Ideën, derde bundel
761. Vervolg: publieke voordrachten.
767. De algemeenheid van wanbegrip (541)
784. Raden en oordelen in verband met kansrekening. (541)
788. Wysbegeerte een roeping van allen. (542)
795a. Afkeer van arithmetische juistheid
796. Meeting te Batavia in mei 1848
797. Zekere theologieën. (554)
799. Iemand die in zichzelf de nodige geschiktheid heeft. (554)
824. De onzedelykheid van de beloon-theorie in de opvoeding (561)
828. Het onderwys (561, vlgg.)
886. De schepping werd in weinig regels afgedaan. (563)
899. Het zyn liegt niet. (574)
913. Vervolg: Onderwys, in verband met het godsbegrip en met de studie van den aard der dingen.
922. Het beoordelen der zedelykheid (589).
698.
We zyn van kindsbeen af gewoon het lyden van Jezus te horen afschilderen als het non plus ultra van smart. Ik beweer echter - indien wy de Evangeliën zonder al te willekeurige uitbreiding aannemen zoals ze daar liggen - dat zyn tegenstanders en vyanden, op zeer weinig uitzonderingen na, allergoedaardigst waren, tenzy men hun onbedrevenheid als beul, wil toeschryven aan stompzinnigheid. De kruisdood - het onvermydelyk tragisch einde - was 'n weldaad. Overigens zoeken wy in de Evangeliën tevergeefs naar de marteling die ónze maatschappy toepast op den outlaw die 't waagt de wisselaars uit den tempel te jagen.
Lezen wy, byv. dat men Jezus in de rede viel, bespotte, nabauwde, toen hy zyn - naar myn inzien ten onrechte beroemde - bergrede hield? Waren er hansworsten onder z'n gehoor, die zyn parabelen verwrongen tot zotterny? Blykt er dat hy geminacht werd, waar hy zich eenvoudig uitdrukte? Belachelyk gemaakt, als z'n taal verheven was? Vinnig bestreden, waar hy durfde afwyken van de ‘leer’? Lezen wy ergens, dat men hem uitschold, lasterde, wondde in zyn huiselyke- of familie-betrekking? Bewerkte men dat het dagelyks-nodige hem moeilyk te verkrygen viel? Werd hy van land tot land gejaagd, overal balling, maar in z'n vaderland het meest? Belette men hem te denken?
Wy lezen niets van dat alles! En zelfs waar Jezus zich schuldig maakt aan ongepaste handelingen of ruwen uitval, waar hy machtspreuk of ontwykenden kwinkslag geeft voor redenering - altyd aannemende dat wy de kennis omtrent zyn leven alleen mogen putten uit de Evangeliën - ook daar ontbreekt immer de terechtwyzing die hem in onzen tyd niet zou gespaard zyn.
[*]
Men denke aan de vervloekte varkens, aan den geëxcommuniceerden vygeboom, aan 't onhoffelyk antwoord dat hy zyn moeder gaf - 't enige woord dat hy, zo ver wy uit de evangeliën weten, ooit tot haar gesproken heeft - aan het nietszeggend: ‘geef den keizer, enz.’ aan dien lelyken Mattheus XIX (182, 183) en aan veel meer nog, dat den toets van onbevooroordeelde kritiek niet kan doorstaan.
(1870) Het heeft den schyn alsof ieder met wien Jezus in aanraking kwam, was voorbeschikt om óf z'n handelingen en uitspraken terstond zo te begrypen als met zyn roeping overeenkwam, óf een soort van onbegrypelykheid ten toon te spreiden, die juist geschikt was om de eigenaardigheid van die roeping in 't licht te stellen. Er is steeds harmonie tussen hem en z'n omgeving. Over hem en zyn jongeren lag dezelfde tint, zelfs waar zy zyn woorden verkeerd schynen op te vatten. Die verkeerde opvatting leidt dan ook op z'n hoogst tot een bescheiden vraag... nooit tot gekibbel of betwetery. In 't gehele leven van Jezus komt geen enkele redetwist voor. Hy zegt iets: men zwygt. Men vraagt iets: hy antwoordt, en de vrager druipt af. Al wat met hem in aanraking komt, gelykt meer op de koren in een grieks treurspel, die juist genoeg zeggen om 't karakter der helden of heldinnen te doen uitkomen, dan op wezenlyke mensen die hun eigen begrippen meebrengen. Nooit verplaatsten de zogenaamde vyanden van Jezus de behandelde kwestiën, door van algemene onderwerpen over te gaan op zyn persoon, op zyn
huiselyke omstandigheden, op zyn inborst, op zyn particulier leven. Men smeedde geen wapens tegen hem uit zyn verhouding tot Martha en Maria. Men wierp geen vuil op z'n tedere vriendschap voor Joannes. Er werd niet geschimpt op z'n bespiegelend leven, dat in onzen tyd al zeer spoedig voor landlopery zou worden uitgemaakt. Nergens wordt hem z'n lage afkomst verweten, zomin als z'n zonderlinge geboorte, welker voorgewende goddelykheid toch gewone onechtheid moest meebrengen in de ogen van ieder die deze goddelykheid niet aannam. Men verdraaide zyn handelingen niet. Men schold hem niet voor onzedig noch zedeloos, waar hy blyk gaf van minachting voor de zeden van zyn tyd. (447) Men smaadde z'n armoede niet...
In één woord, de roeping des hervormers in onze dagen is moeilyker. De taak is zwaarder. De middelen geringer. De tegenstand krachtiger. De wapens waarmee een voorganger wordt bestreden, zyn scherper... ze zyn vergiftigd!
Dat hy in weerwil van dit alles niet mag bezwyken, is waar. (85, 86) Doch dit is hier de vraag niet. De vraag is: of de zekerheid dat hy aldus zal worden bestreden, gunstig werkt op de stemming die nodig is tot het verkondigen van waarheid in publieke voordrachten?