Ideën, derde bundel
761. Vervolg: publieke voordrachten.
767. De algemeenheid van wanbegrip (541)
784. Raden en oordelen in verband met kansrekening. (541)
788. Wysbegeerte een roeping van allen. (542)
795a. Afkeer van arithmetische juistheid
796. Meeting te Batavia in mei 1848
797. Zekere theologieën. (554)
799. Iemand die in zichzelf de nodige geschiktheid heeft. (554)
824. De onzedelykheid van de beloon-theorie in de opvoeding (561)
828. Het onderwys (561, vlgg.)
886. De schepping werd in weinig regels afgedaan. (563)
899. Het zyn liegt niet. (574)
913. Vervolg: Onderwys, in verband met het godsbegrip en met de studie van den aard der dingen.
922. Het beoordelen der zedelykheid (589).
707.
Een herinnering uit myn jeugd leidt my tot dezelfde konklusie. Het Amsterdams gemeen was in 1836 ('37?) op de been gebracht door 'n paar heethoofden. Men gebruikte zekere onwelkome verandering in de belasting, als voorwendsel om politie-agenten en militairen - 't waren veteranen - te mishandelen. Troepen volks met stokken gewapend, doorliepen de straten. Het scheen die mensen aanvankelyk te ontbreken aan 'n bepaald plan, en deze besluiteloosheid bleef bestaan, tot ze des avonds hun wrok lucht gaven door 't verbranden van de turfloods ener armeninrichting, en van enige meubelen die op 'n markt ter kwyting van belasting moesten verkocht worden. Vóór dat ogenblik echter, bepaalden zy zich tot het uitroepen der namen van enige personen die men voor den afgekeurden maatregel aansprakelyk stellen wou. De verdeling der verantwoordelykheid - een der meest karakteristieke kenmerken onzer onzedelyke staatsinrichting (334) - maakte de keus moeilyk. 't Janhagel weet by zulke gelegenheden nooit wiens glazen moeten worden ingeslagen, en er zyn anderen die dit evenmin weten, een onkunde waaraan veel onwaardige vensterruiten de voortduring van haar bestaan te danken hebben. Dat by zulke onzekerheid gewoonlyk de onschuldige boet, spreekt vanzelf. Ditmaal viel o.a. het lot op 'n ontvanger - ik meen dat hy Deutz van Assendelft heette - die op de Keizersgracht by de Brouwersgracht z'n kantoor hield. Naast hem woonde een dominee, 'n preekman. Deze was, zoals men 't in die dagen noemde, 'n ‘mooie preker’. Z'n kerk was altyd vol. In 't Amsterdams tweede departement van het Nut, was na zyn voordrachten geen eind aan 't gejuich. Geen kaartje was er te krygen als hy spreken zou in Felix. De man was 'n redenaar van de eerste soort...
Welnu, hy beproefde z'n huisstoep tot 'n tribune te maken. Hy zou 't volk toespreken!
Van tyd tot tyd bracht-i 't zo ver dat men hem verstond, maar de indruk zyner woorden was... nul. Met al z'n redeneringen en vermaningen - het spreekt vanzelf dat God en Jezus daarin een grote rol speelden - werkte hy niets uit. Men antwoordde hem niet. Hy werd zelfs niet beledigd. Het voortdurend gerinkel van gebroken glas was de enige weerklank op 't gesproken woord. Mismoedig trok hy zich in z'n woning terug, zich misschien troostend met de hoop op 'n schitterende revanche by de aanstaande spreekbeurt in Felix. Hy had recht zich daarmee te vleien. Toejuiching kost niets. Maar hy verwachtte te veel van z'n talent, toen hy meende dit te kunnen gebruiken ter beteugeling van 'n woesten volkshoop. En ook in een beschaafde vergadering zouden zyn pogingen schipbreuk hebben geleden, indien hy iets anders had beoogd dan nietsbeduidende hulde aan talent, of 'n succès d'estime.