Vieux-Delft en moraal
Hy was 'n oudheidkenner, en als zodanig dan ook kwam ik met hem in aanraking. Wy ontmoetten elkander op 't kerkhof by de zogenaamde ‘alte Kirche’ op den heuvel ten Z.O. van Sonnenberg. Tot specialiteit had hy antieke en middeleeuwse oorlogskostumen en vernielingswerktuigen gekozen. De man was expert in stormrammen, ballisten en katapulten, in jambards, brassards, godendars en miséricordes. Ook deed-i in ‘Vieux Delft’. Over al die dingen had hy boeken geschreven.
Op 'n wandeling naar de overblyfselen van 't Romeinse Castellum te Rambach, passeerden wy de Kursaal. Het spel kwam ter sprake. Tot z'n grote verwondering keurde ik eenvoudig die uitof inspanning af, zonder in te stemmen met al de verwensingen die hy de Kurhausdirectie naar 't hoofd wierp, en de Regering die zulke zaken duldde. Daar hy een en ander wist van myn streven, werken en stemming, scheen het hem te bevreemden dat ik niet heviger was in myn uitdrukkingen.
- Est-il possible que vous... vous qui êtes moraliste...
- Ja, zei ik, ik ben moralist. En juist daarom... ik vind dat spel zo heel erg niet.
En daarby bleef het, dien dag.
Myn nieuwe kennis was een Duitser, die sedert dertig jaren Parys bewoonde, en in die stad, naar-i my verzekerde, een museum bezat, dat 'n half millioen franken waard was. Uit Parys verdreven by 't begin van den oorlog, wachtte hy den vrede af, om zodra mogelyk zyn schatten over te brengen naar 'n beschaafder land. Intussen vermaakte hy zich zo goed mogelyk, met het opsporen en waarnemen van de oudheden die de omtrek van Wiesbaden oplevert. Maar hy ging te diep gebogen onder z'n specialiteit, om 't rechte te genieten van romeinse kastelen en germaanse graven. Ingestorte aardheuvels, kalk en steen, kammetjes van romeinse onderofficiersvrouwen, graf-
*
stenen met den staat van militairen dienst der overledenen... och, dit alles was voor onzen man het ware niet. Om zich gelukkig te voelen had hy Delfts porselein, yzeren harnassen en wapenhoeden nodig. Het Wiesbader museum - ook voor zyn vak overigens hoogst belangryk - kende hy spoedig van buiten, en ik verdenk hem van minachting voor de beide daar bewaarde romeinse soldatenschoenen, omdat er geen sporen aan zyn. Ce n'est que de l'infanterie, zeide hy. Bovendien, men vindt in dat museum geen ‘Delft’. Niet het minste schoorsteenticheltje. Dit scheen hem zeer te hinderen, want: Croyez-moi, en fait d'archéologie, du vieux-Delft avant tout!
Nu weet ik wel dat alle smaken in de natuur zyn, maar 't ligt in myn natuur, te willen doorgronden waarom sommigen een zonderlingen smaak hebben.
Ik liet dus m'n archeoloog voor my poseren, en beloofde myzelf hem niet los te laten, voor ik de terp had omgewoeld, waarin hy z'n byzondere voorliefde voor Delfts aardewerk bewaarde. Ik lette aandachtig op alles wat hy omtrent oude wapenrustingen mededeelde, en stond meermalen verbaasd over de nauwkeurigheid van zyn kennis. Op zeer weinige jaren na, wist hy den ouderdom van elk stuk te bepalen. De vorm van een staafje, spykertje, schroefje scheen hem landaard en dagtekeningen, ja hele perioden uit de geschiedenis toe te roepen. Hy las in de platen, ringen of schubben van een pantser, als waren 't almanakken geweest. De lezer zal my wel genoeg scherpzinnigheid toekennen, om te geloven dat ik zyn opgaven controleerde, of althans genoeg waarheidszin om dit te beproeven. Hy vond dit aangenaam, en was zeer in z'n schik met de hulde die ik wel genoodzaakt was te brengen aan zyn zaakkennis, maar:
- Hélas... si nous avions du vieux-Delft ici!
Dit wilde zeggen, dat-i my in dat vak nog groter reden tot verbazing geven zou. By gebreke aan ticheltjes in natura, sloeg hy my een cursus voor, in de werken die hy over die zaken geschreven had. Ik leerde daaruit juist genoeg, om in te zien dat m'n roeping elders lag. Hoogstens interesseerde my de opmerking hoe weinig onze ouwelui konden voorzien, dat die lelyke potjes en schoteltjes, die wanstaltige pagoodjes, en die chinees-hollandse poppen op de schoorsteentegels, eenmaal stof zouden leveren tot ontwikkeling van zoveel geleerdheid als m'n vriend daarby wist te pas te brengen. En niet alleen geleerdheid! Er kwam ook hartstocht by, iets als poëzie, waarachtig! By gelegenheid zal ik een drama maken van den Argonauten-tocht naar zeker merk...
- Vous avez beau rire, zeide hy, je vous jure qu'il n'y a rien de si intéressant que le vieux-Delft. Si j'ai le bonheur de revoir ma collection à Paris... cela vaut cinq cents mille francs!
Hy stond duizend angsten uit, dat de communards z'n huis zouden omver halen, of dat het vernield worden zou door 't bombardement. Ook drukte hem, in afwachting van 't weerzien zyner lievelingen, zyn werkeloosheid. Gelukkig dat-i ‘auteur’ was. Hy kon zinnen ronden, aan elkaar lymen, een stuk maken, had relatiën met uitgevers... wat wil men meer? En hy bevond zich te Wiesbaden. Alzo:
- Le jeu, m'sieur! C'est atroce, infâme, pernicieux, infernal, c'est...
- Ja, zei ik, men kan z'n tyd beter besteden.
Die lauwe afkeuring was hem weer niet genoeg. Hy nodigde my uit, hem te bezoeken, om eens te horen wat hy over 't spel geschreven had. Dit geschiedde. Ik vernam: que le jeu était... atroce, infâme, pernicieux, infernal. Als 't werk uitkomt, zal 't zeker opgang maken. Het is vol gemeenplaatsen die zich heel gemakkelyk laten aanhoren, en den lezer op niet de minste kosten van inspanning jagen. Ook verbeelden velen zich blyk van deugdzaamheid te geven door 't mooi-vinden van zulke vertogen. Eigenaardig was het, dat de ‘auteur’ zich zo verdiept had in declamatiën, dat hy evenmin op 't denkbeeld was gekomen de arithmetische verhoudingen van 't spel na te sporen, als om de gehele inrichting der Speelbanken te vergelyken met die van andere financiële of industriële genootschappen. De deun was nu eenmaal, dat het spel: était atroce, enz. Op dien deun werd alles gezet.
Toen ik het fragment had aangehoord, wenste ik hem geluk...
- Neen, niet over uw stuk, voegde ik er snel by, om hem niet in den waan te laten, dat ik z'n geschryf hoog stelde, maar hiermede dat ge op uw leeftyd - hy was zo oud als ik - nog zoveel verontwaardiging hebt overgehouden voor byzaken. De myne is sedert lang aan erger dingen besteed. Ik erken dan ook, dat ik er nooit heel zuinig mee omging.
Het gesprek nam een andere wending. Hy was dikwyls in Holland geweest - natuurlyk: vieux-Delft! - en verstond de taal van dat land ‘hiel geut’. E.g. ‘assiblif meneer... borrelje mè soekker’. Daartegen was niets in te brengen. Ook de zeden had hy nauwkeurig bestudeerd, doch alweer heel specialiteitig met zekere voorliefde voor sommige onderdelen. Zo wist-i niets van duur vlees, moderne theologie en slechte boter, maar hiertegenover staat, dat ik door hem werd opmerkzaam gemaakt op heel andere vervalsingen die my weer onbekend waren, en die waarschynlyk ook voor den lezer al 't aantrekkelyke zullen hebben van de nieuwheid. De ‘casques’ der ‘boerinnen’ - dit woord beduidde in zyn mond: alle vrouwen in de provincie, dus ook friese dames - zyn van koper en blik. Te Amsterdam worden de huwelyken gesloten, zonder dat bruid en bruigom elkaar ooit gezien hebben. Die zaken worden geregeld door ‘den papa, mit 'n lange piep im moend’. Alle vrouwen hebben een pruim tabak achter de kiezen.
‘Zelf gezien.’
De dames breien, en de mannen roken in de kerk...
‘Zelf gezien.’
Ergens in een provinciestadje...
‘Zelf gezien!’
Het stadje, denk ik.
...worden in een herberg...
‘Zelf gezien!’
De herberg, denk ik.
...de gasten bediend...
‘Zelf gezien!’
Die gasten, denk ik.
...bediend door des femmes absolument nues!
't Fameuze ‘zelf gezien’ bleef ditmaal weg. En ik vroeg er niet naar, omdat ik te bang was dat-i ja zeggen zou. Wat had ik dan moeten antwoorden? Ik vloog op in... een zachtmoedig berispen van de kleingeestigheid, waarmee hy 't zo eenvoudig en gemakkelyk kostuum van de Hollandse kellnerinnen afkeurde. Bovendien, zei ik, hebt ge te veel gezegd, door ze geheel naakt te noemen. Het schynt uw aandacht ontsnapt te zyn, dat ze altyd enigszins gekleed zyn met 'n knipbeursjen aan den linkerhiel, waarin ze 't betaald gelag bergen. In vroeger eeuwen bewaarden ze dat in den mond, maar na de grondwetsherziening...
't Scheen voor ditmaal genoeg. 't Zou onzen oudheidkenner - men ziet, hy deed in haute nouveauté ook - zeer verwonderd hebben, als-i had kunnen gissen dat ik z'n bespottelyke leugens onzedelyker vond dan 't infâââme spel. Hy koos de beste party, en vermeed het al te gevaarlyke ‘zelf gezien’ door 'n gemaakt lachen over m'n charge, die hy voorgaf koddig te vinden, om de erkentenis te ontwyken dat ze caustiek was. Wat overigens de vreemdelingen beweegt, zulke zotte - en dikwyls kwaadaardige - vertellingen omtrent Holland in omloop te brengen, is me een raadsel. Schryversarmoed?
- Sans badinage, ging de ethnologische werelddeelontdekker voort, ik heb in Holland zeer zonderlinge zaken beleefd. Eens te Delft...
Ik maakte my gereed hém te vertellen dat men te Berlyn de zoogminnen by voorkeur onder de hermafrodieten kiest. Maar 't hoefde niet. Want in plaats van een nieuwen trek uit de zonderlinge zeden van 't hollandse volk, werd me nu een verhaal meegedeeld, dat alle kenmerken van waarheid droeg, en dat tevens 'n helder licht verspreidde over de aesthetische waarde van oud porselein.
Onze man had te Delft in een achterstraatje de deur van een klein huis zien openstaan, en gluurde naar binnen. Z'n oog viel op den haard in de achterkamer, welke gehele mantel was opgebouwd of gevoerd met 'n illustratie van 't Evangelie. Er ontbrak geen steentjen aan, van den Bethlehemsen kindermoord af tot de hemelvaart toe. Ja zelfs tot de vurige tongen van 't Pinksterfeest... 'n complete zaligheids-epopee. En dit alles in blauwe poppen en figuren op verglaasde steentjes uit de goede periode... van 't beste merk... een ware schat:
- Je calculai tout d'un coup que cela valait ses vingt mille francs! Wat deed onze man? Ging hy 't huisjen in, om den onnozelen bezitter van zo'n schat geluk te wensen met z'n rykdom? Pas si bête! Hy leende van den knecht in z'n hotel een pak kleren, waarmee hy meende zich te kunnen voordoen als 'n zeer gering burgerman, en informeerde zich naar den prys der huisjes van de soort als dat waarin hy al die schoorsteenheiligheid ontdekt had. Met 'n vier- vyfhonderd gulden kwam men ver. Hierop meldde hy zich by den eigenaar, gaf voor zich te Delft te willen vestigen als behanger, en dat-i zo'n huisje misschien wel zou kunnen gebruiken ‘als 't niet duur was’. Na enig bieden en dingen werd de koop gesloten. De schoorsteentegeltjes werden voorzichtig losgemaakt, zorgvuldig ingepakt naar Parys verzonden...
't Schynt dat er op myn gelaat iets als afkeuring te lezen stond. - Que voulez-vous, mon ami: satisfaction de collectionneur!
En hy wilde my uitleggen hoe zo'n handeling ‘in zyn vak’ niet alleen geoorloofd was, maar zelfs in zekeren zin pryzenswaardig. Als stopwoord maakte hy daarby gebruik van 't nogal bekende: ‘als ik 't niet gedaan had, waren anderen daarmee heengelopen’. Ik veroorloofde my 'n scheldwoord tegen die ‘anderen’.
Die man nu schreef 'n tirade-stuk tegen 't spel, het verfoeilyke spel! Huichelary? Toch niet. Huichelaars moeten dan toch zeker doel beogen. Wie zou 't onzen wapenkenner en porseleinman dank weten, dat-i een veldtocht tegen de Speelbanken had meegemaakt? Immers niemand. En als 't z'n doel geweest was, zich tegenover my voor te doen als zo byzonder zedelyk - er was geen reden toe! - dan had immers z'n huichelary hem moeten weerhouden van 't openbaren der manier waarop men zich voor betrekkelyk weinig geld 'n collectie kan aanschaffen ‘die 'n half millioen waard is’. Z'n afkeer van 't spel was gemeend, nagenoeg gemeend. De man verbeeldde zich inderdaad, toen hy de pen in de hand nam om iets te verkondigen, dat die passie, die noodlottige passie...
Wy weten nu eenmaal, hoe boekerigheid haar eisen meebrengt. 't Maakt een groot verschil, of men daar als publiekschryver zit te oreren tegen... iedereen, of in onderhandeling is met den onnozelen bewoner van een achterbuurt. ‘Ik’ zoekt z'n voordeel. ‘Wy’ is moralist. ‘Wy’ dweept met deugd, eer, onbaatzuchtig-heid. ‘Wy’ is hogepriester, martelaar, apostel, profeet. ‘Wy’ draagt 'n onbevlekt kleed van hermelyn...
Maar: ik... ik... ik? Dat 's wat ánders! Satisfaction de collectionneur!
L'homme est bien variable, heeft Andrieux gezegd. Ei zie, daar hebben we het nuchter voorbeeld van schryversoppervlakkigheid, waarnaar ik zocht in 't vorig hoofdstuk. Hoe kon het zo lang wegblyven. De goede Adolf had er my immers reeds op gewezen.
Zou er inderdaad zo'n tegenstelling liggen in 't wegnemen van provinciën en het ontzien van een molen?
Misschien niet!
De moraliteit op kleine schaal kon wel eens de tol wezen dien wy betalen aan 't conventionele Recht. Een afkoop der consciëntie, een assurantie-premie tegen 't vergaan onzer zielescheepjes, een luim, een welkome vergissing, een krul onder de naamtekening van ons gemoed...
Och ja! en vooral een slaapmiddel:
‘Wat moet Maria Theresia wel van me denken!’ zal Frits menigmaal gedacht hebben, als-i zich ter ruste legde...
‘Komaan, laat ik me liever bezig houden met dien molenaar... rechters te Berlyn... goed gezegd!’
En de Fritsen slapen in:
Charmés que sous leur règne on croit à la justice.
En die ander:
‘Delfts aardewerk... 't hele evangelie met herders en gloeiende tongen op blauwe plateeltjes... echt merk... spotprys... twintigduizend franken waard... finesse... bedrog?
Gekheid! De man was meerderjarig, hy moest weten wat-i deed.
Bovendien, waarom zou ik niet gerust slapen? Heb ik niet 'n verhandeling geschreven over 't spel? La moralité, m'sieur, la moralité!
Toch zou ik wel eens willen weten, of er meer zulke huisjes in Delft zyn... la moralité avant tout! De echte merken worden zeldzaam...’
En de man slaapt in, zo gerust als Frits zelf.
Noemt ge dit variable, o Andrieux? Is dat 'n écart?
My komt die normale afwyking van zichzelf, allereentonigst voor. We zyn zo! De geschiedenis van Mensdom en Mens is uit zulke afwykingen samengesteld. Wie hierover verwonderd is, vrage zich alweer af: wát er zyn zou, indien er iets anders ware dan 't is? Seriën die óns onregelmatig of zelfs onbestaanbaar voorkomen, worden opgewogen door schynbaar grillige combinatiën, en waar wy afwyking menen op te merken, bestaat slechts poging tot verevening. Waar dit pogen het doel voorbyschiet, is nieuwe inspanning in tegenovergestelde richting nodig tot het bereiken der gelykheid. Nero was 'n serie van vier-en-dertig zwarten... als 't wáár is, wat de habitué's der Geschiedenis over dien man op hun kaartjes geprikt hebben! Doch ook dan wordt hy opgewogen door millioenen figuren, die uit intermitterende deugdjes zyn samengesteld. De Natuur der dingen is een nauwkeurige boekhoudster. Ze laat musjes ter aarde vallen, en planeten tegen de zon, zodra die schynbare afwyking van den aard der mussen en planeten nodig is tot het sluitend maken van de balans. Ze weet wat ze doet, en verzekert aan al wat reden van bestaan heeft, z'n bescheiden plaats. Aan domheid en genie, aan raderdiertjes en zonnestelsels, aan vyven en zessen op de roulet, aan Nero's en Marc-Aurelen in de wereldgeschiedenis...
Ze spint de vlok tot draad, en weeft den draad
Tot doek, waarop zy, eindloos voortbordurend,
Den loop van al wat is, te aanschouwen geeft.
En wie 't verband ontkent, is schuldig blind,
Ternauwernood onschuldig, wie 't niet kent.
- Hm! Die blindheid zelf ligt immers in den aard der dingetjes die zich vice-versa mensen noemen? Weg met die verzen! Wat zou Meester Adolf daarvan zeggen! Kom liever nog eens mee naar de Kursaal. Daar is altyd nog een en ander voor u op te merken. Al m'n kameraadjes wachten beneden...
Zó werd ik in m'n ontbytmymering gestoord door den kleinen Semi-ur. Voor ik z'n uitnodiging aannam, liet ik hem bezweren dat-i my ditmaal geen dikke dames zou doen uitkleden. ‘Zelfs gekleed zyn ze gevaarlyk voor zekere soort van zeden, riep ik. Ziehier een Publicatie van de Regering te Amsterdam, waarin wordt te velde getrokken tegen vrouwelyke zwaarlyvigheid op de kermis.’
M'n vrindje haalde de schouders op.
- Hebt ge met die Regering iets uit te staan? vroeg hy.
- Neen. Waarom?
- Ik zou u dan den raad geven, haar niet te vertrouwen. Wees verzekerd dat er koolzwarte seriën liggen naast zo 'n intermittence van rooskleurige deugdzaamachtigheid. Na zo'n preutsen zet kan men heel gerust z'n mise wagen op iets als... schelmery. Als ge molens ziet sparen... pas op je provinciën, en handel nooit in vieux-Delft met moralisten die tegen 't onnozele Spel uitvaren. Kleine deugd, grote zonde... reken daarop. Dit is geen afwyking, 't is regel! Uw analyse van zo-even is weer zeer oppervlakkig... hm, verzen!
Dit verwyt noopte my tot dóórdenken. Ik begon in te zien dat ik me van de opheldering der schynbare afwykingen in de karakters inderdaad wat al te gemakkelyk had afgemaakt, en dezelfde fout beging die ik in Larochefoucauld berispte. Wat ik voorstelde als gewetenstillende hulde aan de deugd, kan in zeer veel gevallen worden opgevat als hulde aan 't belang. Ik had verzuimd op te merken dat het sparen van molens niet als de schynbare tegenstelling naast het stelen van provinciën staat, maar daartoe zeer analogisch den weg bereidt. Er moest immers eerst met kleine binnenlandse deugd gepronkt zyn, voor men 'n geheel Volk kon biologeren tot deelnemen aan 'n flinken rooftocht aan gene zyde van de grens? Wat wy ons gewoonlyk voorstellen als luim van recht, was niets anders dan een der vele middelen die 't onrecht uitvoerbaar maakten. Het ongelyksoortig lot dat muggen en kemels beschoren is, spruit uit dezelfde oorzaak. Wie zal ons zeggen hoeveel kleine moraliteitjes er nodig zyn, om de weg te banen tot grote onzedelykheid? Zou ook hier alweer alles in alles zyn? Onbeschaamdheid in pudeur? Kemels in muggen? Gestolen landschappen in gespaarde molens? - Dat kan wel waar zyn, riep Semi-ur. Kleine bravigheden...
Daar kwam 't kamermeisje my een kreutzer brengen, dien ze gevonden had by 't vegen...
- Dat 's 'n gespaarde molen, mannetje... pas op je provinciën! En nu kom mee. We worden gewacht.
In den corridor van den Gelen Adelaar vond ik inderdaad al m'n gnoompjes by elkaar. Daar waren binomium en magneet, 0/0 en half-dertien, π en logarithmos, de twee a-tweede-machtjes en 't kristalmannetje... al m'n vrindjes die onder den Sonnenberg logeerden, en nu om mynentwil vakantie schenen te hebben. Ze hadden, om geen opzien te baren, menselyke gestalten aangenomen, en vergezelden my naar de Speelzaal.
Onderweg dacht ik nog over Semi-ur's systeem na. En 't kwam me hoe langer hoe meer gegrond voor. Had ik niet in dezelfde stad, die zich nu te goed achtte voor dikke vrouwen, slechts weinige jaren geleden door 'n geverfden wilde levende konynen en duiven zien verslinden, tot amusement van Publiek? [*] Idee 484; deel III, blz. 233. En was 't niet ook dáár, dat een zeer vrome Burgemeester door de stads-courant het volk liet wysmaken, dat de aandelen in een onderneming, waarby hyzelf als commissaris betrokken was, en die toch later bleek ‘niet goed’ te zyn, opgeld deden op de Londense beurs? [**] Idee 451; deel III, blz. 85.
Semi-ur heeft gelyk: afwyking is regel. De goden bewaren ons genadiglyk voor kleine deugd. Amen!
En nu weer: am grünen Tisch!