Ideën, vierde bundel
941.
Om billyk te zyn, moet ik erkennen, dat Darwin zelf mank gaat aan 't vervloekt euvel der halfheid. Hy staat ver beneden z'n systeem. En dit nu niet alleen, omdat-i overal onbewezen daadzaken - en zelfs bewysbare onwaarheden - als waar aanneemt, maar hy durft niet te breken met 'n God, die toch, volgens datzelfde Darwinismus, geen werkkring hebben zou. Is dit mensenvrees? Durft-i het Anglikanisme niet aan, de fameuze gouvernements high church? Arme wetenschap!
Wat my betreft, ik heb het Darwinismus niet van Darwin. Indien men my niet had gejaagd en geplaagd als 'n wild dier, zou ik lang vóór hem de hoofdeigenschap die z'n stelsel beheerst, geopenbaard hebben. Z'n natural selection bestaat werkelyk. Maar hy hecht daaraan groter gewicht dan ze verdient, omdat ze slechts 'n onderdeel is van 'n veel algemener aandrift. Als men my 't arbeiden niet geheel onmogelyk maakt, hoop ik dit eenmaal aan te tonen. Voorlopig dit. Darwin's mening over den invloed der geslachtskeuze beperkt de oplossing der wyze van wording tot de individuen die inderdaad 'n geslacht hebben. Waar blyft alzo de wet op 't ontstaan van geslachteloze voorwerpen? Of laat hy ten behoeve van dit departement een God bestaan, die alzo wel zonnen en manen, marmer en zeewater mag voortbrengen, doch zich niet te bemoeien heeft met den hals der giraffen of de hoorns van een rund? Ronduit gezegd: Darwin is kinderachtig. Indien hy, om de strekking van zyn systeem uit te breiden tot het Al - gelyk de eis, en mogelyk is! - gedacht had aan iets als wat ik aanroer in de tweede noot op 198, zou hy 't gezegd hebben. En zónder deze gissing - die hy dan door toelichting had moeten verheffen tot hypothese - blyft z'n systeem, zo als 't daar ligt, stukwerk. (Zie noot op 510.) Mét die gissing evenwel, moet het geheel anders gedemonstreerd worden. Maar noch 't een, noch 't ander, maakt de zaak volkomen helder. We moeten een anderen weg inslaan.