Ideën, vijfde bundel
1056.
Alweder zullen zekere bekrompen betweters het opschrift boven m'n vorig Hoofdstuk afkeuren. De vitzucht gaat zo vér!
Maar ik... ik ga voort. Gezegd, geslacht... tot er de dood op volgt!
Heeft de lezer by ongeluk geen staatkundigen blik, 't is myn schuld niet.
Engeland had in de dertiende en veertiende eeuw vreemde gewoonten. Het beklaagde zich niet ‘over’ iets, en zelfs niet - zoals Bilderdyks Machteld en hollandse ridderschap - ‘van’ iets. Het beklaagde zich: ‘op dien voet’. En dit deed het by voorkeur als 't rymen wilde op: moet, zoet, gemoet, toet, enz. Zo'n klacht maakte dan ook in die dagen 'n zeer byzonderen indruk op likdoorns.
Om terug te keren tot onzen toneelheld, hy verzekert aan God, dat hy aan Eduard zyn: ‘recht op Schotlands kroon verbleven heeft’. Wat kan men meer verlangen? Ik ken er weinigen die kans zouden zien tot zo'n kunststuk.
Floris veroorlooft zich in dat gesprek meer zonderlingheden. ‘Hy is der dood getroost’. 't Staat er.
Toch blykt er dat de man al deze taalmoorden niet beging zonder enige inspanning, want wy lezen dat-i, kort na die verzekering, in: ‘een soort van verbijstering valt’. De dichter heeft verzuimd de bedoelde soort te omschryven, 't geen voor den schouwspeler die Floris voorstelt, 'n eigenaardige moeilykheid teweegbrengt. Als hy zich in de soort vergist, valt de hele Floris. Ik meen 't stuk.
Ei, hier zien we opeens onze Machteld weer, de vrouw van... neen, de vrouw niet, maar toch... iets als... de vrouw van: ‘vloekbren Velzen’. Ze is ditmaal in manskleren, en - ik moet het wel bekennen - iets minder kuis dan gewoonlyk, indien ik althans de hollandse vertaling mag raadplegen van haar franse uitdrukking: ‘ik ben aan u’. Maar dit geef ik om beter. Misschien betekent het iets anders.
Ze zal: ‘quarreel noch speerschoot duchten’. De historische kleur van die dingen is verblindend.
Amstel, die zes regels vroeger met de oprecht-godsdienstige bescheienheid die dezen schelm kenmerkt, Floris verzocht heeft hem: ‘te vertrappen’ - ‘'k ben het waard!’ zegt-i - spreekt nu twee regels uit, die ik niet wel vertalen kan. Misschien is de lezer gelukkiger. Er staat:
‘Vergeef me, zo ik 't uur, het kostlijk uur niet spill'
In eerbetooning of betuiging, slechts verloren
By blijkbre misdaad.’
Geeft hy hier, uit wrevel over 't mislukt solliciteren om vertrapt te worden, aan Floris 'n sarrig raadseltjen op? Wie peilt de diepten... enz.
Arme Floris! Hadt ge den man maar liever z'n zin gegeven! Dat heeft men van die tirannen. Nooit willen zy iemand 'n pleziertje doen.
Tot z'n straf verneemt Floris dan nu ook dat het: ‘uit’ is met z'n: ‘gebied’. Maar hy kan zich met deze opinie niet verenigen. Volgens hem staat die zaak: ‘by 't Lot’. Amstel beweert dat z'n leven gevaar loopt ‘van’ - rym, Machteld, rym! - van 't: ‘muitrenrot’ alzo.
Na vernomen te hebben dat men hem naar Engeland wil voeren, waar z'n: ‘hoede - dat noemden ze: hoede! - den kerkermuur zal worden betrouwd’ vraagt de goeie Floris heel gemoedelyk: ‘voor eeuwig?’
Uit 'n begrypelyke en geenszins onvorstelyke nieuwsgierigheid, zou 't hem aangenaam wezen iets meer van de zaak te vernemen. ‘Weet ge iets meer, dat mij hun...’
Er is volgens de maat nog plaats voor drie sylben. En... er moet gerymd op: trouwd. Genieten wy den helen regel in al z'n schoonheid:
‘Voor eeuwig? Weet ge iets meer dat my hun moedwil brouwt?’
Ziedaar hoe 't delikt van die saamgezworen fielten aan versmaat en rym 'n veel zachter kwalifikatie te danken heeft, dan de eis en conclusie is van ongerymde en mateloze Historie niet alleen, maar wel degelyk van onzen verzenmaker zelf. Te grote inschikkelykheid voor ‘vuige muitrenrotten’ was waarlyk Bilderdyks hoofdfout niet! En nog bestaan er onverlaten die beweren dat men met dat gevérs z'n gemoed verdraait, en taal verkracht, en waarheid schendt... foei!
Doch zie, nog is deze pronkregel niet geheel afgehandeld. By: ‘eeuwig’ staat 'n sterretje. Wie dit renvooi volgt, komt te weten dat: ‘Amstel zucht...’
Zeer wel! Kean, Talma, Snoek en dergelyken, die de eer zullen hebben den bilderdyksen Amstel op de planken voor te stellen, moeten by deze passage...
‘De regisseur is streng. Beboet... ik zou je danken!’
...ze zullen zuchten. En dan?
Wat meer nog?
Onnozele! Ziehier wat ze volgens den uitdrukkelyken wens van den auteur, ter lering van Vorsten en Volken te doen hebben. Amstel zucht, ja, maar... hy zucht: ‘in plaats van te antwoorden’. Zó staat er, en wie er wat afdoet, wordt beboet door den regisseur.
De uitdrukking: huis- en rytuigschilder is bekend. Ziehier 'n nieuwe betrekking van die cumulerende soort. Amstel is: ‘verraad- en oproersmeder’. Zo betitelt hem Floris, en hoogstwaarschynlyk heeft de man z'n visitekaartjes in dien geest doen veranderen. Misschien ook z'n smidswapen.
Floris weigert het snood ontwerp te: ‘wettigen’. Hy wil: ‘geen afstand doen van: ‘d' aangeboren Staf’. En waarom ook zou hy dit? Immers niet:
‘Om gruwbren moordenaren
Den vloek van 't Nageslacht, den beul van 't hart, te sparen?’
Waarachtig, ik weet tennaasteby wat Bilderdyk hier heeft willen zeggen. Ja zelfs ik zou kans zien het enigszins begrypelyk te maken aan Vorsten en Volken. Maar er staan nog altyd enige paren profeten op de executie te wachten... de belhamels, lezer! ‘Vloek’ en ‘beul’ mogen dus voor myn deel ‘gespaard’ blyven. Vooruit!
Amstel spreekt:
‘Zie, zie mijn wroeging, zie mijn ijslijke angst. Mijn bloed
Wenst, wenst te stromen voor uw redding...
Denk aan 't rym, Machteld!
...word behoed!’
Is dit perfectilisch-kwakzalflorisch, of niet, lezer?
Deze beide regels van Amstel geven my gepaste aanleiding tot 'n korte verhandeling over stoplappen. De leergierige lezer heeft niet onopgemerkt gelaten dat Floris hier driemaal ‘zien’ moet, en dat Amstels bloed twee keren, en wel kort achter elkaar, iets verricht dat aan 't bloed van gewone mensen zwaar vallen zou éénmaal te doen, al ware 't na wat voorbereiding. Dit zyn schoonheden van 'n niet gemakkelyk te bepalen soort. Wie ze maar dichterlyk vindt, vergist zich. Ze staan hoger, veel hoger.
Onze dichtervorst en taalbeheerser betoont zich overal, ook in maatvulsels van meer gebruikelyk allooi, 'n ware monarch. Doch op 't gebied der stoplappige verdubbeling waarvan Amstel ons hier zo gul 'n paar voorbeelden levert, regeert hy met byzondere autokratie. 't Is 'n privatief domein van den man.
Voor leerling en gezel in de verzenmakery kan 't z'n nut hebben, hierop acht te geven. Zodra de maat wat hinkt...
Weg, weg van hier, die zich om zond stand kommert!
...zodra men verlegen is om 'n voet, of al ware 't maar om 'n duim of wat... poëzie, behoeft men slechts 'n lettergreep - ja, twee of drie desnoods - tweemaal te doen verschynen op den sterktestaat van z'n dichterlyke verrukking, en... klaar is de godentaal! Weerspannige hersens en verstopte dichtaders die 't kunstje nu nóg niet vatten, moeten maar 'n voorbeeld nemen aan den rekruut die op 't appèl ‘present!’ roept voor z'n gedrosten broer.
Wie 't wél vat, moet zich niet terstond gaan inbeelden dat-i nu hierom alleen 'n dichter wezen zou. Volstrekt niet. Ook op andere manieren behoort hy telkens blyk te geven dat-i niet recht weet wat-i zegt, of althans dat hem de ware betekenis der woorden onverschillig is. Wie dit uit het oog verliest, deed beter zich te houden aan gemeen menselyk proza.
M'n verhandeling over stoplappen is uit.
Na 't pronkrym: ‘word behoed!’ valt Amstel op z'n knieën, 't-geen Floris aanleiding schynt te geven, hem byzonder brutaal te vinden. De nederige Amstel meende zeker dat-i de zaak niet lager behandelen kon. En wat is z'n dank? ‘Laat af, Vermeetle!’ roept Floris. Wat zou de eedle Graaf wel gezegd hebben, als Amstel by deze gelegenheid op 'n stoel geklommen was, of 'n menuet had gedanst?
Als vervolg op z'n vermetelheid belooft de man: ‘(met schaamte oprijzende)’ dat hy de vlucht van Floris zal: ‘bedekken’ en dat hy voor hem sterven wil, met...
Raad eens met wat, lezer?
...met: ‘wellust!’
Où diable la volupté va-t-elle se nîcher!
't Spreekt vanzelf dat er niets van komt. Wy weten dat Floris 'n kuise Graaf is, en zulke onbehoorlykheden niet zou aanmoedigen.
Wat Vorsten en Volken aangaat, is Amstels voorstel vol lering en vermakelykheid. Ze ontvangen hier zo'n genoegelyk-afschuwelyken indruk van wellust, dat die roman- en toneelhebbelykheid nu wel eens-voor-al kan beschouwd worden als behoorlyk uitgeroeid.
Maar... onze Wouter heeft lang over dien regel zitten tobben. Wel besloot hy ernstig, zich aan Amstel te spiegelen - en aan de juffrouw boven den spekslager! - doch... begrypen, wat men zou kunnen noemen: begrypen, deed-i Amstels voorstel niet. En ik ook niet. Maar 't staat er.
‘Floris verwijderde zich...’
De gewone lezer vindt dit onbescheiden in 'n Graaf die: ‘aan handen en voeten geboeid’ 'n gevangenis bewoont. De zin is evenwel niet uit. Hy verwydert zich, en: ‘zet zich neder’. Dit kán. Maar weinigen peilen de diepte van de dichterlyke fantasie, waaruit die ‘verwydering’ is ‘opgedonderd’. Tot m'n smart vind ik het laatste woord niet in dit treurspel - de enige schoonheid dan ook, die er aan ontbreekt - maar bilderdyks is 't wél. De voortreffelyke rymvatbaarheid valt ook den onkundigste in 't oog.
Uit die ‘verwijdering’ dan van Floris is 'n fameuze correctie opgedonderd voor de Historie. Ik kan den lezer verzekeren dat Clio's ‘staf’ finaal is komen te vervallen.
Ziehier hoe de zaak in elkaar zit.
Naar de opvatting van gewoon denkende mensen was Floris 'n gemene kerel. Daar ik niet hoef te rymen, lezer, vraag ik vergunning me enigszins duidelyker uit te drukken dan 'n verzenmaker. Over z'n gesjacher met ‘Englands Vorst’ sprak ik reeds. Lees voorts - in óngerymde stukken, ja al ware het in den vergoelykenden Melis! - hoe hy altyd bezig was met gevangen nemen en houden: ridderlyk-losgeld-industrie! Met het grissen van sterkten en sloten, om die te bewaren als pand. Hoe hy, na 't innemen van kastelen, de bezetting uitmoordde. Hoe hy z'n moei Aleid, aan wie hy in z'n jeugd zoveel te danken had, behandelde zodra hy meende haar hulp te kunnen missen. Enz. Enz.
(Ik noemde Stoke: vergoelykend. Misschien is dit woord wat al te zacht. Ziehier 'n paar staaltjes:
Floris had 'n jaar lang Woerdens slot te Montfoort belegerd. Toen 't zich eindelyk moest overgeven, bad de bezetting om lyfsgenade die ze wel verdiend had, dunkt me, na zo'n dappere verdediging. Ridder Floris oordeelde hierover anders:
‘Die Grave ne woudse niet ontfaen,
Hine mochter mede sinen wille
Doen, beide lude en stille.
Het verghinc alst wesen zoude,
Hi deder mede aldat hi woude.’
Hy ‘deed er z'n wil mee’. En wat was die wil? De ogendienende kroniekschryver slaat het over. Maar ik niet. Onze deugdlievende Floris liet al de burchtzaten om hals brengen: op twee na. Dit wordt ons meegedeeld door Beka die niet kroniekte onder den invloed van 'n eedlen Graaf.
Het verbannen van Vrouw Aleid beschryft Stoke aldus:
‘So verdreef hi uten lande
Siere Moeyen, en dede haer scande,
Ende haer kinder alte male.’
[*]
Ik volg den tekst van den kundigen Huydecoper, schoon ik die hier niet voor correct houd. Het woordje: ‘alte male’ kan Stoke niet zó hebben afgebroken. En ik heb meer aanmerkingen, maar ze doen nu niet terzake.
(1873)
Doch zie, Stoke zelf moest dit wat erg vinden, omdat hy wel genoodzaakt was geweest haar zeer te pryzen, gedurende den tyd toen ze in Floris' jeugd het gezag in handen had. Hy redt zich uit de verlegenheid, door - en heel flauwtjes maar - de schuld op de raadgevers van den Graaf te werpen. Men had hem dit niet moeten aanraden, rymt-i:
‘De dat riet en dede niet wale.’
Ziedaar wat men noemt: ménager la chèvre et le chou! Er blykt alzo dat reeds die rymende monnik dit kunstje verstond. Is 't niet treurig dat we uit zúlke bronnen onze Geschiedkunde moeten putten?)
Clio verzekert uitdrukkelyk dat de eedle Graaf 'n allergemeenst heer was.
Welnu, Clio loog.
Ze loog. Want... hy: ‘verwijderde zich...’ en: ‘zet zich neêr’ nu ja, maar... ‘hy verwijdert zich’.
Hieruit alleen reeds kan de menskundige lezer de onwaarachtigheid van die Clio bewyzen.
't Is op psychologische gronden onmogelyk, dat dezelfde man 'n woesteling kan geweest zyn, dien we hier - onder Bilderdyks dichterlyke leiding - zo prettig betrappen op 'n inschikkelykheid, als waartoe 'n onlangs uit godvrezende ouders geboren lid van 'n christelyke jongelings-vereniging zich te barbaars voelen zou in z'n onschuldigsten middagslaap.
Ziehier wat Floris deed, en waarom?
De hoogvorstelyke intelligentie die in alle treurspelen samengaat met stamgoedhartigheid, deed hem inzien dat booswicht Amstel nu wel weer eens 'n apartje te rymen zou hebben met z'n God. De eedle Graaf had in 't livret gelezen hoe 't rendez-vous zou plaats hebben: ‘(Voor op 't toneel.)’. Zou hy dit storen? Neen! Een fâcheux troisième zyn? Neen! Zou hy Vorsten en Volken beroven van de allerverwonderlykste alleen-samenspraak die z'n rymcollega gereed maakte voor God en 't voetlicht? Neen! Dit alles doet geen eedle Graaf uit 'n treurspel van Mr Bilderdyk.
‘Aan handen en voeten geboeid’ - denk eens, lezer! - ‘verwijdert’ hy zich.
Als dát niet grandioos is, en delicaat, dan...
Amstel is wel 'n schelm en zeer vroom, maar toch tegelykertyd nogal onbeleefd. Hy bedankt Floris niet eens. Met onbesuisde godsdienstigheid werpt hy den ‘Hemel’ die hem zo trouw aan al z'n schelmery geholpen had, de volgende ontevreden rymen op 't lyf:
‘o Hemel, laat Ge op de aard dan enkel gruwelstukken...’
Men begrypt immers dat de man hier van z'n eigen zaken spreekt?
‘...en mag rechtschapenheid geen enkle daad gelukken!
De stugge Woerden blaast...’
Ik denk dat de ‘Hemel’ dit bericht enigszins vreemd zal gevonden hebben.
‘...blaast den meineed en 't verraad.
Verwoede Velzen, moord -!’
Zó staat er. Velzen blaast:
‘...moord -! en - redding wordt versmaad!
Verberg ik mij voor 't licht! Voor 't mensdom! voor mijzelven!
En, Hemel! mocht me uw val het schuldig hoofd bedelven!’
De wens is billyk. Maar 't zal den ‘Hemel’ verwonderd hebben dat hyzelf zo aandringt op die executie, omdat andere fielten gewoon zyn zulke verzoeken over te laten aan hun slachtoffers. Men houde echter in 't oog dat Amstel om vele redenen 'n schelm was van zeer byzondere soort. Zeer met den ‘Hemel’ bevriend, en lid van 'n bilderdyks treurspelpersoneel, was hy wel enigszins gerechtigd tot 'n eigenaardige behandeling van zaken. We maakten reeds vroeger de opmerking dat hy z'n godsdienstige toneelcarrière begon met het stichtelyk galgeberouw dat door andere booswichten - en treurspeldichters - voor 't slot bewaard wordt. Alle beoefenaars van zielkunde zyn hiervoor aan den auteur groten dank schuldig, wyl hy uit die schynbaar averechtse opvatting de gelegenheid put, ons te onthalen op allerliefste godebehaaglyke verzuchtingen. Men zou er 'n gestudeerden dominee voor laten staan.
Wie met deze opheldering der oorzaken van Amstels qui perd gagne nog niet tevreden is, bedenke dat elk welgeschapen mens zondig ter wereld komt, en dus eigenlyk reeds in de wieg moest beginnen zich te oefenen in zaligmakende schavotsstemming. Wel beschouwd alzo, scheen Amstels geweten eer na dan vóór te lopen.
En... er bestaat nog 'n reden voor z'n ongewoonheid. De auteur was zo dom niet! Dit zal terstond blyken.
Na dat laatste gebed bleef de ‘Hemel’ waar-i was. Er viel niets, en Amstels hoofd bleef onbedolven. Heel verdrietig hierover - misschien ook om Floris te verlossen uit z'n al te discrete ‘verwijdering’ - verlaat hy de gevangenis en het toneel. We zien den allergodvruchtigsten schelm niet terug, daar onze schryver hem geen deel laat nemen aan den moord. Juist hém niet, dien hyzelf toch genoodzaakt was by gelegenheid van den Judasdronk voor te stellen als den laaghartigsten der verraders. Juist hém niet, die dan toch volgens de historie óf ‘hoofddryver van 't stuk’ was, gelyk Huydecoper hem noemt, óf althans de yverigste onder de beulen die door Eduard van Engeland gehuurd waren. Hoe komt het dat dit weggoochelen van 'n hoofdpersoon nooit in 't oog viel? Ieder toch zou 't vreemd vinden Brutus te missen by Caesars dood, nietwaar? De reden van dit zonderling verzuim...
Lezer, 't is geen verzuim! Het is opzet. Het is bedrog. Het is 'n laaghartigheid van onzen rymelaar. Hy schreef z'n stuk met de bedoeling dat 't zou worden opgevoerd... te Amsterdam! Vanhier dan ook, wat dien Amstel betreft, het geknoei met godsdienst. Geheel-en-al kón de schurk niet achterwege blyven. Het werd dus de eis der ‘Kunst’ z'n schelmery zó toe te suikeren met 'n theologischen ‘Heer’ dat het amsterdams Publiek ‘met God’ de schande zou kunnen slikken van z'n edelen voorzaat uit de Dirk-van-Hasseltsteeg.
Is 't niet treurig dat kunstjes van dit allooi altyd gelukt zyn? Wordt het niet tyd, ons te wapenen tegen zulke bedriegeryen ‘met God’? En begint de lezer 't analogisch verband te beseffen, tussen kreupele rymen, verdraaide zinsneden, om hals gebrachte taal en... verkrachte zedelykheid?
Taal? We zyn byna gereed. Men mene echter niet dat ik 't on-derwerp heb uitgeput. Er ware uit den énen ‘Floris de Vyfde’ zeer gemakkelyk een nieuwe lyst op te stellen van bilderdykse schooljongensfouten, langer nog dan deze! Ik was wel genoodzaakt meer dan de helft over te slaan!
Na 't vertrek dan van den huilenden biddenden prekenden Amstel, verschynt nu ter afwisseling de Edelknaap: ‘van bevoorens’. Zo staat er.
Men ziet en parenthèse hoe 't gevangeniswezen is achteruitgegaan. In den goeden ouden riddertyd waren die etablissementen voor ieder toegankelyk. Of de cipiers patent betaalden als ondernemers van publieke vermakelykheden, weet ik niet, maar 't was er heel gezellig.
De eedle Graaf maakt aan den Edelknaap ‘van bevoorens’ zeer beleefd z'n excuses, dat hy 'n paar bedryven geleden weigerde dat omineuze briefje te lezen. Maar, zegt-i: ‘ik moest mijn deugd bewaren’. Dát was de reden. Z'n ‘deugd’ ach ja, en... den treurspelknoop! Om den page ‘van bevoorens’ geheel tevreden te stellen, onthaalt hy hem op 'n paar prachtige rympjes:
‘Thans sterve ik rein van hart...’
Hoe fyn schildert hier de dichter de hooggrafelyke vlekkeloosheid! Reken maar na, lezer. Als Floris de indiscretigheid begaan had, het levenreddende briefje te lezen, zou dát z'n enige, héél enige, zonde geweest zyn. Maar... hy heeft het niet gedaan. De Edelknaap van bevorens kan 't by God getuigen! Alzo... enz.
De topografie van 't Sticht moet sedert de 13de eeuw zeer veranderd zyn. 't Getrouwe Volk bestormt onder commando van den auteur, een: ‘ravijn’. 't Staat er. Avis aan aardrykskundige woordenboekschryvers die zeker niet weten dat er ooit zulke dingen in Nederland geweest zyn. Ook uit 'n militair oogpunt heeft het: ‘bestormen’ van 'n ‘ravijn’ al 't betoverende der nieuwheid.
Eindelyk begint hier de krygshaftige Woerden imperativo modo te commanderen. Hy gebruikt deze taal- en soldaatkundige verandering om Floris' voeten te doen: ‘los boeien’.
Een ‘Wapenknecht’ wil den Graaf aangrypen, maar schynt onthutst door de zonderlinge manier waarop deze hem die gemeenzaamheid afraadt. De kerel heeft geen verstand van rym, en begrypt dus niet dat de benauwde Floris niet anders zeggen kón dan: ‘sta af, Verwaten!’ Het staten.
Men ‘wederried mijn doel’. Het stoel.
Floris had groot ongelyk zich zo vreemd uit te drukken, want: ‘het staat aan Englands Vorst’ - zo verzekert Woerden - ‘om van uw lot te schikken’. Hy moet dus, volgens de opinie van dien spreker, de: ‘dierbare oogenblikken niet aan ons - d.i. aan de schelmen in wier naam Woerden 't woord voert - ontrooven’. Dit zou Floris heel lelyk staan.
Hy blyft altyd ontevreden, en: ‘zal geen England zien’. Ook wil hy niet: ‘met een beulenrot ontvliên’. Dit... enz. ‘rot’ is schuldig aan: ‘vuigen Vadermoord’.
Ter beloning van z'n halsbrekende taalkunsten - en om 't nageslacht te schuwen tegen germanismen - wordt de stervende Graaf door 'n wapenknecht: ‘ondervangen’. Uit dankbaarheid en: ‘(bezwijkende)’ geeft-i nog 'n paar optatieven ten beste, waarvan één met het afsnydingsteken versierd is, dat Pennewip in den zevenden hemel bracht, maar my den indruk geeft van sarkastische toespeling op 't snoeien van z'n leven. ‘Men legg' my neer!’ en: ‘men woede op geen misleide’. Juist! Zó spreekt 'n dode... naar 't leven getekend.
Z'n allerlaatste toneeldaad zou van groot effect zyn, als we maar akteurs hadden, die haar aanschouwelyk wisten te maken. Ik zou er alweer geen kans toe zien. ‘Hij drukt haar - onze Machteld - de hand’. Het staat er.
De ‘Wapenknecht’ die hem ‘ondervangen’ heeft, toont aanleg. Sedert zo-even toen-i niet begreep waarom men hem aansprak als flankeur Verwaten, heeft de man grote vorderingen in de kunst gemaakt. Hy rymt als de slagen van 'n klok. Men moet dan ook erkennen dat Machteld hem braaf op den weg hielp. Ziehier hoe ze 't aanlei:
‘Vorst, o mocht ik met mijn leven
Het uwe...
Floris
't Is vergeefs. (hy sterft)
Wapenknecht
Hij heeft den geest gegeven!
Zó rymden in 1296, de zo-even ondervangen hebbende wapenknechten. Zie nu eens daarby de militie van ónze dagen! Ja zelfs de schuttery, of de mannen van de Weerbaarheid! Is 't niet bedroevend? Ja, 't is bedroevend.
Machteld neemt heel alleen 't laatste rympje voor haar rekening. Maar 't schynt haar niet makkelyk te vallen. Het mens is uitgeput. Toch vervult ze haar edelvrouwelyke toneelplicht. Met kunstvaardiglyk-regisseur-ontevredenheidvrezende boeteschuwende stiptheid, herinnert ze zich de schone regels:
‘Wy stamlui vallen niet als boeren door elkaar:
Hier lig ik... en daar jy... de page dáár...’
en:
‘Zorg in het laatst Bedryf fatsoenlyk straks te sterven!’
Ze doet het! Waarachtig... krek! En ik, zegt ze:
‘En ik! Ik sterf niet mee op 't dierbaar Vorstenlijk!
Ik leef, en adem nog...’
Wel zeker, mens! Je rymt zelfs. Luister maar:
‘Dank Hemel! Ik bezwijk!’
Zo was haar laatste snik een rym op Bilderdyk!
Hy had het wel aan haar verdiend.
De dichter heeft verzuimd ons te zeggen, aan welke soort van dood ze zich eigenlyk schuldig maakte. Zo als 't er stáát, zouden we moeten aannemen dat ze gestorven is aan verwondering dat ze nog leefde. Maar 'n behoorlyke schouwing van 't lyk schynt in de pen gebleven te zyn. We mogen dus enige speelruimte gunnen aan veronderstellingen, mits ze niet al te bar indruisen tegen de historische onmogelykheid van 'n wel toegetakeld treurspel. Is het wat veel gewaagd te gissen dat het mens na haar bezwyken nog iets heeft willen zeggen, en aan 't rym gestikt is? Mocht dit juist geraden zyn, dan keur ik haar sterven volkomen goed. Er is lering in. En... vermaak ook. 't Is 'n amusant caveat voor de verzenmakende jonkheid.
Overigens?
Och, dat heel Nederland uitriepe by zeker soort van verzen die zich aan de pers wisten te... ontzwachtelen:
‘Vriendelyk dank! We zyn godlof mondig, weet je, in 't jaar O.H. achttien-honderd-drie-en-zeventig, en verkiezen ons niet langer door zottepraat te laten...
O goden, 'n rym! Drie vellen druks voor 'n rym!
...Bemachtelen, ziedaar!
Met het zeer ernstig doel hiertoe het myne by te dragen, getroostte ik my 't schryven van deze hoofdstukken.