. Voor 't ogenblik zy 't genoeg, dat de lacrymerende familie met hart en ziel tot deze laatste categorie behoorde. Deugd en kuizigheid waren haar dezelfde zaak. Meer of iets anders kende ze niet, vatte ze niet, achtte ze niet.

Maar ook in kuisheid bestaan specialiteiten. De jonge Lacrymax spreidde by zekere gelegenheid 'n byzondere voorliefde ten toon voor gevallen meisjes, of liever voor 't ‘oprichten’ van zulke personen. De Vlissingse toren was beklommen, de lei werd stuk getrapt, het levensdoel van den nuttigheidsapostel kon met vertrouwen vastgesteld worden.

Maar... om gevallen meisjes op te richten, moet men staan. Om te staan, moet men leven, eten, drinken, wonen. En, meer nog, er zyn gevallen meisjes die men niet behoorlyk kan oprichten zonder ook háár tot leven, eten, drinken, wonen enz. in staat te stellen. En hiertoe is... geld nodig!

Geld?

Dáárom was 't onzen Lacrymax niet te doen. Waarachtig niet! ‘De nuttigheid, m'nheren, de nuttigheid...’

Hier volgen nu al de schone verhandelingen niet, die door sommigen by deze gelegenheid zouden gehouden worden over de nuttigheid.

Maar... geld was er nodig! Dit te ontkennen zou dwaasheid geweest zyn. Alle gevallen meisjes wachtten met opstaan, tot Lacrymax geld genoeg zou verdiend hebben om haar de helpende hand te reiken...

De goeie jongen kon 't niet langer aanzien. Hy zocht en vond 'n beroep dat hem binnen weinig jaren in staat stellen zou z'n nuttigheids-honger te verzadigen...

Onze Lacrymax zette 'n flink bordeel op.

Verkiest men in deze parabel toespeling te zien op 'n zeer groot aantal personen die meepraten over den mishandelden Javaan, my wél. Maar 't stukjen is niet dáárom geschreven. Ik wilde slechts 'n middel aangeven hoe men, zonder den schyn van nuttigheidsbejag op te offeren, zich kan meester maken van 't éne nodige, van: geld. Het is louter toevallig, dat m'n schetsje gaandeweg begon te gelyken op 't portret van geparvenieerde Javanen-vrienden en Rechtbeschermers. 't Is zo vreemd niet, dat de tekening van 'n jakhals zekeren familietrek met den hyena vertoont. Doch al was dit nu m'n uitdrukkelyke bedoeling niet, er blykt toch dat zogenaamde-roepings-keuze gebruik maakt van dezelfde middeltjes die by 't kiezen van 'n beroep worden aangewend. Het wyzen hierop is waarlyk niet overbodig in 'n Maatschappy die 't my als fout aanrekent - domheid of onbeschaamdheid? - dat ik verzuimd heb fortuin te maken voor ik te velde trok tegen schelmery. M.a.w. dat ik niet manoeuvreerde als Lacrymax en 's mans industrieel-politisch-moralistische geestverwanten.

Met al de virtuositeit in 't gemene, die m'nheer Publiek ken-merkt, zou 't hem moeilyk vallen treffender blyk van laaghartigheid te geven, dan door deze aanmerking op Havelaars domheid.