Volledige Werken. Deel 7. Ideeën, zesde bundel. Ideeën, zevende bundel. Aleid. Onafgewerkte blaadjes
1249.
Waar zoud-i heen? Al peinzend over den zonderlingen toestand waarin hy gebracht was door... eilieve, lezer, door wát eigenlyk? Hyzelf kon er zich geen reden van geven, maar aan U vraag ik, wat toch de oorzaak was van de onaangename verwikkelingen waarin hy telkens verstrikt raakte? En ditmaal nogal erg. De geringschatting van de mensen aan wie hy verantwoording schuldig was, had reden van bestaan in ieder ander, maar niet in hém. Z'n moeder was z'n moeder, de heren Ouwetyd & Kopperlith waren zyn patroons. Hy was niet grof genoeg van inborst om de draden waarmed-i zich aan de maatschappy verbonden voelde, eenvoudig te verbreken en zich vry te maken: om ‘de wereld in te gaan’ zoals dit heet. Hieraan dacht hy wel, doch maar 'n ogenblik want hy was te week om het besef te verdragen van de smart zyner betrekkingen... die wel luidruchtig, maar niet zo byzonder diep zou geweest zyn. Doch dit wist hy niet. Op eenmaal kwam hem nu in den zin dat-i in z'n lessenaar op 't kantoor allerlei rympjes had verborgen, waarin veel schoons werd gezegd... van háár. Wie deze ‘haar’ was, doet er niet toe. Het is te betwyfelen, of hyzelf hiervan een heldere voorstelling had. Want al droegen z'n ontboezemingen gewoonlyk de kleur der indrukken die Femke hem had meegedeeld, toch dwaalde hy telkens te veel af van dat éne model, om te kunnen beweren dat hy in die rympjes z'n liefde voor háár schetste. Niemand zou 'n wasmeisje zoeken in 't origineel van de wolkerige portretten die hy leverde. 't Wemelde in z'n poëzie van prinselyke diademen, van goddelyke straalkransen, van wereld-overzien, en van de bekende algemene gelukkigmakery. Ook God was niet vergeten, dit spreekt vanzelf. Het is ieder verzenmaker bekend, hoe makkelyk dit eensylbig woordje zich schikt in elke maat. Compromitterend in gewonen zin waren alzo Wouters dichtproeven niet. Noch Pompile, noch Wilkens zouden by 't vinden der achtergelaten rymelary, op 't denkbeeld gekomen zyn dat hun weggelopen jongste bediende in betrekking stond tot 'n dame die men noemen kon. Hoogstens zou 'n beetje scherpzinnigheid hun de middelen aan de hand doen om van Wouters ongedisciplineerde hartstochtelykheid geen jota te begrypen. Hyzelf echter meende dat-i maar al te duidelyk had lucht gegeven aan z'n gevoel, en in verbeelding zag hy reeds z'n onbescheiden talent misbruikt om al de jonkvrouwen van zyn hart tentoon te stellen in de courant. Prinsessen zouden er 't meest onder lyden, want aan hoven is de eer 'n tedere zaak. En ook Julie liep gevaar. In dat éne gedicht namelyk - coupletten van acht regels met slechts twee rymklanken, denk eens! - had-i zich niet kunnen onthouden, 'n zwevenden engel uit te dossen in 'n zwierig rykleed van bruine taf, en van zo'n stof was juist het japonnetje dat zy aanhad op den dag toen hy zo ridderlyk vier stuivers had afgedongen op haar liggenden jachthond! Duidelyker zinspeling op z'n verrukking over haar neerbuigen tot hem, kon wel niet gevat worden in coupletten van acht regels met slechts twee rymen! Ja toch, hy had melding kunnen maken van 't wollen fichuutje dat ze by die gelegenheid om den hals droeg - want ze was op dien merkwaardigen stond 'n beetje verkouden - maar de eisen van rym en maat bewaarden hem genadiglyk voor indiscrete vereeuwiging van deze byzonderheid. Die zwabberende bruin-zyden amazone was waarlyk al verraderlyk genoeg! Zou de oude Dieper by 't ontdekken en beoordelen zyner rymschatten, de goedheid hebben Pompile af te brengen van de gevaarlyke gissing dat er verwantschap bestond tussen die zwevende engel en z'n wederhelft? Och, op zo'n boekhouder valt niet te rekenen. Gaf-i niet altyd iedereen gelyk? Wouter zag hem z'n pen neerleggen, z'n snuifdoos opnemen, den bekenden stap achterwaarts doen, en dit alles om met vereisten nadruk te verzekeren:
- Juist, jongeheer! Ik heb de intieme fictie dat de jongen met dat schimpdicht bedoeld heeft...
- Schimpdicht, Dieper? 't Is geen schimpdicht? Wás 't dat maar! De kwajongen is verliefd, en wel op...
- Precies, jongeheer! Ik wil maar zeggen, net als u, dat-i zeker met dien golvenden luchtgeest mevrouw Kopperlith-Huddewitz bedoeld heeft. 'n Mens moet toch iets bedoelen, nietwaar? Zeker, zeker, die engel in 't bruin is de jonge mevrouw! Vindt u 't niet erg... brutaal, jongeheer?
Wouters verbeelding toverde hem 't kantoor voor, en dwalend door den Hout was-i getuige van de woede, van de minachting, van de vernederingen die 't burgerzielig conclave over hem uitstortte. Wilkens blaette afkeuring, Eugène bromde z'n: hm! Daar kwam ook de oudeheer aansloffen:
- Zie je, Pompile, 't is de schuld van Dieper. Waarom zo'n deugniet te recommanderen?
En Dieper beloofde deemoedig dat-i 't nooit weer zou doen.
De oude Gerrit? Nu, zyn tussenspraak schikte nogal. Gelukkig voor Wouter, dat-i eindelyk 'n figuur ontdekte van iets minder afschuwelyken aard, iemand waarmed-i het toneel dat z'n angst hem voormaalde, wat minder crimineel stofferen kon. Gerrit mompelde: ‘wat 'n gezeur over die liedjes! Allemaal wind en 'n engelse notting!’ Lieve Gerrit!
Opmerkelyk, nietwaar, dat Wouter wel de gaaf had zich zo nauwkeurig voor te spiegelen wat er gebeuren zou, wanneer men na z'n wegblyven z'n archief doorsnuffelde, hy die zich niet intyds rekenschap had weten te geven van den zotten toestand waarin iemand geraken moet, die z'n zeer behoorlyk jasje verruilt voor 'n schansloper van de vreemdste soort, en z'n fonkelnieuw hoedje voor 'n roden kalen gedeukten tromblon die hem bovendien enige nummers te groot was? Weinig jongelieden zouden zich in Wouters geval hebben schuldig gemaakt aan de zotterny die hy begaan had, en toch zou 't onrecht wezen hen daarom voor verstandiger te houden. Voor 't merendeel hadden ze slechts door onthouding van 't excentrieke, blyk gegeven beneden Wouters fouten te staan. Kon hy 't helpen dat-i z'n ongewoonheid niet wist te regeren? Dat er 'n aanhoudende stryd was tussen de wereld die hy in zich omdroeg en de wereld waarin hy leefde?
De manier waarop hy zich gedurende den afgelopen dag gedragen had, kon zonder verkrachting van den zin der uitdrukking, gerangschikt worden onder de rubriek: krankzinnigheid. Wel zeker! De arme dwaas die in den waan verkeert dat z'n benen van glas zyn, is niet verder van de waarheid dan de dweper die zonder de wereld te kennen zoals zy inderdaad is, z'n aanraking met haar meent te kunnen regelen naar 't schema dat hy in omgang met zichzelf alleen, samenknutselde. Wouter droomde van engelen... die er niet zyn, en van zielenadel... die niet bestaat. Hy onderging allerlei aandoeningen die aan anderen niet bekend zyn. Het is er ver af dat deze aandoeningen onverdeeld schoon waren, en dat alzo in alle opzichten de werkelykheid beneden z'n dromeryen zou staan. Integendeel. Onder alle personen, zonder onderscheid, die hy tot nog toe had leren kennen, was niemand die niet in 't een-of-ander opzicht hem in zedelyke waarde te boven ging, 't geen reeds hieruit blykt dat geen hunner ooit zich vervoeren liet tot dwaasheden als die welke hem daar zo wanhopig deden rondzwerven in den Haarlemmer Hout. Inderdaad, lezer, 't is onzedelyk 'n nieuwen jas te verruilen voor 'n ouden! Ik laat nu de cazuïstische finesse waarmee sommigen zotterny willen onderscheiden van slechtheid, stilzwygend in haar onwaarde, zéker is 't dat onze held even beschaamd was over 't verkwanselen van z'n kleren, als-i over diefstal zou geweest zyn. En, wanneer hy de wereld goed ge-
*
kend had, zoud-i gróter schaamte nog gevoeld hebben over z'n dwaasheid dan over eigenlyke misdaad. Deze immers wordt begrepen, omdat ieder deelt in de aandrift die daartoe leiden kan. Met 'n vroom: ‘God zy by ons... wie staat, zie toe!’ bekruist men zich - en hangt den dief op, nu ja - maar men deelt volkomen in de gevoeligheid voor verlokking die den zondaar máákte tot 'n zondaar. Vraag eens aan juffrouw Pieterse en haar vry groot aantal verwanten in geestesarmoed, of ze 't voor mogelyk houden dat zy een der tien geboden zullen overtreden, of zelfs maar 'n artikel uit het Wetboek van Strafrecht? Zy en allen zullen antwoorden: ‘de mens is zwak! Heer, wees my armen zondaar genadig!’ Heel goed, ik mag lyden dat de Heer het doet. Maar, eilieve, stel haar de mogelykheid voor ogen dat zy 'n splinternieuwen merinossen rok zou weggeven, en in 'n onderrokje ronddolen op den publieken weg... zonder de minste aanroeping van den Heer, zal ze verontwaardigd uitroepen: nooit! En dit is de waarheid. Zó ver kan de slimste Duivel 't mens niet brengen, al liet God haar in den steek. Wel schynt alzo zyn hulp onontbeerlyk om bewaard te blyven voor galg en rad, maar domheden als die van onzen Wouter weet men te vermyden zonder de minste tussenkomst van den Hemel.
En nog 'n opmerking, ditmaal van enigszins aangenamer aard. Dat Wouters manier van speculeren niet tot welvaart leidt, zal ieder erkennen en goedkeuren. Maar men is te zeer gewoon zich goede uitkomsten voor te stellen van het tegendeel. Dit is onjuist. Ik kan den lezer verzekeren dat de klerenjood die zich zo handig toonde in zaken, niet eens millionnair was toen-i stierf, en dit is 't geval met velen die zich vermeten minachtend neer te zien op 't eigenaardig gebrek aan praktyk, dat 'n uitvloeisel is van nog onvolkomen dichterlykheid.