Volledige Werken. Deel 5. Millioenenstudiën. Divagatiën over zeker soort van liberalismus. Nog eens: vrye arbeid in Nederlands-Indië. [enz]
Staccata, de auteur en andere ruïnes
De auteur wordt gekapitteld, en verzoekt den lezer daarvan het zyne te nemen
Priesters, truffels en speelbanken
Divagatiën over zeker soort van liberalismus
[Nog eens: vrye arbeid in Nederlands-Indië]
Voorbericht voor den tweeden druk
Divagatiën over zeker soort van liberalismus
Nog eens: vrye arbeid in Nederlands-Indië
Am grünen Tisch
Het maakt een groot verschil, of men een speelzaal met of zonder wetende gnomen bezoekt. De toerist die daar binnentreedt, alleen omdat-i ‘nu eenmaal te Wiesbaden of te Homburg zynde, later toch moet kunnen zeggen, dat ook hy het fameuze spel gezien heeft, en er alles van weet’ denkt er waarschynlyk niet aan, dat hyzelf een der belachelykste figuren is, die men om de groene tafel aantreft. Dat idiote rondzien, die open mond, of - wat later - die mislukt-voorname minachting in de saamgeknepen lippen, die burgerlyke Zugeknopftheit, die armoedige verbazing over 'n paar hoopjes goud, die fatsoenlyke viesheid... alles roept, of liever alles affecteert den roep: je ne boirai pas de cette eau!
We zagen reeds dat er toeristen zyn, die thuis wel genoegen nemen met onsmakelyker drankjes. En, daar ze er dikwyls niet naar uitzien alsof ze goed konden rekenen, hebben wy recht tot de gissing dat ze misschien later wel eens zullen drinken van dit water ook. Ze zouden er niet beter om zyn. Maar wel zyn ze er nu minder om, dat ze 't nalaten uit houterigheid.
De meesten die voor 't eerst een speelzaal bezoeken, liggen onder den boekerigen indruk van moraliserende vertellinkjes. Alle spelers moeten volstrekt tragische figuren zyn. Om de drie, vier, minuten hoort men een schot vallen. De weg is bezaaid met lyken. De vyvers in den omtrek hebben geen water genoeg, om al de aspirant-drenkelingen van behoorlyke stikking te voorzien. Een stoet ongelukkigen maakt queue voor de deur der zwaardvegers. Mensenvrienden vinden mitrailleuses uit, maar ook deze dingen kunnen 't werk niet af. Zelfs de handige strychnine schiet tekort...
En in de zaal zelf ziet men telkens een kind op de tafel... zuigelingen... maagdjes en jongelui... hele kroosten... laatste bezittingen altyd van wanhopige vaders die 'n verkeerd systeem hadden... Ik neem deze gelegenheid waar, die vaders, en tevens de roman-fabrikanten, opmerkzaam te maken op zeker artikel uit het reglement der speelbanken. Men zet in gulden- taler- of frankengeld. In gouden munt worden geen andere stukken dan louis d'or of friedrichs aangenomen. En papier is slechts in hoedanigheid van franse bankbiljetten geoorloofd. Wie nu geen dezer soorten van waarde bezit, zou eerst moeten wisselen, waartoe de Bank altyd bereid is, naar de koers van den dag. Dramatische faiseurs die 'n kind laten opzetten, behoorden alzo den lezer mee te delen tegen welken prys dat object door de Bank is overgenomen, en hoe zy 't in de boeken, aan de aandeelhouders verantwoordt?
De Speelzaal gelykt hierin vry juist op moraal-litteratuur, dat er veel koddigs valt op te merken. Ik erken dat dwaasheid altyd een treurigen indruk maakt, doch deze soort van smart is overal op te doen. Overigens levert een speelbank minstens zoveel stof tot lachen, als tot schreien. Dat menigeen die daar z'n geld verliest, zeer onaangenaam gestemd is, zal wel waar zyn, doch dit wordt vry wel opgewogen door de vreugd van den winner. En al ware dit zo niet, van de vreselyke wanhoopstonelen die boekenmakers schynen nodig te hebben voor 't effect, vindt men geen spoor. Ik - geholpen door m'n gnoompjes - kon het den vertrekkenden speler aanzien, als-i verloren had, maar dit blyft den gewonen bezoeker byna altyd onbekend. De oorzaak der schynbare onverschilligheid van de spelers zal wel niet zo zeer in hun geestkracht of zelfbeheersing te zoeken zyn, als wel hierin, dat het verliezen aan de Bank slechts zeer zelden een ogenblikkelyke catastrofe teweeg brengt. Velen hebben op de groene tafel inderdaad een fortuin verloren, doch dit geschiedt gaandeweg, van lieverlede, en nooit op 'n wyze die 'n geschikt ogenblik aanbiedt tot het plaatsen van toneelachtige wanhoop. Een van m'n geleiders wees my als voorbeelden daarvan, een paar sujetten: lord Ci-devant, Madame de V. en Mevrouw X, geboren barones Y, een Hollandse. De laatste kende ik reeds zonder hulp van m'n gnomen. Ik had haar eens een parapluie ten geschenke gegeven... hoe was ook weer die historie? Meminisse juvabit.
Het was in de dagen van Staccata's... mindere overrypheid. Ik zat achter 't Kurhaus, en dronk m'n koffie, toen m'n aandacht opeens getrokken werd door 'n rumoer by den uitgang van de Speelzaal. Een vrouwestem schreeuwde en schold:
- Spiesboeben... allemaal! M'n sjirm... chans nui... pas gekauft voor tien goelden... 't is 'n ware sjant... herejees, wat een sjant!
- Eine Landsmännin! zei 'n heer met wien ik in gezelschap was. Sie werden mir eingestehen dass Ihr Holländisch eine sonderbare Sprache ist!
Ach ja, vooral waar ze op Duits gelykt! Ik vatte ditmaal den handschoen niet op, daar ik 't dien dag al tot vervelens toe gedaan had, en er moe van was. Doch er scheen me in de opmerking dat die schreeuwster een landgenote van my was, iets verwytends te liggen. Kon ik 't helpen, dat het mens zich zo gemeen aanstelde?
- Kent ge haar? vroeg ik.
- O gewiss! Wer sollte die baronin Y nicht kennen! Sie ist ganz auf den Hund...
En hier volgde de vry scandaleuze geschiedenis van die vrouw. Zowel haar eigen naam, als die van haar gewezen man - ze was van hem gescheiden - klonk allerdeftigst. Medelyden en nieuwsgierigheid drongen my tot kennismaking. Misschien ook wilde ik den Duitser die zo minachtend over haar sprak, iets als hollandse ridderlykheid laten zien, door party te trekken voor 'n landgenote in decadentie. Hy raadde 't my af, maar ik bleef by m'n voornemen, en sprak de vrouw aan.
- Mevrouw, zei ik, misschien kan ik u de parapluie terug bezorgen, of althans...
- Uwe sind Hollander? vroeg zy, terwyl ze myn arm greep.
- Ja, ja, kom maar mee.
En ik geleidde haar in een der winkels van de colonnade, waar men parapluien verkocht.
- Ach, liebe chott, uwe sind ja de eerste chenereuse Hollander die me bechéchen.
Ik schryf haar taal by benadering nauwkeurig, maar moet erkennen dat ik moeite had haar te verstaan. Ze had zich zo lang ‘herumgetrieben’ in de wereld dat ze geen enkele taal meer sprak. Toen ze 'n parapluie naar haar zin had uitgezocht, verlieten wy den winkel, en 't berouwde my spoedig, dat ik den raad om haar niet aan te spreken, in den wind had geslagen. Ze liet me niet los, en verhaalde in een adem vyfentwintig jaren levens: één schandaal! Ze was op haar zestiende jaar getrouwd...
- Chéchen m'n sin, zei ze. Was wees 'n wurm van sesseen jare van de welt!
Nu, en omdat een wurm van zestien jaar zo weinig van de Welt weet, was ze nu op haar vier-, vyf- of zesenveertigste...
Hoe zal ik 't noemen. Ik wilde schryven: zo liederlyk, maar durf niet. 't Mens was ziek.
- Ik mot immer jemand haben die ik liep, zei ze. Als ik das haben ken, ben ik chans soefrieden, warhaftig!
Ja, ze was ziek!
Zo goed mogelyk maakte ik me van de stumperd af - 't ging niet gemakkelyk! - en toen ik terug kwam by m'n duitsen kennis, erkende ik ronduit dat-i de waarheid had gezegd: ganz auf den Hund!
Was dit een gevolg van 't Spel? Ik geloof het niet. Het schepsel verspeelde wel vry geregeld alle kwartalen de som die haar gewezen echtgenoot krachtens rechterlyke uitspraak verplicht was haar uit te keren, maar zedelyk bedorven was zy reeds lang voor ze een voet in de Speelzaal had gezet. Haar opvoeding was weelderig en vals-werelds geweest. Men had haar nooit geleerd zich bezig te houden met zichzelf, of liever, men had dit immer belet. Haar denkvermogen was blyven staan op de grenzen der kindsheid, en arbeiden had ze niet geleerd. Nooit kwam het in haar op, dat inspanning plicht wezen kon, noch zelfs dat inspannen mogelyk was. Wat haar niet in den schoot viel, ving ze niet op, en 't lot had al zeer ongerymde seriën van voorspoed moeten verzinnen om het pad van die vrouw op iets anders te doen uitlopen dan een sterfbed van stro.
Ze bezocht my in m'n hotel, en nodigde my uit, haar geschiedenis te schryven. Nu, dit kan wel, en korter dan ze meende. Luiheid en hysterie. Ziedaar alles. Ik hoop dat ze dood is.
Wat anderen aangaat, die in haar leven een rol speelden... ik wil geen onschuldige verwanten leed doen. Mocht ik dat, dan zou er blyken, hoe er vals gespeeld wordt in heel andere kringen dan te Homburg en Wiesbaden!
Onze lord... Ci-devant - zo doopte ik 'n anderen type aan de groene tafel - was vroeger ryk, engels ryk. Hy bekleedde een hoge betrekking in Brits-Indië, kwam in Europa terug, verslaafde zich aan 't Spel, en wordt op dit ogenblik onderhouden door z'n verwanten in Engeland. Hy ontvangt maandelyks twintig pond, en verteert daarvan hoogstens honderd gulden. De overige honderdenveertig gulden zyn voor de Speelbank. Wanneer 't hem na ontvangst van z'n onderstand wat snel tegenloopt, zodat-i enige dagen of weken veroordeeld is tot onthouding, geniet hy van 't aanschouwen. Dan houdt-i boek van de zetten, om gereed te zyn tot... misraden, zodra hy weer wat in z'n beurs heeft. Nooit verraadt de minste trek op z'n gelaat, dat hy smart gevoelt, noch over ogenblikkelyke déveine, noch over 't verschil tussen z'n tegenwoordigen toestand en vroeger welvaart. Ook z'n fatsoenlykheid is niet uit de plooi te brengen. Het broodje met mosterd en kaas - ein Holländer - dat in perioden van tegenspoed het diner vervangt, gebruikt-i met dezelfde onverstoorbare deftigheid, als waarmee hy vroeger aan officiële gastmalen aanzat. Hy scheldt niet op 't ‘lot’, hy beklaagt zich niet, zoekt geen querelle d'allemand met de Bank - dit is nogal eens de manier van franse verliezers - hy laat zich niet in met professeurs de jeu of ander gemeen volk, hy is en blyft een gentleman. Waarschynlyk zou 't voor hem te betreuren zyn, indien eens een gelukkige veine hem al 't vroegere verlorene terug bezorgde. Ik betwyfel of z'n wysbegeerte tegen een gelukscoup bestand wezen zou. Het bereiken van een doel waarnaar hy zovele jaren vergeefs streefde, en waaraan hy zoveel ten offer bracht, zou hem een ondraaglyke leegte veroorzaken, en waarschynlyk 't signaal van z'n dood wezen, het beslissende: rien ne va plus!
Ik ben zeker, dat-i 'n paar rolletjes goud terzyde heeft gelegd voor 'n ‘fashionable’ begrafenis. We hopen de plechtigheid by te wonen, en zullen 't oor aan de kist leggen, om hem z'n aanstaande contubernalen, zo beleefd als in zyn positie mogelyk is, te horen toemompelen: ladies and gentlemen, don't trouble yourself. I want but a very little place. My last coup was a deadly refait... never mind!
Madame de V. is of was - want ook deze habituée der groene tafel is gescheiden van haar man - de echtgenote van een voornaam magistraatspersoon in Frankryk. Men zou haar kunnen voorstellen als geïncarneerde vertegenwoordigster van het Spel in z'n allerdomste uitdrukking. Voor dertig jaren was Madame de V. een der schoonste en meest gevierde vrouwen van Parys, en nog heden dragen haar trekken de sporen van vroegere distinctie. Van vorige behaagzucht en élégance evenwel, is haar niets overgebleven. Ze schynt haar best te doen, er uit te zien als 'n voddenraapster. Kuchend en hoestend en kortademig, neemt ze elken dag haar plaats aan de groene tafel in. Haar speelkapitaaltje bedraagt gewoonlyk twee, driehonderd gulden, die ze in een twintigtal stapeltjes van ongelyke hoogte voor zich legt, en waarvan steeds een gedeelte in frankengeld, halve-guldenstukken en talers bestaat. Dat afdelen in stapeltjes schynt in verband te staan met zeker systeem. Zy legt de gewonnen stukken, dan hier dan daar op een der hoopjes, en meermalen zag ik haar een reeds gezet geldstuk terugnemen en verwisselen voor een stuk van gelyke waarde, dat ze dan van een anderen stapel nam. Doch nog andere finesses schynen haar ten dienste te staan. De ingenieuze oude dame heeft het middel gevonden, om 't minimum der Bank te ontduiken. Waar byv. gewone stervelingen een gehelen gulden moeten wagen aan de kans der simple chance op de roulet, tast zy het lot in kreutzers en groschen, ja zelfs in centimes aan. Vanhier dan ook haar behoefte aan verschillende muntsoorten. Ze is zeer bygelovig: dát behoort by zulke slimmigheden. Wanneer deze of gene morfondarische ingeving haar de rode kleur heeft aangewezen, doch niet met genoeg aandrang of zekerheid om opeens haar geheel speelkapitaal op die kleur te schuiven, en zelfs niet om daaraan 't vastgesteld minimum te wagen, plaatst ze byv. één-en-een halve gulden op rood, en matigt deze verregaande onbezonnenheid, door 't zetten van één gulden op zwart. Somtyds daalt ze nog lager af. Twee gulden, minus één daartegenover geplaatsten taler, bedragen slechts vyftien kreutzers = 25 cents. Men kan deze al te geniale modificatie tot in 't oneindige voortzetten, en onze onnozele stapeltjesvrouw - zo doopte ik haar - doet dit dan ook, zonder in te zien, dat ze meer geld bloot stelt aan de werking van den zéro, dan ooit de vermoedelyke winst bedragen kan. Maar... ze speelt, en dáárom is 't haar te doen. Ze kan niet leven zonder de kitteling van de driehonderd malen daags herhaalde onzekerheid, of 't balletje ditmaal in 'n rood of in een zwart vakje vallen zal. Dat ze op deze wyze lang genot hebben kan van haar stapeltjes, mag waar zyn, langer althans dan de onvoorzichtige die in twee, drie coups z'n hele genoegen en z'n kas uitput. Maar ik noem 't een vervelende ziekte, die als middel tegen verveling zo'n vervelende methode aangrypt. De tering...
- Daar zyn ze nu waarachtig toch! riep 't Kristalmannetje driftig.
- Wie, wie? vroeg ik, omziende.
- Wel, die schoenmaker van zo-even, met z'n jonge vrouw. Ik had hen zo graag terug gezonden naar Worms. Winnen zál-i, maar 't spyt me waarlyk.
Ik herkende 't paartje dat de Speelzaal binnentrad. Op weg namelyk van myn logement naar 't Kurhaus, had de man ons verzocht hem te wyzen ‘wo denn doch eigentlich gespielt wurde?’ Tot m'n grote verwondering hadden een paar der anders zo welwillende jongelieden die my vergezelden, hem geantwoord dat de speelzalen heden en de gehele week gesloten waren, en aangeraden met den eersten trein naar huis te gaan.
- Dat 's waar ook, zeide ik, waarom toch hebt ge hem zo verkeerd ingelicht?
Het Kristalmannetje verhaalde my nu, dat de man pas baas was geworden: Schuhmachermeister! Dit wil wat zeggen in den duitsen burgerstand! Hy had zich 'n vrouwtjen aangeschaft, deed nu z'n huwelyksreisje, was te Wiesbaden aangeland, und wollte sich nun das Spiel auch 'nmal mit ansehn...
- Winnen zal-i, zeiden m'n gnoompjes, maar 't is jammer van den jongen!
Och die bolle vergenoegde gave gezichtjes! 't Vrouwtje, verschrikt van al 't verguldsel, kneep haar nieuwen schoen- en laarzenmaker in den arm. Ze hoorden 't geroep van den croupier, en begrepen er niets van. Nu, dit behoort er by. Het spreidt een waas van geheimzinnigheid over de zaak. De man ging op z'n tenen staan, om heen te zien over de galerie, en deelde van tyd tot tyd iets van z'n opmerkingen aan z'n vrouw mede. Heel veel anders dan dat-i geld zag heen-en-weer stryken, kan hy niet verteld hebben. Het scheen dat een der spelers enige keren een som naar zich toehaalde die onzen schoenmaker groot voorkwam, en vreselyk in de ogen schitterde. Er straalde begeerlykheid en verbazing uit de trekken van 't vrouwtje, toen-i haar de wonderen vertelde die hy gezien had. Daarop nam ik van haar kant zekere gebaren waar, en een uitdrukking van gelaat, die we in 't Hollands zouden vertalen met het woordje ‘toe!’
Langzaam en weifelend haalde hy z'n portemonnaie uit, aarzelde, zocht, keek weer naar de tafel, nam eindelyk een taler...
't Vrouwtje kneep hem geweldig, en keek 'n anderen kant uit, als om te verbergen dat ze haar man zo aanmoedigend geknepen had.
- Sein Sie so gut mir zu sagen wo ich denn eigentlich mein Geld hinsetzen soll?
Dit vraagde hy aan my. Onnozel wás de man, doch niet zó onnozel als sommigen misschien opmaken uit deze vraag. Hy verwachtte juist niet, dat ik hem zou kunnen zeggen, welke kleur of welk nummer winnen zou, maar verzocht my hem den weg te wyzen op 't tableau.
- Wo Sie wollen, antwoordde ik. Sie haben es nur irgendwo hin zu werfen.
Hy weifelde weer. Het driftige vrouwtje kneep hem bont en blauw. Na enig vergeefs pogen om z'n taler ergens neer te leggen - er zaten allerlei marquises en courtisanes in den weg - wierp hy dat geldstuk over de galerie heen, en zag z'n jonge vrouw aan met 'n uitdrukking van: ziedaar dan!
De taler rolde, en kwam terecht buiten 't tableau.
- A qui ce talèrrr? riep 'n croupier.
- A m'sieur! antwoordde een der talloze gravinnen of courtisanes, terwyl ze met den duim over schouder onzen schoenmaker aanwees. Ze wist het zo goed, omdat-i by z'n wanhopigen worp, tegen haar kapsel had gestoten, en 't mens scheen gewoon zich edel te wreken. 't Zal 'n gravin geweest zyn, of misschien wel 'n marquise.
- Habe ich nun gewonnen? vroeg my 't mannetje.
- Noch nicht, antwoordde ik, en om een eind aan de zaak te maken, riep ik den croupier toe, dat ‘m'sieur’ hem verzocht z'n mise op nummer twaalf te zetten.
- En plein?
- Was fragt er? zei de schoenmaker, die wel bemerkte dat men 't woord tot hem richtte, maar niet begreep wat men van hem weten wilde.
- Er verlangt zu wissen wie alt Ihre Grossmutter? fluisterde een van m'n vrindjes hem ondeugend in.
- Drei und achtzig! schreeuwde de jonge man, en: habe ich nun gewonnen? vroeg-i nu my weer.
- Douze, rouge, pair, manque! riep de croupier, onder 't luid lachen der galerie.
- Nein, Freundchen, gewonnen haben Sie nicht. Ihr Taler wurde nicht gesetzt... der coup war vorüber...
Dit was zo. Myn toevallig gelukkige ingeving van dat nummer twaalf had m'n cliënt weinig gebaat, maar hy voelde 't verdriet over de teleurstelling niet, omdat-i niet wist wat er geschied was. De croupier die gevraagd had of het stuk en plein moest gezet worden, en natuurlyk niet wys worden kon uit die drei und achtzig, had het tot nader order naast zich neergelegd, en de roulet was haar gang gegaan.
Terwyl nu de schoenmaker my vroeg wat er verder met z'n taler geschieden zou, drong iemand door de drie-vierdubbele ry van omstanders heen. Het was de chef de partie, een der geemployeerden van de Bank, die, achter de hun ondergeschikte croupiers op hoge stoelen zittende, de gehele tafel en het Publiek overzien, om de nauwkeurigheid van de uitbetalingen te bewaken, en op den loop der zaken acht te geven. Voor-i z'n stoeltje verliet, had ik reeds bemerkt dat hy met 'n uitdrukking van ontevredenheid op 't gelaat den croupier die vóór hem zat, op den taler van den schoenmaker had gewezen. Na enig fluisteren en wyzen - hy wees ook op my, misschien by 't beweren dat ik duidelyk douze had geroepen - liet hy zich geld geven...
- Ist es nicht dieser Herr der den Taler auf zwölf setzte? vroeg hy den omstanders.
- Oui, c'est m'sieur! riep alweer een der... hertoginnen, op den schoenmaker wyzende.
En ook ik knikte toestemmend.
Het gekke gezicht van onzen ambachtsman, was wel de zes-endertig talers waard, die men hem daar zo onverwacht kwam brengen. Vyf gouden friedrichs en nog 'n handjevol zilver! De man was onthutst en verrukt. Het vrouwtje trok hem weg, niet uit vrees zozeer, dat-i dit geld weer verspelen zou - daaraan dacht ze niet, en ze zou 't onmogelyk gevonden hebben áls ze er aan gedacht had - maar ze wou alleen zyn met dien schat. Ze had lust het geld te voelen, te betasten, te tellen, te wegen, te strelen, te wryven, te koesteren, te vertroetelen. Ja, ze wou 't kussen, ergens op 'n bank in een eenzaam laantje van 't park...
- De Kurhaus-directie is edelmoedig, zei ik tot een van m'n vrindjes.
- Hm! Ze weet wat ze doet. Zo'n chef de partie heeft mensenkennis... dat sommetje is op hoge rente gezet. Wat vroeger of wat later zal onze schoenmaker die friedrichs met woeker terugbrengen. Ze zyn 't eerste goud dat-i in handen krygt... het zal hem heugen! Ik had hem liever z'n taler zien verliezen. Nu verlaat hy Wiesbaden in de mening dat-i slechts, onder 't uitroepen van den ouderdom zyner grootmoeder, een zilverstuk over de hoofden der mensen hoeft heen te gooien, om 'n handvol goud te winnen. Dit denkbeeld zal heel nadelig werken op z'n waardering van achterlappen, toonstukken en halve zolen. By den minsten tegenspoed werpt-i elst en pikdraad weg, en komt hier terug. Mocht hyzelf daaraan niet denken, dan zal z'n vrouw hem den verkeerden weg opjagen. Ook zy is voortaan bedorven voor de kleine huishoudelyke zuinigheid die anders in haar toestand zo'n genoeglyke plicht is. Ach, ik had het paartje zo graag naar Worms terug gezonden, maar wat baat het! Wat wezen moet, is!
Dat zulke mildheid van de Bank uit eigenbelang voortspruit, zag ik in. Maar... vinden we niet overal elders 'tzelfde eigenbelang, zónder die mildheid?
Lezer, zie maar eens goed om u heen in 't leven en de wereld. Misschien zal de verfoeilyke Speelbank u aanbiddelyk voorkomen.
Nu, dát hoeft juist ook niet.