Volledige Werken. Deel 4. Een en ander over Pruisen en Nederland. Causerieën. De maatschappij tot nut van den Javaan. Ideeën, derde bundel
Een en ander over Pruisen en Nederland
De Maatschappy tot Nut van den Javaan
761. Vervolg: publieke voordrachten.
767. De algemeenheid van wanbegrip (541)
784. Raden en oordelen in verband met kansrekening. (541)
788. Wysbegeerte een roeping van allen. (542)
795a. Afkeer van arithmetische juistheid
796. Meeting te Batavia in mei 1848
797. Zekere theologieën. (554)
799. Iemand die in zichzelf de nodige geschiktheid heeft. (554)
824. De onzedelykheid van de beloon-theorie in de opvoeding (561)
828. Het onderwys (561, vlgg.)
886. De schepping werd in weinig regels afgedaan. (563)
899. Het zyn liegt niet. (574)
913. Vervolg: Onderwys, in verband met het godsbegrip en met de studie van den aard der dingen.
922. Het beoordelen der zedelykheid (589).
Naschrift bij den tweeden druk
Een en ander over Pruisen en Nederland
705.
Ik bedoel volstrekt niet dat alle zendelingen hun roeping in levensgevaar volbrengen. In zeker rapport van den ‘inspector’ Van Rhyn, is veel onwaars. Die man doet het voorkomen alsof er steeds martelary in 't spel was, en spreekt over zyn in 't Menadose gemaakte reisjes op 'n manier die den lezer in den waan brengt dat ‘de Heer’ zich heeft moeten inspannen om hem er door te helpen. Het ware voor dien ‘Heer’ te wensen dat hy nooit iemand te redden had uit groter gevaren dan dezen Van Rhyn bejegend zyn. Slechts voor 'n deel kan men 's mans Aufschneiderei op rekening zetten der onnozelheid van iemand die - als veel dominees van zyn soort - weinig ondervonden heeft. De toeleg om zich voor 'n zwaarbeproefden Paulus te doen doorgaan, openbaart zich hier en daar in opzettelyke leugen. Zo zyn ze!
Ik erken dat de positie der zendelingen soms onaangenaam wezen kan, vooral indien ze - zoals Willebrord op Walcheren - de konkurrentie met de huisgoden wat ruw doorzetten. In de Batalanden zouden eens 'n paar amerikaanse zendelingen opgegeten zyn, en ook op Borneo is de behandeling vaak onheus. Maar die gewesten liggen ver van de Menadose bovenlanden, die Van Rhyn bezocht, en waar de bevolking allergoedaardigst is.
Ik heb ten aanzien der Zendingszaak o.a. drie vragen te doen, waarop 't antwoord wel niet zal gegeven worden.
1. Waarom begeven zy die zaligheid te verkondigen hebben, zich by voorkeur naar streken waar de bevolking zachtmoedig is, en dus geacht worden kan minder dan woeste mensen behoefte te hebben aan veredeling? In de kleine Minahassa zyn meer zendelingen dan op de grote eilanden Borneo en Sumatra tezamen genomen.
2. Waarom ziet men onder die uitbreiders van 't ‘Godsryk’ zelden iemand uit den zogenaamd deftigen stand? Nooit iemand die 'n akademischen graad heeft?
3. Waarom bekeert men my niet?
Ik stel den lezer voor, over deze vragen eens na te denken.