Volledige Werken. Deel 7. Ideeën, zesde bundel. Ideeën, zevende bundel. Aleid. Onafgewerkte blaadjes
1232.
Op zekeren dag was er 'n grote beweging op de Keizersgracht by de Vellestraat. De vensters der bovenverdiepingen aan den overkant prykten met dienstmeisjes die dagdievend op den uitkyk stonden. Misschien ook gluurden enkele stervelingen die zich verbeeldden oneindig verhevener standpunt in te nemen, door 'n kykgaatjen in de gordynen der benedenvoorkamers. Voorbygangers die meer tyd hadden dan bezigheden of voortvarendheid, bleven staan by 'n schouwspel...
Hier zou nu romanshalve de beschryving van dat schouwspel moeten volgen. Helaas, lezer, wat zal 'n arme auteur doen? Er was, om de waarheid te zeggen, eigenlyk niets byzonders te zien, en de opmerkzaamheid van die dienstmeisjes, voorbygangers en... anderen, was maar 'n blyk te meer van de bekende armoed aan indrukken, die ik reeds in den tweeden bundel behandelde. Wilt ge die bladzyde eens naslaan, lezer?
‘De Kopperliths gaan naar-buiten’ verhaalden elkander de Grietjes en Mietjes uit de buurt. En wie zich byzonder goed onderricht wilde tonen, kwam 'n half-uurtje na 't ontvangen van die boodschap terug met de vraag: ‘zeg eens, weet je wel dat de Kopperliths naar-buiten gaan?’
Ik zou 'n onwaardig geschiedschryver wezen, als ik verzweeg dat zich hier-en-daar 'n variant voordeed. Drie mevrouwen, negen ‘juffrouwen’, zeven-en-twintig kameniers - tevens linnen- en kindermeiden - verzekerden niets, maar namen zich voor, by de eerste gelegenheid te onderzoeken of 't wel wezenlyk waar was dat de Kopperliths naar buiten zouden gaan?
Ja, zeg ik. Ja! Ja! Ja! De Kopperliths zouden inderdaad naar buiten gaan. Er lag 'n zolderschuit voor de deur. Om nu den niet-Amsterdamsen lezer, die evenmin weet wat 'n ‘zolderschuit’ is, als wat ‘voor de deur liggen’ betekent, te doen verlangen naar 'n herdruk met noten, geef ik hier de onheldere toelichting dat 'n zolderschuit zeker brak-water-vaartuig is, zonder zolder, maar met 'n vloer. ‘Voor de deur’ beduidt hier zoveel als in de gracht ‘waarop’ het huis staat. Wie hiervan nu niet veel begrypt, geeft blyk van zekere bekwaamheid, maar 'n Paryzenaar of andere buitenman moet zich niet verbeelden dat men zo op eenmaal 't ware begrip hebben kan van de eigenaardigheden ener stad als Amsterdam.
Een zolderschuit lag alzo voor de deur, en de gedienstige geesten van den huize waren druk in de weer met het aanslepen van den inboedel. Oppervlakkig kan het bourgeois voorkomen, dat de begroting van de familie Kopperlith geen dubbel stel meubels dragen kon. Eilieve, om dat verhuizen was 't juist te doen! De buren en voorbygangers moesten de zolderschuit en de bereddering zien, die hier op de Keizersgracht denzelfden ontzag-inboezemenden dienst deden, als de beremuts van Holsma's koetsier by de Pietersens. En dit moest nog eens geschieden in 't laatst van October, by het thuiskomen. Ook dan weer zou de hele buurt zeggen: ‘weet je wel dat de Kopperliths weer in de stad zyn?’ Er is niets wat zozeer op de eigenaardige zotternyen in zekeren stand gelykt, als de... zotternyen in 'n anderen stand. Wie er een kent, kent ze alle.
Alle-man was te hulp geroepen. Daar waren Flip de kruier met z'n kameraden. Ook de koetsier met 'n paar geïmproviseerde noodhulpen. Gerrits rheumatieke styvigheid bleek dien dag redelyk lenig, misschien wel omdat ‘die Wullekes’ niet in de zaak betrokken was. Zelfs - o hemel! - werd er meegeholpen door de kamenier, en - o, honderd hemels! - door de ‘juffrouw’. Ieder lichtte, schoof, reikte aan, zette terecht, droeg, stutte, duwde, trok, en riep: ‘voorzichtig!’ De intelligente lezer begrypt dat de ‘juffrouw’ die 'n ontzettend quantum fatsoen had op te houden of... te veroveren, zich slechts waagde tot aan de huisdeur, en... schuchtertjes maar! De voorbygangers mochten eens ontdekken dat ze handen aan 't lyf had. En de kamenier-linnenmeid... nu ja, ook deze waardigheidbekleedster was niet gehuurd op kruierswerk. Ieder moet z'n stand ontzien, en ze kwam dus niet verder dan de derde stoeptree, wél geteld.
Al die meubels moesten naar Groenenhuize. ‘Mama’ zou volgen met byzondere gelegenheid. Hoe 't gelukt is, haar uit te pellen... neen, deze uitdrukking deugt niet. Ik dacht aan limburger peteunekes, maar die behoeven niet héél gehouden te worden, en dáárop kwam 't in dit byzonder geval juist aan. Met 'n speld pluist men zulke alikruikjes by stukjes en brokjes uit hun huisjes, en de weledelgeboren Vrouwe Mevrouwe Kopperlith moest uit haar zy- en binnenkamer worden voor den dag gehaald... integraal! Dit slechts weet ik, dat zy weinige dagen later den bodem van Groenenhuize bezwaarde, en dat ook de oudeheer z'n verveling daarheen overplantte met wortel en tak. De jongeheren vertrokken vrydags-avonds of zaterdags-ochtends uit de stad, en kwamen meestal 's maandags terug. Gerrit en z'n ega Jans werden, zoals sedert jaren de gewoonte was, tot huisbewaarders bevorderd. De ware echte fatsoenlyke zomer was alzo aangebroken, en de jongeheer Pompile kon z'n woord lossen aan de Pleyers en de Hockers en de Kruckers... goddank!
Intussen was Wouters verveling op 't kantoor, op de zolders, en in 't magazyn, niet gemakkelyk naar den eis te beschryven. Het pynlykste daarby was dat-i zich altyd moest aanstellen, alsof hy wat uitvoerde. Want m'nheer Wilkens beweerde dat er voor 'n jong-mens altyd iets te doen was: ‘leer dát van my!’
Dit is waar, om m'nheer Wilkens! En ik zou byna durven verzekeren dat er ook voor 'n oud mens gewoonlyk iets te doen valt. Maar dit was de vraag niet. De vraag was wát men aan Wouter te doen gaf. Of er voedsel voor den geest stak in dien arbeid? Heilzame vermoeienis voor 't lichaam? Geveegd hád-i. Gecopieerd hád-i. Stalen uitgezocht, geknipt en opgeplakt, hád-i. Hy kende de patroontjes van al die gekleurde sitsen uit het hoofd, met de nummers van het stalen-contraboek er by... ja heus, en zelfs in den droom! Dat slangetje met 'n gebroken kruisjen en 'n wipjen of 'n brokkelig moesjen op 'n blauwig marmer grondje, was... zesduizend zoveel, waarlyk! En zeventien nummers lager stond hetzelfde patroon, maar de moesjes waren rond, en 't wipje wipte wat minder. En die diemetten, en die fancy-checks, en die fancy-stripes... och, hy wist het aantal draden op elken inch van schering en inslag! En wat er te rekenen viel, was niet zeer moeilyk: ‘zoveel pounds, shillings en pence, tegen twaalf en drie’. En al begreep hy dan den allereersten keer niet wat er bedoeld werd met dit jargon van de koers, hy vatte de zaak toen men ze hem eenmaal had gelieven uit te leggen. In z'n Strabbe kwamen moeilyker ‘sommen’ voor. Wezenlyke inspanning kon hy slechts plaatsen in z'n stryd tegen verveling, zeker een der onwaardigste manieren waarop 'n jongmens z'n ziel verkwisten kan. En 'n oud mens ook. Voor Wouter was hiervan het onmiddellyk gevolg dat de ‘gezelligheid’ by 't postkantoor op al te willigen bodem viel.