Volledige Werken. Deel 4. Een en ander over Pruisen en Nederland. Causerieën. De maatschappij tot nut van den Javaan. Ideeën, derde bundel
Een en ander over Pruisen en Nederland
De Maatschappy tot Nut van den Javaan
761. Vervolg: publieke voordrachten.
767. De algemeenheid van wanbegrip (541)
784. Raden en oordelen in verband met kansrekening. (541)
788. Wysbegeerte een roeping van allen. (542)
795a. Afkeer van arithmetische juistheid
796. Meeting te Batavia in mei 1848
797. Zekere theologieën. (554)
799. Iemand die in zichzelf de nodige geschiktheid heeft. (554)
824. De onzedelykheid van de beloon-theorie in de opvoeding (561)
828. Het onderwys (561, vlgg.)
886. De schepping werd in weinig regels afgedaan. (563)
899. Het zyn liegt niet. (574)
913. Vervolg: Onderwys, in verband met het godsbegrip en met de studie van den aard der dingen.
922. Het beoordelen der zedelykheid (589).
Naschrift bij den tweeden druk
Een en ander over Pruisen en Nederland
697.
Hoe is nu zyn lot, indien men in dezen stryd middelen bezigt, die geheel en al afwyken van de manier waarop eerlyke waarheidzoekers gewoon en verplicht zyn stryd te voeren? Hyzelf versmaadt het gebruik van zulke wapenen. De aanwending daarvan zou hem onmogelyk zyn, al verbood het de schaamte niet. Hy is dus in zekeren zin, weerloos.
Ik zei dat byna immer persoonlyke grieven een rol spelen in zulken stryd. Misschien had ik moeten zeggen: altyd! Het is onmogelyk, algemene fouten te gispen, zonder hen in 't harnas te jagen, die zich daaraan schuldig voelen. Wie - als ik - laag neerziet op de Volksvertegenwoordiging sedert 1848, en zich verplicht acht dit by elke gelegenheid te betuigen, heeft zoveel particuliere vyanden als er sedert '48 ‘geachte leden’ werden gecommitteerd naar Den Haag. De afkeuring van misbruiken in Indië, wekt den haat van allen die wanbestuur uitoefenen of toelieten. De minachting voor Spiessbürgerei jaagt 'n zwerm Kappelwes-pen op. Al wat handel dryft in de deugdjes van den dag, vliegt te wapen by 't vernemen dat er een nieuwe leer wordt gepredikt, die nadelig zou kunnen werken op den marktprys der mode-zedelykheid. De geestelyken achten zich verplicht hun god, met tractement, invloed en verder toebehoren, te verdedigen tegen den nieuwen godsdienst... die wel eens - neemt het me niet kwalyk, heren! - wél beschouwd, ouder dan de hunne, ja de alleroudste, zou kunnen zyn. En... de mannen van letteren, 't gens irritabile!
Om nu niet te spreken van allen die hun portret hebben menen te vinden in zekere ál te goed getroffen schetsen...
Veel vyanden dus... goed! Hoe meer hoe liever. Dat moet zo wezen.
Maar de soort van wapenen waarmede gestreden wordt, is niet onverschillig. Al schandvlekken zy den bandiet die ze gebruikt, zy wonden daarom niet minder den kampvechter tegen wien ze gericht zyn.
En - treurig! - zulke wapens worden gemeenlyk aangewend tegen den zodanige die by voorkeur een meer edele bestryding zou waardig zyn. Men wreekt op hem de vrees die hy inboezemt, en hy boet door verraderlyk toegebrachten wond, de schaamte zyner vyanden over hun gemis aan moed om hem aan te grypen in ridderlyken stryd.