Volledige Werken. Deel 4. Een en ander over Pruisen en Nederland. Causerieën. De maatschappij tot nut van den Javaan. Ideeën, derde bundel
Een en ander over Pruisen en Nederland
De Maatschappy tot Nut van den Javaan
761. Vervolg: publieke voordrachten.
767. De algemeenheid van wanbegrip (541)
784. Raden en oordelen in verband met kansrekening. (541)
788. Wysbegeerte een roeping van allen. (542)
795a. Afkeer van arithmetische juistheid
796. Meeting te Batavia in mei 1848
797. Zekere theologieën. (554)
799. Iemand die in zichzelf de nodige geschiktheid heeft. (554)
824. De onzedelykheid van de beloon-theorie in de opvoeding (561)
828. Het onderwys (561, vlgg.)
886. De schepping werd in weinig regels afgedaan. (563)
899. Het zyn liegt niet. (574)
913. Vervolg: Onderwys, in verband met het godsbegrip en met de studie van den aard der dingen.
922. Het beoordelen der zedelykheid (589).
Naschrift bij den tweeden druk
Een en ander over Pruisen en Nederland
XIV
De vogue is aan de misdaad. Onze mensenvriend Traupmann houdt nog altyd de Franse politie en de Europese gemoederen bezig. Als 't den man om effect te doen was, heeft-i zyn doel bereikt. Wie niet een half dozyn moorden op z'n geweten heeft, is niet in tel. Of erger nog, men poseert tegenwoordig niet dan à raison van zoveel moorden én een half. Dat ‘half’ moet er by... arme mevrouw Kinck!
Telkens komt de gedachte in my op: hoe zoudt ge 't aanleggen, indien U de verdediging van dien man ware opgedragen?
De eerste indruk is: ik zou zulk een wezen niet willen verdedigen.
De tweede: met weinig woorden zou ik hem aanbevelen in 't medelyden van de jury.
De derde: ‘de doodstraf, myne heren... de doodstraf... de vreselyke doodstraf... komt, laat ons de doodstraf afschaffen: gunt myn cliënt circonstances atténuantes’...
Ieder weet dat dit de manier is waarop een angstvallig gezworene zyn afschuw van de poena mortis tracht te verzoenen met gelyken afschuw van de begane misdaad. Herhaaldelyk zien we verlichtende omstandigheden aangenomen, waar zelfs de fanatiekste philanthroop na 't scherpzinnigst microscopisch onderzoek geen schyn van verlichting vinden kan...
- Toch! Kan niet ieder misdadiger zich beroepen op de menselyke feilbaarheid?
- Daartoe is zeker geen microscoop nodig. Maar vindt ge zo'n beroep niet wat algemeen en alzo krachteloos? Moest men niet liever 't beneficie der feilbaarheid bewaren voor de rechters... die zich wel eens vergissen? Het betrekkelyk sparen van den misdadiger is misschien onstaathuishoudkundig, onaesthetisch en wreed, maar - voor zover men 't doet met het oog op algemene menselyke zwakheid - voorzeker onbybels.
- Ge zyt dus vóór de doodstraf?
- Dat heb ik niet gezegd. Indien ik 't al geweest ware, zou misschien die Traupmann my genezen van wat een ziekelyke aandoening wezen kan. Ik ben noch vóór noch tegen de doodstraf, en verklaar me incompetent als in veel dingen. Wel heb ik medelyden met dat monster maar ook met zyn slachtoffers, en met allen die van dergelyke monsters 't slachtoffer worden kunnen, als men ze niet uitroeit. Met welk recht betaalt men op Java twee-en-twintig gulden voor 't doden van een tyger, als men terugschrikt voor 't zeerdoen van m'nheer Traupmann? Is 't brood niet duur genoeg? Moet zo'n être vyftig, zestig jaar lang mee-eten aan den dis van 't mensdom, die toch al vry schraaltjes is toebereid? Zestig jaar? Langer misschien, want twintig is hy pas, en by 't zorgeloos gevangenisleventje kan-i 't best tot honderd brengen. Mag men zo ruw omgaan met de gamelle van de maatschappy? Ik vraag maar, en beslis niet.
- Indien gy de zaak Malthusiaans opneemt, zou men kunnen vorderen dat de door zyn toedoen van het wereldmaal afgetreden gasten in compensatie worden gebracht.
- Volstrekt niet. Zy bewezen hun recht van bestaan dóór hun bestaan. Zy produceerden. Die moeder, die kinderen betaalden met levensgeluk den inleg. Wat betaalt de misdadiger?
- Zóveel sensatie.
- Als men hem doodt, ja. Sinon, non. En juist uit dát oogpunt zou de doodstraf kunnen verdedigd worden. Ik neem voor een ogenblik aan dat de pretentie der maatschappy op den moordenaar met den dood kan verevend worden, maar zonder die fatale vyfde acte is het door hem opgevoerd schouwspel een onbevredigende farce. Van 't standpunt waarop we ons voor een ogenblik plaatsen - zonder te beweren dat de zaak uitsluitend van dit standpunt moet beschouwd worden - is de afschaffing der doodstraf een schennis van ons aesthetisch gevoel.
Ons rein-menselyk gemoed dat altyd enigszins artist is, vordert die vyfde acte als consonant-rym op de vorige en waar dat rym uitblyft... ei zie, ik wil u bewyzen dat gy allen die my aanhoort mensen, artisten, en dus vóór de doodstraf zyt. Verbeeldt u dat ge ongezien getuigen waart geweest van 't bloedbad te Pantin. Deze of gene omstandigheid belet u de slachtoffers ter hulp te snellen, en ook uw tong is verlamd. Ge zyt gedoemd om machteloos aan te zien hoe Traupmann de moeder naar de lykjes van haar omgebracht kroost lokt, om daarna onder haar ogen de overige kinderen, en weldra - of tegelykertyd - haar zelve te slachten. Ge zyt getuige van de vreselyke worsteling. Ge hoort het wanhopig hygen der rampzalige vrouw, de angstkreten der kleinen, het gerochel der stervenden. Zy valt... het is volbracht. Zes lyken liggen daar en de moordenaar maakt zich gereed... waartoe? Misschien heeft-i meer ‘werk’ te verrichten, en wat haast om op 't rendez-vous te zyn waar hem andere slachtoffers wachten. 't Zou toch jammer wezen als-i te laat kwam...
Op eenmaal wykt de betovering die u vastnagelt. De banden die u werkeloos hielden, vallen af. Ge voelt u vry, ge kunt u bewegen... eindelyk! Wat doet ge nu?...
- Ik vlieg op den schelm aan...
- Ik zou hem de hersens inslaan...
- Verscheuren...
- Doodtrappen...
- Juist. Ik ook. Ge ziet wel dat wy allen voorstanders zyn van de doodstraf, en dat niet alleen ons gemoed die straf uitspreekt als rechter, maar zelfs dat het ons dringt, op te treden als beul, liever dan de zedelyke consonance te ontberen die door ons schoonheidsgevoel gevorderd wordt uit aesthetischen tegenzin in ongerymdheid.
Wreed zou de afschaffing der doodstraf misschien kunnen genoemd worden met het oog op den misdadiger zelven. Mag een sentimentele philanthropie de Traupmanns veroordelen tot leven? Is 't niet al te hard?
Zo neen, zyn er onder hen - en 't is mogelyk - velen die zulk een leven niet zouden beschouwen als de zwaarste straf... O, dan vervalt alle belang van de vraag of 't geoorloofd is zó'n wezen te doden, en men denkt onwillekeurig weder aan de premie op 't uitroeien van tygers.
Het beroep eindelyk op menselyke zwakheid in 't algemeen strookt niet met de Schrift, waarop - naar men zegt - onze begrippen over zedelykheid en wetgeving gebaseerd zyn.
- Oog om oog, tand om tand.
- Volstrekt niet. Noch daarop wil ik my beroepen, noch op de vele plaatsen waar de moordenaar met den dood bedreigd wordt. De uitdrukking dat wie 't zwaard opneemt, door het zwaard zal vergaan, kan wel een waarschuwing zyn om geen ruzie te maken. Al beweert byvoorbeeld de wysheid der volkeren dat twistzieke honden met gescheurde oren lopen, dan impliceert dit het recht niet om ieder die 'n lastig humeur heeft aan z'n oren te straffen. Die oog- en tandhistorie bevalt me ook niet. Ze gaat kreupeler dan zelfs een vergelyking zich mag veroorloven. Hoe kan Traupmann met één dood het verdelgen boeten van zoveel levens? Met één tand alzo een heel gebit?
Neen, het beroep op de algemene menselyke zwakheid als verlichtende omstandigheid voor den misdadiger is daarom onbybels - en dus verkeerd - wyl de hele theologie van Genesis af tot Dordt toe, juist op het strafwaardige van die zwakheid gegrondvest is, en dus daarmede staat en valt. Zwak zyn, struikelen, vallen en verdoemd worden, is de keten waaraan geen enkele schakel ontbreken mag, indien men daaraan 't eind: zoendood, verlossing en zaligheid, behoorlyk wil vastknopen. De redenering dat men der menselyke aangeboren zwakheid iets moet ten goede houden, strydt lynrecht met de bybelse stelling dat die zwakheid behoort gestraft te worden om tenslotte alles in behoorlyke orde te brengen, en als ik wel geïnformeerd ben, moet een waar Christen, wel verre van zich op de erfelykheid zyner fouten te beroepen ter verontschuldiging, zich juist die erfelykheid tot een dagelyks verwyt maken. Alle godsdienst overigens is uit den aard der zaak talionitisch. Schavotten zyn 't onmisbaar corollair van geloof, en het past wetgever, jury noch rechter wyzer te willen zyn dan de theologie.
Indien de algemeen-menselyke zwakheid eens voor al werd aangenomen als levens-assurantie voor misdadigers, zouden we zonderlinge vonnissen te zien krygen. Ik weet wel dat het hieraan toch niet ontbreekt. Maar verbeeldt u lezer: ‘Gy N.N. hebt een paar uwer vrienden vermoord, en zoudt dus eigenlyk moeten hangen - of zo iets - maar overwegende: dat ge een mens zyt, afstammende van zondaren, ten kwade geneigd en onbekwaam tot alle goed, willen we u die uitspatting iets minder zwaar toerekenen dan wanneer ge een hond, een hoen of 'n kikvors waart geweest, wier voorouders, voor zo ver den Hove bekend is, niet gezondigd hebben in 't paradys. Wy veroordelen u overzulks...’ Tot het aanhoren van een vonnis. Al beken ik nu dat die straf zo heel licht niet is, vooral voor den armen drommel die pas een publiek-ministeriële acte van beschuldiging heeft moeten slikken, kan ik my toch met zulke redenering niet verenigen. Men behoeft juist geen hond, hoen of kikvors te zyn om een conclusie onbillyk te vinden die, streng toegepast, iederen vader zedelyk verplichten zou een deugniet te wezen, opdat z'n nakroost in geval van onaangenaamheden met de justitie, zich ter verontschuldiging zou kunnen beroepen op voorouderlyke verdorvenheid. Neen neen, die appelgeschiedenis mag nooit een baat worden voor 't nageslacht.
- Ik zie duidelyk, markies, dat ge inderdaad weinig geschiktheid hebt om als verdediger van Traupmann op te treden.
- Dat zeide ik immers. Ik verheug me, daartoe niet geroepen te zyn. Maar evenzeer verheug ik me hem niet te moeten vonnissen. Ik ken velen die even schuldig zyn, misschien als mens lager staan, en toch nooit last hadden van de politie. Het is klein en kortzichtig van ons, dat we een moordenaar van zyn soort vergelykenderwys zo streng veroordelen. Gy kent de oude aardigheid - waaraan ik nu eens een nieuwe toepassing geven wil - van de sentimentele juffrouw die niet wilde dat men haar hond ineens den staart afsneed? 't Moest by kleine stukjes geschieden, meende ze. Welnu, er zyn velen die levenslang een groot aantal medemensen van een stukje staart beroven, en met gehuichelden afschuw terugbeven voor één gehelen, met één slag afgekapten staart. Zo zyn we.
Nog enigszins onder den indruk van 't statistisch congres - dat ik niet bywoonde - wil ik eens voor zo ver mogelyk in een causerie - met cyfers aantonen welk een nietig misdadigertje die Traupmann is. Ja zelfs, hy wordt byna een held van menslievendheid, indien men 't geringe kwaad dat hy bedreef vergelykt met... de ontzettende massa staarten die er uit de door anderen successievelyk afgeknipte stukjes zouden kunnen worden samengesteld.
We behoeven hem daarom nog niet te aanbidden als heros van een deugd die hy slechts aan zyn jonkheid te danken heeft, daar het te voorzien is dat hy, by langer leven, waarschynlyk even-veel kwaad zou hebben uitgevoerd als een ander. Voor iemand van zyn jaren was 't nu nogal wél.
Hy heeft - voor zo ver wy weten, want de statistiek der kleine eindjes staart waarmee hy zich ook wel zal hebben beziggehouden, is niet tot ons gekomen - op eenmaal afgekapt ± 300 jaren levens. Laat het iets meer zyn, daar we nog niet weten of de beide Kinck's ook door zyn hand vielen, maar meer dan 400 jaren is het niet.
Een kleinigheid! Ja. Want we hebben de voorbeelden voor 't grypen, van lieden die jaren lang dagelyks tienmaal, honderdmaal meer kwaads bedreven. Wie dit betwyfelt, kent de kracht der vermenigvuldiging niet, d.i. hem ontbreekt de gaaf van wél zien die nodig is om met één blik al de partiële gevolgen van misdryf saam te vatten. Een minister - 't is waar, zulke heren dragen tegenwoordig door collaboratie de schuld met hun zovelen - een minister die z'n plicht niet doet, vermoordt allicht in een paar bureau-uurtjes meer mensenheil, meer levensjaren, dan alle verledene en toekomstige privaatmoordenaartjes met elkander. Ik doel nu niet op dezulken die - als Louvois byvoorbeeld - meer rechtstreeks in de Traupmannse manier arbeidden. Zy hadden, als deze, den moed hunner misdaad. Neen, ik verhef myn stem tegen hen die niet in staat zouden wezen met eigen hand een konyn te doden, maar heel zoetsappig, onder opzien tot den Here, zich veroorloven een geheel volk te slachen. Hoeveel mensenlevensjaren zyn er in den oorlog te Banjermasin geofferd? Met hoeveel Javanenlevens wordt thans nog de onbekwaamheid geboet van den ‘geachten spreker’ uit Deventer, die 't als aftredend Gouverneur-Generaal zó druk had met z'n vertrek, dat-i onmogelyk gebruik kon maken van de zeldzame gelegenheid om eens eindelyk iets te doen wat naar plicht geleek?
En wat moet men zeggen van de Hollandse natie die - God beter 't - de episode van Saïdjah zo byzonder mooi vond!
Ziedaar de verdediging van Traupmann kant en klaar: ‘m'nheren, als ge dien man doodt, hoe zult ge anderen vonnissen die erger deden? Er moet toch een climax blyven in 't straffen!’
- Men zal die jurisprudentie niet aannemen.
- Gewis niet. De misdadigers die ik aanklaag hebben te veel aan-hangers. Bovendien zy zelven maken de wetten. Of erger nog, ze staan aan 't hoofd der natie. Ik sprak van statistiek. Wie duizelt niet van de in cyfers uitgedrukte ellende die 't gevolg wezen moet van maatregelen als waarover wy spraken in onze laatste causerie? De man die den generaal Kroesen zulke instructies gaf, wist wat hy deed. Hij weet zo goed als ieder dat de indische officieren bespottelyk laag bezoldigd worden, en dat er om een eind te maken aan billyke ontevredenheid, belangryke verhoging, geen beknibbeling nodig was. Hij weet - of kan en moet weten - wat de gevolgen zullen zyn, indien - by den onrust die de Haagse warboel onder de bevolking gezaaid heeft - ook bovendien het leger by voortduring wordt aangehitst tot haat jegens de bewindvoerders in 't Moederland. Hy weet dit alles... maar dit is de vraag niet voor m'nheer De Waal. De vraag is dat hy zich vis-a-vis de zogenaamde Volksvertegenwoordiging staande houde als minister. Zo'n ‘bezuiniging’ klinkt goed in ‘liberale’ oren. Zyn begroting zal ‘doorgaan’ en Nederland zit weer een jaar langer opgescheept met den âme damnée van den Gouverneur-Generaal die z'n plicht niet deed. Is 't niet om sympathie met Traupmann te krygen?
Ik ben overtuigd dat de meeste indische lezers in dwaling verkeren omtrent den indruk die de zelfverloochening-aanpryzende dagorder van den heer Kroesen in Nederland gemaakt heeft. Geen indruk!
Nederland kan niet lezen. Men ziet de betekenis niet in van een handelwyze die toch zo duidelyk met de hoogste belangen in verband staat. Niemand let er op, hoe de geparvenieerde kommies met onbeschaamde zelfzucht de verlenging van zyn byzondere hoogheid, durft betalen met het uitzicht op algemene ramp. Toen voor enige jaren de minister Van de Putte, ook al coquetterende met den zuinigheidszin van 't domme plebs onder de liberalen, de scheepsvrachten verminderde, waren de couranten er vol van. Men verdedigde of bestreed den maatregel naar de kleur der banier waaronder men meende te behoren, of zelfs naar 't bedryf dat men uitoefende - alle reders werden opeens conservatief! - maar toch men lette er op, men sprak er over, men schreef er over, men riep meetings op. Over het uitzuigen der officieren spreekt niemand. Er komt niet van koffie in, en 't is dus voor 't Nederlands publiek geen aandacht waard. Wel zal - vooral wanneer tegen dien tyd hier te lande de verontwaardiging des beroofden zal gebleken zyn - de noodlottige maatregel stof leveren aan zogenaamde behouders tot het bestryden der begroting, maar dit zal slechts geschieden als manoeuvre tegen een zogenaamd liberaal ministerie, volstrekt niet uit besef van de eerloosheid der De Waalse experimenten. Wie hieraan twyfelt, vrage zich af of hy gelooft dat de conservatieven, eenmaal weder aan 't bewind, de thans beroofden zullen schadeloos stellen voor 't offer dat nu ad majorem gloriam van m'nheer De Waal van hen geëist wordt? Ik zeg u dat dit niet geschieden zal. Eens beknibbeld, blyft beknibbeld en een minister die 't waagde in deze zaak rechtvaardig te wezen, zou terstond in den steek gelaten worden door al de ‘geachte leden’ in 't byzonder en door de kiezers in 't algemeen.
Nederland kan niet lezen.
Gister was ik alweder ruimschoots in de gelegenheid die droevige waarheid bevestigd te vinden.
Er bestaat sedert enige jaren een Maatschappy tot Nut van den Javaan, die - my tot gisteren toe ignorerende! - heel zoetjes het door Havelaar geopend jachtterrein ausbeut. Het is tegenwoordig recht fatsoenlyk lid van die Maatschappy te wezen. Het poseert 'n mens. Zo'n ding is byna zo bruikbaar als een congres of Patinsen moord om zich ook eens op den voorgrond te stellen. De waardigheid van voorzitter of secretaris ener stedelyke afdeling kan men zo ongeveer gelyk stellen met die van ouderling of diaken, en klinkt veel moderner. Of er crediet aan verbonden is by kooplui weet ik niet, maar by de kiezers zeker. Dat lidmaatschap heeft voorts de goede hoedanigheid dat men er mee terecht kan intra et extra, binnen en buiten de grenzen van een kamp. ‘Werda, parool?’ roept de schildwacht en op een luid: ‘vriend, evangelisatie!’ wordt men doorgelaten. ‘Werda, parool?’ roept de wacht en ‘vriend, vry-arbeid!’ wordt er geantwoord met gelyk succes. Kortom, 't is een kostelyke zaak.
En my ignoreerde die Maatschappy tot gisteren toe.
Natuurlyk.
Noch evangelisatie, noch vry-arbeid kan ik roepen, ik die den Javaan alleen de goede boodschap wilde brengen: dat er voortaan eens zou geschieden wat geschreven staat.
Want hierop - let wel, ik bedoel: wat geschreven stond vóór de misselyke poespas der laatste tien, twaalf jaren - hierop komt voorshands de hele indische kwestie neer. De tyd om in Indië iets te verbeteren, zal eerst aangebroken zyn als men eerst proeven heeft genomen van de oprechte toepassing der bepalingen. Aan die bepalingen zal veel te wyzigen vallen, dit ontken ik niet, maar de hoofdzaak blyft immer dat ze worden nagekomen. Zolang dit niet geschiedt, is alle wetgevery ydel, en zy die beweren zich bezig te houden met verbeteren der wet, terwyl zy rustig aanzien dat die wet voortdurend met plompe brutaliteit wordt geschonden, zy zyn huichelaars. Zie hier dan ook, en passant, de reden, waarom ik my zo weinig moeite geef om op de hoogte te blyven van de ‘stukken’ die de tegenwoordige minister te kauwen geeft aan Kamer en natie.
De Maatschappy tot Nut van den Javaan dan had dezer dagen door intermediair van haar stedelyke afdeling te 's-Hage, de... de... de... hoe moet ik zeggen?
- De onbeschaamdheid?
- Dat woord is wel juist maar wat ruw. Laat ons liever zeggen: de onhandigheid ook my een circulaire aan te bieden, waarin ik uitgenodigd word by te dragen tot een op te richten Schoolfonds voor de Javanen. ‘Elke bydrage, zeggen ze, zal welkom zyn.’ De Javanen moeten absoluut lezen en schryven leren. Ze moeten ‘geïllustreerde schoolboeken hebben en atlassen’. Er moeten ‘inlandse jongelieden in Europa worden opgeleid tot het geven van onderwys in de inlandse talen op Java’. De kinderen van ‘inlandse groten moeten in de gelegenheid worden gesteld een beschaafde opvoeding te genieten van Europese onderwyzers’. Kortom 't is mooi.
En my vraagt men om daartoe by te dragen.
Men vraagt daartoe geld aan Havelaar!
Aan Havelaar die nadat hy te Lebak zyn plicht deed, tien jaren lang rondzwierf als een vervolgde misdadiger!
Aan Havelaar die, uit armoed drie en een half jaar gescheiden was van vrouw en kinderen!
Aan Havelaar die een groot deel van 't jaar 1867 z'n leven rekte met afgewaaid ooft!
Aan Havelaar vragen de Javaannutheren geld tot nut van den Javaan.
Waarlyk 't zou toch wel kunnen zyn dat het woord onhandigheid wat te zacht was.
Hoe dit zy, ik heb my wel gewacht lucht te geven aan de aandoeningen die my bestormden by 't lezen van dat vod.
A quoi bon immers? De heren die 't tekenen weten niet wat zy doen.
Ziet hier alles wat ik geantwoord heb en erkent lieve mensen dat ik me weet te bedwingen.
Wel-Edele Heren!
Ik ontving zo-even Uw uitnodiging om by te dragen aan een ‘fonds voor het Onderwys onder de Javanen’, en ben zo vry U daarover myn verwondering te betuigen.
Het konde U toch, naar ik meen te mogen veronderstellen, bekend zyn, dat ik aan het welzyn der inlandse bevolking van Nederlands-Indië heb ten offer gebracht wat een mens offeren kan, en derhalve iets meer dan de velen die met het oog op pensioensreglement of arrondissering van fortuin, de misbruiken op Java rustig aanzagen - zo niet erger! - tot op den dag dat het bestryden daarvan zoude kunnen plaats hebben zonder gevaar, of zelfs met voordeel.
Ik meen het dus zonderling te mogen vinden aangesproken te worden om hulp, namens de door U vertegenwoordigde Maatschappy, die naar myn innige overtuiging, door de ogen des volks af te leiden van de ware oorzaken der kwaal, het hare bydraagt om die kwaal te bestendigen en ongeneeslyk te maken. Wie inderdaad prys stelt op beschaving, tracht haar niet bespottelyk te maken door het uitreiken van geïllustreerde schoolboeken, printjes en hand-atlassen aan de slachtoffers van stelselmatige knevelary, mishandeling en moord.
Met nog enige andere elementen - vals liberalisme, (vryarbeidschwindel) ‘baarsheid’, kleinstädterei, ‘geloof’, geldzucht, e.d. - is de Maatschappy tot Nut enz., onbewust een der werktuigen in de hand van het boze, en als zodanig een domme, wrede satire op de Havelaarszaak, waarin de kanker die Indië opvreet, met den vinger is aangewezen.
Onbewust? Ik geloof het!
Maar niet geloof ik dat die onkunde als verschoning gelden mag, sedert ik ieder die lezen kan in de gelegenheid stelde minder onnozel te wezen.
Zeer gaarne wil ik naar myn zeer beperkt vermogen iets bydragen, zodra er gelden worden gezameld voor een fonds om lezen te leren aan het Nederlandse Volk.
Het doet my intussen zeer leed te moeten ontwaren, dat achtenswaardige personen, als waarvoor ik de ondertekenaars der my geworden circulaire houde, zich hebben laten verlokken ten behoeve van Droogstoppels bezwaard gemoed de rol van Tetzel te spelen.
Met de meeste onderscheiding heb ik de eer te zyn
UWEd. Dw. Dienaar,
Douwes Dekker
's-Hage, 5 October 1869
- Très bien, marquis. Dat briefje is soberder dan men in de gegeven omstandigheden van u vrezen moest. Maar nu een vraag...
- Honderd, als ge wilt.
- Alles in alles is immers uw spreuk. Ligt er in die Javaannutgeschiedenis niet iets... iets... verlichtends voor... Traupmann? - Alle goede geesten, dat is juist gezien! Hy viel z'n slachtoffers niet lastig met beschaving! Hy sarde ze niet met atlassen, printjes, schoolboeken en europese onderwyzers.
Daar is ze dan eindelyk, die onvindbare circonstance atténuante... ik geef er tien erfzondes voor!
- A la bonne heure!
Den Haag, 7 October 1869