Volledige Werken. Deel 5. Millioenenstudiën. Divagatiën over zeker soort van liberalismus. Nog eens: vrye arbeid in Nederlands-Indië. [enz]
Staccata, de auteur en andere ruïnes
De auteur wordt gekapitteld, en verzoekt den lezer daarvan het zyne te nemen
Priesters, truffels en speelbanken
Divagatiën over zeker soort van liberalismus
[Nog eens: vrye arbeid in Nederlands-Indië]
Voorbericht voor den tweeden druk
Divagatiën over zeker soort van liberalismus
Nog eens: vrye arbeid in Nederlands-Indië
Een tegen zeven!
- Let nu eens op die dame aan de trente-et-quarante, fluisterde een van m'n gezellen my in. Haar man heeft, om z'n zaken gaande te houden, veertigduizend franken nodig, en wel spoedig, zeer spoedig! Zie eens hoe ze zich inspant!
Nu ja, ik had die dame reeds dikwyls gezien, en ook haar man, die pruilend de zaal op en neer liep als ze verloor. Beiden boezemden my door hun aangenaam uiterlyk belangstelling in. Het verheugde my telkens als 't vrouwtje won, en ik betreurde haar verlies, alsof 't mezelf aanging. Over 't geheel is 't zeer moeilyk den loop van 't spel gade te slaan, zonder als 't ware party te kiezen voor of tegen den speler. Geheel onwillekeurig neemt men aandeel in de stomme gewaarwordingen die onmisbaar 't gevolg zyn van de luimen der kans. Elke coup is het bedryf van een drama.
Het ging de vrouw die ik voor 't ogenblik tot heldin had gekozen, vry slecht. Ze wisselde 't ene biljet van duizend franken voor, 't andere na, en maar zelden kreeg ze er een terug. Sedert vele dagen had ik opgemerkt, dat ze vier of vyf van die briefjes bezat. Er was afwisseling van eb en vloed in dat getal, maar op den duur bleef ze op dezelfde hoogte. Reeds lang voor myn gnomen my iets over haar toestand meedeelden, was me gebleken dat ze behoefte had aan een bepaalde som... die maar niet kwam opdagen. Ze speelde niet als iemand die winnen wil, maar als iemand die winnen moet. De paar duizend franken die haar kapitaaltjen uitmaakten, bergde zy in 'n allerliefste damesportefeuille... in haar keurs. Twintig keren by elke zitting werd het saamgevouwen pakje daaruit gehaald, gedeeltelyk gewisseld, by wat voorspoed weer compleet gemaakt, weggeborgen - telkens met 'n uitdrukking: nu voor goed... ik breek 't niet meer aan! - en telkens werd het weer voor den dag gehaald, om opnieuw tegen louis d'ors te worden ingewisseld, waarmee de hardnekkige stryd dan werd voortgezet.
Gedurig scheen de man haar toe te roepen: ‘houd op, houd op! 't Gaat niet! Laten wy in 's hemelsnaam die vyfduizend franken bewaren!’ Maar 't vrouwtje was hoofdig, hardnekkig, misschien standvastig en moedig. Zulke definitiën worden dikwyls door den uitslag bepaald.
Wanneer haar ogen den blik van haar man ontmoetten, scheen ze dan eens te beloven, dat ze zorgen zou twee-, drie- of vierduizend franken over te houden, dan weder dat ze - eens haar inlegkapitaaltje compleet hebbende - 't niet weer zou aanbreken. Maar ook 'n andere uitdrukking lag dikwyls op haar gelaat, vooral wanneer ze, in ogenblikken van tegenspoed opnieuw een biljet wisselen moest. Ik las er uit: ‘beste vriend, wat baten ons die paar duizend? We hebben méér nodig! Er op of er onder dus!’ En angstig, misnoegd, verdrietig, keerde hy zich om. Hy scheen meer te lyden, of z'n leed minder flink te dragen, dan zy.
Ze had nu vier biljetten geborgen. Vóór haar lag een twintigtal louis. Ze zette onveranderlyk - was 't een systeem? - drie goudstukjes op zwart, liet de winst staan, tot het getal vierentwintig bedroeg, en plaatste dan één louis er by, om de mise vol te maken tot vyfhonderd franken. Hiertoe waren drie achtereenvolgende winnende zetten nodig. Na den vierden winner lagen er duizend franken, zodat er na den vyfden een biljet by haar inzet werd geschoven. Van die biljetten had ze een veertigtal nodig, om niet te gronde te gaan met man en kinderen...
Gedurende al de dagen dat ze speelde, had ze slechts eenmaal 'n winnende serie van zes gehad, en juist genoeg seriën van vyf, om telkens haar geslonken kapitaaltje weer aan te vullen. By 'n zevenden winner zou ze ‘moitié’ zeggen... dit had ze afgesproken met haar man. Maar ze kwam niet eenmaal zo ver! [*] Niet altyd geldt de gehele masse als inzet. By 't neerleggen van bankpapier, of ook wanneer de mise door herhaalde verdubbeling tot 'n hoog bedrag gestegen is, geven de spelers te kennen dat zy slechts de helft of een nog kleiner deel van de daar liggende som aan de kans wagen. Om geldig te zyn, moet deze ‘annonce’ door een der croupiers overluid herhaald zyn, teneinde als 't ware de galerie getuige te maken van de aangegane overeenkomst. Vanhier 't zeer eigenaardig aanhoudend geroep: vingt, trente, quarante louis à la masse! Moitié au billet! Cent louis à la masse!
Ook heden liepen de zaken van de arme tobster niet voordelig. Wat al intermittences! Drie louis werden zes louis, en zes louis werden... niets! Weer drie gezet! En zie, alweer zyn ze zes geweest en... niets geworden. En die treiterende tweeslagen! Drie geweest, zes geworden, twaalf... wég alweer, alle twaalf! Daar volgen weer intermittences: gewonnen... wég! Gewonnen... weg! Gewonnen... wég! 't Baat niet!
Een vierslag! Drie... zes... twaalf - nu zal 't lukken! - vierentwintig...
Waarachtig, 't zal eindelyk gaan! Spoedig één louis er by, om de vyfhonderd franken vol te maken tot 'n rouleau...
- Rouge gagne!
Weg zyn de vyfhonderd franken!
- Madame aurait dû retirer la masse, zegt 'n profeet après coup, die achter haar staat. Och, waar staan, zitten of kruipen zulke wezens niet, zy die altyd precies weten - ná den slag! - wat er had moeten gedaan worden?
Maar ze stoort zich niet aan die ergerlyke wysheid, en gaat voort haar drie louis uit te zenden tot het opsporen van een flinke serie. Nogeens: was 't koppigheid of moed?
Wie zal sterker wezen, zy of 't lot? Helaas, háár kapitaaltje dreigt telkens te bezwyken, en dat ‘lot’ is onuitputtelyk in coups de deux, de trois, in intermittences, en zelfs in seriën van rood, als dit alles dienen kan om 't geduld op de proef te stellen van den armen drommel die zich nu eenmaal voornam op zwart te spelen.
Rouge! Rouge! Rouge! Telkens die vervloekte rouge! De een of andere Schlungelhans was zeker bezig kapitalen op die kleur te winnen.
En myn beschermeling - dit was ze geworden door de aandacht waarmee ik haar spel en gemoedsbeweging volgde - wisselde 't ene biljet voor, 't andere na. Ze had er nog één. ‘Dát zou ze bewaren!’ knikte zy haar man toe...
Maar hy was zeer bedroefd, en scheen het gemartel niet langer te kunnen aanzien. Hy ging naar buiten, wierp zich op 'n stoel by een der tafels achter 't Kurhaus, nam 'n sigaar dien-i niet rookte, bestelde 'n glas limonade dat-i niet dronk...
- Die man is zo dom niet, zei Semi-ur. De limonade zal hem goed doen.
Ik vond dat hy dan zeer verkeerd handelde, z'n glas onaangeroerd te laten staan. En dit zei ik.
- Och, 't doet er zo weinig toe, riep nu 't Kristalmannetje. Alles is in alles. Gedronken of niet gedronken, die limonade zal zich wel in de zaken hinein kristallisieren, zodra de tyd daar is. Semiur heeft gelyk, 't zal hem zeker goed doen!
Nu, de man zag er waarlyk naar uit, alsof er haast by was, dat iets hem goed deed! Met starren blik zag hy voor zich neer, en beschreef zonderlinge figuren in 't zand. Hy scheen zich moeite te geven om te glimlachen, maar 't lukte niet. Aan de beweging van z'n lippen bemerkte men, dat-i mompelend met zichzelf sprak. Wat anders kon-i zich te zeggen hebben, dan dat-i geruïneerd was? Geruïneerd, niet om de vyfduizend franken die door z'n vrouw nu byna geheel verloren waren, maar om 't mislukken van dat stoute program hunner hoop, door het niet winnen van de veertigduizend die hy volstrekt nodig had om niet te gronde te gaan.
Wy traden weer de zaal binnen, en bespiedden het vrouwtje dat zo'n moeilyken stryd voerde. Behalve dat éne biljet in de keurs, bleven haar nog slechts twee louis over. Ze stond op, en wierp die beide stukjes op de favorietkleur die haar zo vals behandeld had.
De eerste ry der neergelegde kaarten had 'n zeer laag point. De kans stond goed voor zwart...
't Zou ook wat baten, of die twee stukken aangroeiden tot vier! En al ware het tot acht, of zelfs tot zestien!
Toch bleef ze wachtend staan, en hield de hand op den rug van haar stoel, als om de kans af te wachten tot het uiterste toe. Immers... zodra ze die plaats verliet, en de tafel, en de zaal... dan zou de zaak beslist zyn, onherroepelyk beslist in haar nadeel! En dát zou ze dan haar man moeten meedelen, zy die zo overmoedig haar wensen en hopen had opgeschroefd tot zekerheid!
Systeem? Berekening? Ach neen, dat had ze niet. Wat wist zy, acht dagen geleden nog, van 't spel? Maar ze was moedig, en voelde wilskracht. Dit was alles, al bleek 't niet genoeg te wezen.
Ze wachtte.
't Was toch altyd mogelyk, dat die twee louis, die twee laatste stukken...
Nu, haar laatste waren 't eigenlyk niet. Ze bezat nog altyd dat ene bankje. Neen, dat bezat ze niet. Het was alsof ze 't niet had. Ze beloofde immers haar man dat ze 't niet wisselen zou? Misschien was dit ook niet nodig... de eerste ry kaarten had 'n laag point... zwart zou dezen keer zeker winnen...
- Et trente points! riep de croupier, de laatste kaarten der geeindigde taille in den bak schuivende.
De coup gold niet, omdat de tweede ry kaarten minder dan eenendertig punten haalde, en de zet dus niet afliep.
Daar lagen nu die twee louis, waarmee ditmaal 't lot zich niet scheen te willen bemoeien. Wat zou ze doen? Indien de laatste zet verloren ware geweest, ze zou heengegaan zyn, waarachtig! Maar nu? Wachten op de nieuwe taille? Niet wachten? Wat was er na al haar tegenspoed, van die twee onnozele goudstukjes te hopen? Van die twee laatste...
't Is waar... dat bankbiljet! Oók 't laatste...
Neen, neen, ze had haar man beloofd...
Haar hart bonsde.
Weggaan? Nu?
Ze kon toch die veertig franken niet ten geschenke geven aan de Bank?
Wel neen! Maar... 't was immers háár geld. Ze kon 't terugnemen...
Zou dat niet ‘gek staan’ voor de galerie? Lag er niet iets in, alsof ze die twee louis nodig had om vandaag te eten, te wonen, te leven? Moesten nu al die vreemde mensen weten, hoe arm ze was?
Weifelend en niet besluitend, besliste zy. Want haar uitstel van weggaan was blyven, en blyven wás beslissing. In allen gevalle kon ze immers ‘afwachten wat er in de volgende taille van die twee louis worden zou, en dan ook heus niet meer!’
En wat die vreemde mensen aangaat... waarom dat bankbiljet niet gewisseld? Ze kon dan opstaan met vyftig louis, en ‘ieder zou zien dat ze niet óp was, als ze vertrok met haar portemonnaie vol goud.’
Zeker! Maar ze had haar man beloofd...
Beloofd? Nu ja... niet te spelen met dat laatste biljet. Maar... wisselen? Dát kon ze altyd doen. Daarmee was immers niets gewaagd? Ze zou 't alleen doen ‘om de mensen’ en om goed te doen zien dat ze niet ‘op’ was.
Ach, hoe innig, innig gaarne had ze haar man verrast met 'n goeden uitslag van haar waagstuk! De redding zelf uit den nood kwam haar minder begeerlyk voor, dan de vreugd hem te mogen zeggen dat-i gered was, en... door haar! Zeker zou hy haar schoon vinden en liefhebben op dat ogenblik...
Wat al illusiën verstoord! Het ware al te dwaas, nu nog iets te hopen van die twee louis! En de andere vyftig... neen, neen, daarvan zou ze geen enkele zetten. Ze wist nu immers by herhaalde ondervinding, hoe snel men een biljet verspelen kan met mises van zestig franken!
Bovendien, er moest geld bewaard worden voor de logementsrekening, die nogal hoog was opgelopen, want... ze ‘had er zo vast op gerekend dat ze winnen zou’. En voor de reis naar huis...
Naar huis? Zou haar man werkelyk naar huis durven gaan, waar hy gewacht werd door wisselprotesten, schaamte en schande, bankroet, ondergang, wanhoop? Doch... als ze niet naar huis gingen, waarheen dan?
En het fatale ogenblik naderde! De veertigduizend franken moesten heden gewonnen worden, heden op 't allerlaatst, of... Toch zou ze niet voortspelen met de vyftig goudstukjes, die ze ontvangen zou voor haar biljet... áls ze 't wisselde!
Neen, neen, spelen zou ze niet met dat geld, waarlyk niet! Wisselen slechts, en ook dit maar ‘om de mensen’.
Ze haalde nu 't zesmaal saamgevouwen biljet voor den dag... 't was warm en vochtig. Lord Ci-devant had er gaarne duizend pond voor gegeven... in z'n goeden tyd. Ach, dat vodje papier had kunnen getuigen hoe pynlyk die boezem klopte!
Met 'n mislukte poging om een onverschillig gelaat te tonen, ontplooide zy de vouwen...
Haar hand beefde...
‘O fortune, à ton caprice’... klonk de muziek uit het park achter de Kurzaal.
En, als om haar beven te doen opgaan in andere beweging... ze trilde met het biljet de melodie na: tiens, je livre mon destin...
‘L'or n'est qu'une chimère...’ antwoordden Roberts kameraden in koor.
Die Robert en z'n kameraden hadden gemakkelyk spreken. Zy waren nooit met wisselprotesten en bankroeten in aanraking geweest. In hun tyd kwam men ver met 'n beetje dierlyken vechtmoed.
‘Sâchons nous en servir...’
Nous en servir? Van wat? Van moed? Dien had ze! Van geld? Dat had ze byna niet meer...
Haar knieën knikten.
‘Grâce... grâce!’ smeekte - of beloofde? - nu de muziek.
‘Non, non, non, non!’ bulderde Robert.
Daar ze nu toch eenmaal wachtte, kon ze dit even goed zittende als staande doen. Ze nam de plaats op haar pas verlaten stoel weer in... neen, niet geheel! Het was de moeite van 't gemak niet waard, zich weer aan de tafel te zetten, alsof ze onbescheiden genoeg was nog iets te hopen. Ze schoof... ze liet zich glyden... ze zeeg neer, en zat... nu ja, ze zat, nagenoeg als Molière by 't ontbyt van Lodewyk xiv, op 't hoekje van haar stoel... heel, heel eventjes maar op 't hoekje. Byna zat ze dus niet, maar ze zat toch. En ze wachtte!
- Wachten is de zwaarste arbeid dien gy mensen alzo te verrichten hebt, zei Semi-ur. Wie dát kan, is sterk.
- Zal ze wisselen? vroeg ik.
- Neen.
- Zal ze voortspelen?
- Neen.
- Zal ze ophouden?
- Neen.
- Zal ze weggaan?
- Neen.
- Geruïneerd?
- Neen.
- Maar... maar... hoe kan dit alles?
- Kristallisatie, mens! Ze zal wachten. Wie dát kan!
Ik mompelde:
Wat baet het of gy draeft en zwoegt en u verhit?
Fortuin liefst hem bezoekt, die wacht en stille zit...
- Is het dát? vraagde ik m'n gnoompjes.
- Hm... gekheid! 't Zit 'm in de limonade...
- Maar... hy drinkt ze niet.
- Dat is ook volstrekt niet nodig.
- En bovendien, als er 'n calmans gebruikt moet worden, zou zy eer... zie hoe ze beeft. Ik begryp er niets van.
- Blind... mens, riep 't Kristalmannetje met 'n minachting die m'n schryftalent te boven gaat, blind mens, mens, mens!
Die gnomen hebben vreselyke scheldwoorden. Ik zou erg beschaamd geweest zyn, als m'n nieuwsgierigheid naar den afloop me daartoe den tyd had gelaten.
In 't voorbygaan noteer ik, dat in gnomentaal het woord mens schynt te beduiden: een ding dat niet recht wys is. In godsnaam! Neen, niet: in gods-naam! Berusten doe ik niet!