XV
‘De liefde tot zyn land is ieder aangeboren.’ Heeft Vondel dit gezegd? Ik geloof ja. Nooit vernam ik iets van twisten omtrent het vaderschap over deze diepe gedachte, en ronduit gezegd, dit verwondert my. Geld en geest zyn dure dingen, en gewoonlyk is er overvloed van pretendenten, zodra er kans bestaat zich daarvan iets toe te eigenen. Elke Columbus brengt Americussen voort, en ik vind het een roerend bewys van eerlykheid dat men Vondel de eer heeft gelaten der ontdekking van dit reusachtig Amerika op het gebied der ziel- liefde- land- en aangeborenheidskunde.
Indien myn taal heden wat slordig is, myn wyze van uitdrukking enigszins verward, en myn styl absent... minta ampoen, ik heb couranten gelezen.
Lieve lezer, wees nu eens niet geestig. Zeg niet dat ik my dikwyls schyn op te houden met dagbladlectuur.
Ja, ik las couranten, en wel:
Handelsblad (het Amsterdamse)
Rotterdammer (de nieuwe)
Dagblad (het gemene)
Haarlemmer (de oprechte)
Werker (de Antwerpse. Lees: werkman)
Lantaarn (niet van Rochefort, maar 't welmenend weekblaadje van Van der Voo te Rotterdam.)
Volksblad...
Om de symmetrie zou ik nu ook achter dit laatste een soort van kwalificatie moeten zetten, maar met al m'n schryverstalent is my dit op 't ogenblik onmogelyk. Misschien doe ik 't later als ik eens geen hoofdpyn heb.
Wat heeft nu die aangeboren landliefde met al die couranten te maken?
Domme vraag. Heeft niet ieder onzer wel eens een meer of min aangeboren liefde voor 'n buurmeisje gehad, en was 't dan niet een even aangeboren genoegen een slip van haar jurkje te zien, als we haar bespiedden uit de bovenachterkamer, terwyl ze ‘met moeder bonen dopte’ in 't prieeltje?
Hoe verwensten wy de dichtheid van 't nydige groen.
't Is waar dat al zulke buurjuffertjes later met épiciers getrouwd zyn.
Nu dat doen de vaderlanden ook wel.
Maar vóór we daarvan overtuigd zyn, vóór we de annonce lazen:
Getrouwd
nederlandse natie
met
b.s. & co.
(Minnebrieven; deel II, blz. 70)
of zelfs nog na dien tyd, zolang we nog verkeerden in den waan dat de juffrouw in staat wezen zou dien schandelyken echt moedig te verbreken, zolang deed het ons genoegen nu en dan... een slip van haar jurkje te zien.
En daarom lees ik de couranten.
Want al vond ik daarin - o, voor jaren reeds! - de fatale huwelyksaankondiging, al zweten de persen onder de kraamberichten - vruchtbaar is ze, 't lieve kind - och, de ‘aangeboren’ verblinding blyft, en byna even verlangend iets van haar te horen als vóór haar wanstaltig huwelyk, als vóór haar perpetuele monsterproductie, begeven we ons naar 't bovenachterkamertje om over den tuinmuur te zien.
Waarschynlyk is men van mening dat ik de voordelen die Nederland uit Indië trekt, te hoog vind. Dit is een dwaling. Het batig saldo, evenals de vaste jaarlykse bydrage waarmede tegenwoordig geschermd wordt, is bespottelyk laag, en elke dief van beroep die enigszins op de hoogte van zyn vak is, zou toestemmen dat nooit een slavenherder zo weinig wol van z'n kudde wist te scheren als Nederland van Indië. Ik ken niets zotters dan eerloosheid à pure perte. We kennen de Amerikaanse moraal: make money dear Jonathan, make money, be honest if possible, but... make money! Puriteinen maken hun vervelende aanmerkingen op deze leer, en wel beschouwd is er dan ook wel iets op aan te merken, maar wat zou men van den ouden Jonathan zeggen als hy zyn zoon de les had gegeven: steel, roof, moord zoveel je wilt, lieve jongen, maar zorg dat je 'r arm by blyft?
Waarachtig, een myner grootste grieven tegen 't Batig Saldo is 't gering bedrag. Als men by God niet terecht kan met de som van z'n deugd, moet men tenminste zorg dragen den duivel welkom te wezen met het provenu van de misdaad.
Byna onbegrensd is de beschikking over grond en arbeid daarginder. Geheel onbegrensd is de ruimte van 't Nederlandse Staatsgeweten. Ik vind dat die onbegrensdheden wat meer moesten opbrengen. Holland moest ryk zyn. En dat is het niet. Wie den toestand van ons landje gadeslaat, huivert terug van de armeluislucht die hem als pestwalm uit een grafgewelf tegemoet stroomt. 't Is letterlyk om misselyk te worden. Men kan geen voet verzetten zonder op ‘fatsoenlyke juffrouwen zonder dak’, op ‘diepgebogen huisvaders’ en ‘op God vertrouwende - dus vry wanhopige - weduwen’ te trappen. Er is teveel rykdom in Holland...
- Hè?
- Ja! Veel rykdom is oorzaak en gevolg van armoed. Het hollandse ‘potten’ maakt het geld duur, of liever - want duur geld kán goedbetaalden arbeid voortbrengen - het belet de productie. Men weet niet te verteren in Holland. De personen wier jaarlykse uitgaaf f. 40.000 bedraagt, kan men wel tellen op de vingers van één hand. Die fout staat in verband met het karakter van de natie die we zo aangeborig lief hebben. Ik vind dat de natuur ons wel wat schoners had kunnen meegeven dan zo'n aangeborigheid. Als ik weer in de wereld kom...
- Daar is weinig kans op, markies. Mocht het echter gebeuren, recommandeer u dan voor een goed humeur. Ge ziet alles van de zwartste zyde in, en 't goede voorby. Laast ge in de couranten, waaruit ge alleen hoofdpyn en een verwarden styl schynt gehaald te hebben, niet ook iets goeds? We erkennen dat er veel ontbreekt, maar het streven naar verbetering bestaat. Het Volk...
- Het Volk zucht onder zware belastingen.
- Dat is waar. Maar zaagt ge niet hoe de vertegenwoordigers van de natie...
- Ja ik zag iets van de vertegenwoordigers dier natie! En wilt ge 't met my zien? Kom mevrouw, ge zyt niet beter dan ik. Een beetje hoofdpyn past u zo goed als my. Ik nodig u uit eens een kykje te nemen by die ‘vertegenwoordigers der Natie’! We willen eens tezamen posthumelyk de zitting bywonen van eergister. Om niet den schyn te hebben een byzondere zitting uit te kiezen, neem ik de laatste waarvan de zo-even gelezene couranten my verslag gaven.
- Wordt daarin de aanstaande rechtstreekse stoomvaart op Amerika behandeld?
- Volstrekt niet. Die zaak is te practisch voor de ‘vertegenwoordigers der Natie’.
- De doorgraving der Landengte van Suez, en de Middellandszeese gevolgen daarvan?
- Geenszins. Dat vraagstuk is te actueel voor de ‘vertegenwoordigers der Natie’.
- Het Rotterdamse oproer, en de barbaarse veroordeling van de arme drommels die door wanbestuur en wanpolitie geperst werden tot baldadigheid?
- Zeker niet. Die kwestie is te burgerlyk voor de ‘vertegenwoordigers der Natie’.
- Het bespottelyke vonnis tegen den braven De Vletter?
- Mevrouw, de ‘vertegenwoordigers der natie’ zyn niet geroepen zich tegen bespottelyke vonnissen te verzetten. Dat is een te sentimenteel terrein voor uw ‘vertegenwoordigers der natie’.
- Heeft men misschien gedelibereerd over God en geen God in 't antwoord op de troonrede?
- Ditmaal niet. De zaak was reeds vroeger afgedaan. Stel u gerust: God zal er in. Hy was weggelaten by vergissing, en ze hebben beloofd dat het nooit weer zou gebeuren.
- Zyn de indische belangen behandeld?
- Ja en neen. Er is iets gezegd over de indische begroting, maar hoofdzaak was 't niet. Dat zult ge zien. Ziehier de Oprechte Haarlemmer van gisteren 19 October:
‘De heer 's Jacob heeft de by de Grondwet gevorderde eden (eden... d.e.n., den: eden!) in handen des voorzitters afgelegd.’ Over die eden ware veel te zeggen, vooral met het oog op de dualiteit. Zou men niet denken dat het ‘menens’ was. Ik heb vol-strekt geen reden den heer 's Jacob te verdenken van geringschatting zyner beloften. Ook tast ik niemand in 't byzonder aan, en vraag slechts hoe de ‘vertegenwoordigers der Natie’ in 't algemeen die eden gestand doen. De clausule dat men om gekozen te worden ‘niemand iets beloofd of gegeven heeft, niemand iets beloven of geven zal’ ga ik nu voorby. Ieder weet wat die frase beduidt. Een liberaal ‘belooft’ zyn kiezers liberalisme. Een behouder ‘belooft’ behoud. Een boerendeputé ‘belooft’ verzet tegen 't herzien der grondbelasting, enz. enz. Er zyn zo van die onwaarheden die men niet vermyden kan zonder een onverdraaglyke purist te worden, en 't is te hopen dat onze lieveheer genoeg is ingewyd in de geheimen der moderne partyrazerny om 't niet al te nauw te nemen met zulke verzekeringen. Een verstandig god moet met zulke dingen een beetje de hand lichten, om met z'n tyd mee te gaan.
Doch, hoe ook de tekst zy van de eden die de ‘vertegenwoordigers der Natie’ by 't aanvaarden van hun mandaat afleggen, zeker is de zin daarvan: dat zy zich moeten bemoeien met de belangen van het Nederlandse Volk.
Nu weet ik zeer wel dat niet elke vergadering even belangryk wezen kan, en dat ook de kleinere zaken moeten worden afgedaan. Het is dan ook myn doel niet met wyzen op de laatste zitting der Kamer, strikt genomen, iets te bewyzen, neen, het zal my voldoende zyn zekeren indruk mede te delen, en om dien indruk zuiver te maken, onthoud ik my van kommentaar.
Lees zelf
wat de voorzitter zegt,
wat de heer Storm van 's Gravezande te kennen geeft,
wat de heer Fokker vraagt,
waar de heer Van der Linden vóór is,
waar de heer Rutgers ‘persoonlyk’ vóór is,
waar de heer Voorthuyzen tegen op komt,
in welke onderstelling de heer Thorbecke wel van de mening der heren Fokker en Van der Linden zou zyn,
wat de heer Storm zegt zonder namen te noemen,
en verheug u na dit alles met de uitslag der stemming die met 32 tegen 29 stemmen beslist dat de heren ‘vertegenwoordigers der Natie’...
- Het vaderland gaan redden?
- Nog niet. Ze hebben uitgemaakt dat er vacantie wezen zou tot 2 November. Want over dat belangryk vraagstuk liep de deliberatie. Het vaderland moet zich zo lang maar zo goed mogelyk behelpen. We willen 't beste er van hopen, en worden gesterkt in de verwachting dat Nederland deze spening redelyk wel zal te boven komen, daar het te allen tyde bewyzen gaf van een levensvatbaarheid die in Kamerzaken alle begrip te boven gaat. Bovendien, wie zulke zittingen verdraagt, zal onder een reces niet bezwyken.
- Toch verschafte de lezing u hoofdpyn.
- Niet van dat verslag alleen. Ik las ook andere dingen, en zonder dat juist een daarvan my byzonder trof, was de totaal-indruk zeer ongezond. De heer Van Lier neemt de handschoen op voor de Maatschappy tot Nut van den Javaan. Hy zegt ‘dat ik de plannen dier Vereniging ridiculiseer’. Dat is wel waar. ‘Dat ik my beroem veel voor Indië te hebben opgeofferd.’ Dat is ook waar, zowel 't roemen als 't offeren. ‘De type van Droogstoppel is geslaagd.’ Ei! Maar ‘Havelaar is...’ Lieve mevrouw, nu geef ik u in zevenen te raden wat, wie en hoe Havelaar is.
- Een dief denk ik. Of 'n rover. Of 'n smokkelaar of 'n onecht kind. Of 'n commissionnair in effecten. Of 'n dichter. Of 'n gek. Kom zeg op, ik heb zeven maal geraden.
- En zeven maal mis. ‘Havelaar is een figuur waarover de heren Des Amorie van der Hoeven, H.J. Lion en Wilgen het hunne hebben gezegd’.
- Markies ik begryp en eerbiedig uw hoofdpyn.
- N'est-ce pas? Hoor nu verder wat Havelaar op z'n geweten heeft. Die figuur waarover drie heren 't hunne hebben gezegd, heeft ‘geschriften 't licht doen zien die alle dezelfde strekking hebben’.
Dit nu vind ik in zo'n figuur (waarover drie heren, enz.) zo mal niet. Ik ken wel figuren, waarover ik het myne zeggen kon, die niet zo consequent zyn in strekking, maar... ‘Havelaar zegt niet wat hy wil’.
De arme figuur (waarover drie heren enz.) wordt ‘gesommeerd om in korte of lange trekken, in een brochure, of op welke wyze hy zyn denkbeelden zal gelieven te formuleren, mede te delen, welke zyn middelen zyn. De Javaan wordt mishandeld! 't Zy zo; beantwoord ons de vraag: welke maatregelen behoren genomen te worden om Nederland en Indië te redden? Dat antwoord zyt gy ons schuldig, en daartoe sommeren wy u...’
- Arme gesommeerde figuur (waarover 3 heren enz.). Staat het er inderdaad?
- Ja mevrouw, het staat er, maar bedenk dat aan de gesommeerde figuur de keus wordt gelaten tussen ‘korte of lange trekken’, tussen een brochure of elke andere wyze waarop zy - die arme figuur (w. 3. h. h. h. g. h.) haar denkbeelden zal gelieven te formuleren. Verzacht niet deze vergunning enigszins de barheid van de sommatie? Hoe dit zy, ik word weder gesommeerd te zeggen wat ik eigenlyk beoog, ‘zo gyzelf weet wat gy wilt; (dat is wat veel gevergd van een figuur w. 3. h. h. h. g. h., maar 't is een vreemde beschuldiging tegen iemand wiens schriften alle dezelfde strekking hebben. Ik meende dat men 't niet weten wat men wil liever moest verwyten aan hen die dan rechts, dan links sturen) want de kennis daarvan hebben wy tot nog toe tevergeefs in al uw geschriften gezocht’.
- Die heer Van Lier doet zeer verkeerd zyn kennis te zoeken in de geschriften van een figuur (w. 3. h. h. h. g. h.).
- Nietwaar? Is 't wonder dat hy niets gevonden heeft? De brief bevat nog velerlei dat ik nu voorby ga, of althans maar even aanstip. ‘De tot my gerichte vraag was my misschien te practisch.’
- Dat wil zoveel zeggen als: dichter.
- Waarschynlyk. Welnu, dichter ben ik en juist daarom zeer gehecht aan de lessen der practyk. Maar ‘ik stoor me niet aan taal of vorm’. Myn klerk kan getuigen dat ik hem nog gisteren berispt heb omdat-i 'n onnodige ch had weggelaten. En wat vorm aangaat. Dat is nu een ding waarover 3 respectabele heren eens 't hunne moesten zeggen. Leest ge den Locomotief?
- Nu en dan.
- Let eens op myn causerieën in dat blad. Is dát een vorm! Zag men ooit ernstige zaken zo miserabel dwaas behandelen? Is daarin niet alles door elkander wie Mäusedreck und Koriander.
Dat woord is van Goethe, een figuur over wien ook wel eens 3 heren - misschien wel 4 - het hunne zullen gezegd hebben. Zyn niet die halfmaandelykse stukken in den Locomotief gedenkstukken van... eilieve, beste mevrouw, help me aan kwalificaties.
- Van verkeerden vorm. Dát 's voldoende.
- Juist.
- Maar beste markies, verander dan die vorm.
- Le moyen! Hebt ge myn grootmoeder gekend?
- Die oude goede vrouw met een wratje op haar neus?
- Dezelfde. Verbeeld u dat ik als schoolknaap geplaagd werd met dat wratje van myn grootmoeder. Er waren onder myn kameraden wel drie die er 't hunne van zegden, en dat is voor zo'n wratje een vreselyk geval. Ik leed er onder alsof ik 't wratje zelf was. Toen wilde ik - wat men toch dom kan zyn in z'n jeugd - veranderen van grootmoeder. Ik bad alle avonden dat God me zou doen geboren geworden zyn van een andere moeder... is dat goed gezegd? Ik ben zo bang als de dood voor de klacht dat ik me niet aan taal of vorm stoor.
- Precies goed is 't niet. Ook ‘als de dood’ deugt niet. Ge meent: bang als voor den dood. Ik vrees dat 3 heren daarvan het hunne...
- Om godswil zwyg nu van uw drie heren. Ik bad dan om een andere grootmoeder. En nu geef ik u te raden wat er gebeurde...
- Ik gis dat haar wratje afviel.
- Mis! De Heer verscheen me in een droom en zei dat ik met myn grootmoeder moest tevreden wezen, want dat-i my op 't ogenblik geen andere geven kon. Ik behielp my dus zo goed ik kon met het goede mens, en vind dat alle heren die van Havelaars figuur het hunne zeiden, zeggen of gezegd hebben, een voorbeeld moesten nemen aan die vrome berusting. Wat myzelf aangaat, ik schik me in de wratten van myn vorm. 't Zou me ook weinig helpen als ik 't niet deed. Intussen zou ik gaarne de neus der grootmoeder van den heer Van Lier eens onderhanden nemen. Ik verbeeld me dat zyn sommaties hier en daar aan wratten van vorm lyden, waarover al weer veel heren het hunne zouden kunnen zeggen. En ik ook. Maar ik heb er nu geen lust in.
- Wat hebt ge geantwoord?
- 't Was bitter koud en m'n kachel staat nog niet, wat me ook weinig helpen zou, want daar ik vreselyk veel te doen heb, spreekt het vanzelf dat het rookt in m'n kamer. Bovendien had ik allerlei verdriet. Myn anders zo ruim pensioen was deze maand verdubbeld. De pachters myner landeryen - ik heb uitgestrekte bezittingen by Deventer - hadden opslag van huur geeist, en brachten onverwachts de pachtgelden van drie jaar vooruit. Myn propiétaire drong er op aan dat ik zyn huis gratis zou bewonen en zond met een brutale boodschap de huurpenningen terug. Slachter en bakker bleven hardnekkig weigeren my nota's te zenden van 't geleverde en de kinderen weigerden te eten. Max ging aan 't verachten van alle winterjassen, en Non vond op eenmaal dat een gevoerd manteltje zo gemeen stond in de kou. Het ergste weervoer my van den ontvanger der Belastingen die my meedeelde dat het eindeloos geloop met geld moest ophouden. Hy sommeerde my...
- Te zeggen welken weg ge eigenlyk op wilt?
- Neen. Hy sommeerde my hem niet meer lastig te vallen met specie of bankpapier. De minister van financiën had in overleg met onzen vriend De Waal een besluit genomen dat het voortaan alleen Indischen officieren zou vrystaan hun overvloed te deponeren in de brandkast van den Staat. Kortom, ik was verdrietig, te verdrietig om gevolg te geven aan die andere sommatie.
Ik antwoordde dus... dat ik later antwoorden zou. Ziehier in welken vorm. Ik hoop dat-i goed is.
‘De Redactie van de Nieuwe Rotterd. Courant wordt beleefd verzocht onderstaande regelen in haar blad te doen opnemen. Ik had de eer dezer dagen een brief te richten aan het Bestuur der Haagse afdeling van de Maatschappy tot Nut van den Javaan, en - gedeeltelyk om eens voor al te antwoorden op herhaalde vragen naar myn oordeel over die Vereniging - heb ik dat korte, doch naar ik geloof vry bondige stukje, met een kleine ampliatie evenwel doen publiceren. (Uitgever F. Günst, Amsterdam.)
In uw nummer van 18 dezer las ik een door den heer Van Lier getekende beantwoording van myn schryven, waarin niet alleen myn opinie over bedoelde maatschappy bestreden, doch tevens de beschuldiging geuit wordt, dat ik steeds in gebreke bleef de middelen aan te wyzen, door welke in den ellendigen toestand van Nederlands-Indië verbetering zou kunnen gebracht worden.
Daar ik in de mening verkeer die middelen herhaaldelyk, misschien tot vervelens toe, te hebben genoemd, spreekt het van zelf dat de klacht van den heer Van Lier my versterkt in de verdrietige overtuiging dat de kunst van lezen in Nederland nog zeer veel te wensen overlaat.
Of dit is waar, óf ik heb nog altyd niet geleerd my verstaanbaar uit te drukken, en in dit geval rust op my de taak, dit eindelyk te leren. Ik zou dan moeten doen wat ik me reeds voornam op blz. 293 van den Havelaar, waar ik myn pen uitnodigde “zich te oefenen, om met enige inspanning misschien te geraken tot een mate van bekwaamheid die zelfs de waarheid deed geloven aan het Volk”.
Misschien was die eis overdreven. Tot heden althans ben ik niet geslaagd. Maar ik wil nóg eens beproeven.
Op het ogenblik word ik door verdriet en zorgen - want nog altyd is er geen recht gedaan in de Havelaarszaak - verhinderd het stuk van den heer Van Lier zo uitvoerig te behandelen als de eenvoudigheid der zaak - dit is nu eenmaal zo! - vordert, maar zo spoedig mogelyk zal ik myn Ideeën voortzetten, en reeds in den eersten halven jaargang hoop ik zowel myn oordeel over die Javaannutmaatschappy te rechtvaardigen, als te bewyzen dat ik wel degelyk en op allerovervloedigste wyze heb aangetoond wat er voor Indië moet gedaan worden.’
- Zodat we Ideeën te wachten hebben?
- Ja.
- Zal daarin, naast al de ontevredenheid, al den spot, al 't sarcasme...
- Dat heet: naast al de smart!
- Zeer wel. Zal er naast dat alles ook nu en dan iets liefelyks voorkomen?
- Ik hoop ja. Maar dan moet ik geen berichten lezen als heden, in de courant alweder, dat onze minister van Koloniën aan 't beknibbelen is der laatste pitance van ter dood veroordeelden. Dat zyn dingen die een edel gemoed voor dagen bederven en dat maakt de ideeën somber. Moest men 't knagen aan lyken niet overlaten aan gieren en chacals?
Nederlanders juicht! Volksvertegenwoordigers jubelt! De Waal heeft middel gevonden Uw batig saldo met ± 25 × 8 gulden 's jaars te verhogen.
Dat geld heeft hy veroverd op de 25 misdadigers die in Insulinde jaarlyks in naam des Konings worden opgehangen.
Tweehonderd gulden ontrukt aan de saamgeknepen vingeren van arme zondaren.
Tweehonderd gulden bezuinigd op de kosten van de doodstraf. Tweehonderd gulden bespaard op galgebrokken.
De Waal heeft zich overtroffen.
Hoera voor zo'n minister.
Ik verzeker u, de natie zal 't aannemen, en schaamt zich niet! En dáárom waarschynlyk zal de liefde tot z'n land een aangeboren zaak wezen. Was ze niet aangeboren, ze kwam nooit.
Den Haag, 20 October 1869