Ideën, vijfde bundel
1054a.
Het aantonen van alle vergrypen tegen menskunde, die 't boek... doorwemelen - style Bilderdyk - zou me te ver leiden. Ik meen den lezer den weg te hebben gewezen tot analyse. Hyzelf zal nu wel in staat zyn de opmerking te maken, hoe zot het is dat de handelingen der personen gedurig afwyken van hun woorden. De als herkulisch dapper geschilderde Floris werpt, zodra 't op vechten aankomt, z'n degen weg. Amstel ‘de voornaamste dryver van 't verraad’ preekt als 'n catechiseermatres. Op 't laatste ogenblik nog, verzoekt hy God ‘die donders voert...’
‘Voert.’ Zo staat er. Ik zeide reeds dat het byna onmogelyk is, 'n zinsnede aan te halen, die niet in allen opzichte tegen de waarheid zondigt, al zy 't dan maar tegen de grammatikale.
...hy bidt dien God ‘hem, den booswicht, te verpletten, en de braafheid te redden’.
Is dat niet 'n booswicht van vreemde soort? Is dat niet 'n zonderlinge verrader?
En Machteld! Ze doet niets. Ze redt geen vlieg... om den ‘knoop’ natuurlyk. Eindelyk, als de graaf - wel enigszins ook ten gevolge van haar sammelen, dunkt me - ‘aan handen en voeten geboeid’ in de gevangenis zit, komt ze hem een zeer eigenaardig voorstel doen. Ze raadt hem aan... wat denkt ge, lezer? Wél: weg te lopen. Eenvoudiger kan 't niet! De modus quo van haar voorstel houdt ze geheim, en Floris schynt bevreesd de verdenking van natuurlykheid op zich te laden, door er naar te vragen. Maar hy bedankt voor de uitnodiging, waarschynlyk om Melis Stoke niet tot 'n leugenaar te maken, en om Bilderdyk niet in den steek te laten met z'n treurspel. Ziehier hoe hy de weigering inkleedt:
‘Neen, geen onedel vliên, mijn redding hangt aan 't staal.’
Machteld zou 't recht hebben gehad deze woorden niet te begrypen in den mond van iemand die geen ‘staal’ had, en die 't wegwierp toen 't zou te pas gekomen zyn. Ook verzekert Floris dat-i niet wil wezen: ‘balling 's Lands’ waaruit alzo heel duidelijk z'n lust verklaard wordt om gevangene 's muiters te blyven. Het is duidelyk dat de auteur hier iets heeft willen schetsen dat naar zielegrootheid gelyken moet, waarin hy niet slagen kón, om de zeer eenvoudige reden dat-i van zoiets geen model vond in z'n gemoed. By gebrek aan beter zoekt-i dus - 'n zeer algemene fout! - z'n heul in 't ongewone, vreemde, zonderlinge, ongerymde. Elk burgerman, op 't punt staande vermoord te worden door gauwdieven, zou weglopen indien zich daartoe de gelegen-heid aanbood. Een ‘eedle Graaf’ blyft dus doodbedaard zitten wachten tot-i gekeeld wordt. Ook Machteld heeft het besef niet, hem de nogal voor de hand liggende opmerking te maken, dat z'n vyanden hem waarschynlyk 't verlangde ‘staal’ niet zullen komen brengen in z'n gevangenis, en dat hy alzo juist in verband met z'n zeer byzondere heldhaftigheid, moest wensen handen en voeten vry te krygen. Aan zulke burgerlui's-redeneringen bezondigt zich de dichter van 't hogere treurspel niet.
Floris blyft weigeren. Hy vindt dit eervol, edel, enz. Maar my komt de zaak anders voor. Ik beweer dat hy zich zo koppig aanstelt om plezier te doen aan Aristoteles, Feith, Bilderdyk en den engelenbak. De kunstregels zyn niet in de wereld voor niemendal, que diable!
Me dunkt, ik hoor hem zeggen...
Komaan, lezer, 'n brok variant op 's treurspelpoëets ‘Floris’.
Floris. Machteld.
Floris bladert aanvankelyk in een ‘Floris de Vyfde van Mr Willem Bilderdyk’ doch weldra opgewonden door kunstbesefs-overstelpingsstof, declameert hy buiten 't boekje. Ook Machteld, ofschoon den geest des teksts naar behoren blyvende eerbiedhuldigen, houdt zich niet zeer stipt aan de letter. Graaf Floris alzo spreekt, en wel met 'n Anstrich van vreselyke verontwaardiging en gemoedelykheid. Zodra hy overgaat in zeker door kunstkuisheidsbeoefeningsvertoon ingehouden geestvervoeringsstemming, zal ik den lezer daarvan bytyds kennis geven.
Akt V... en scène II! Mevrouw, waar zyn je zinnen?
We kunnen dit bedryf niet met een vlucht beginnen!
Wie waarborgt my dat ik, by 't vallen der gordyn,
Hier op m'n treurspelpost bytyds terug zou zyn?
De regisseur is streng! Beboet... ik zou je danken!
Straks verft myn graaflyk bloed - kyk hier: ‘hy sterft’ - de planken.
En wat uzelf betreft, staak dat gelamenteer,
En val... in 't...
Hy bladert achtst toneel behoorlyk op my neer.
De ware treurspelplicht van Graaf en Edelvrouwe,
Leer Machteld, dit van my... welnu, het Stichwort?
Machteld
Ouwe?
Floris
Perfekt, Mevrouw! 't Is onbeleefd maar... 't rymt. Ziedaar
De roeping van een Treurtoneelgraaf-kunstenaar!
Wat leert hier onze Feith? Het is aan u... hoe verder?
Kom-aan, het eenheids-rymwoord... hé?
Machteld
Gelerder? Herder?
Wat dunkt u, eedle graaf?
Floris,
Het rymt weer, Opperbes!
Eén letter mist hier, vat je, om...
Machteld,
Aristoteles?
Floris,
Wel neen, om 't rym. Van hier, Kreuzdonnerwetter...
Lokale-kleurvloek... die zich kommert om een letter!
En nu, hoe staat het met je eenheid? Mollig? Schraal?
Machteld,
Van plaats?
Floris,
Ook die!
Machteld,
Ik was terzyde 't trapportaal,
'k Ben in m'n eentje daar zo-even neergezegen.
Floris,
En de eenheid van je tyd?
Machteld,
't Is circa hallef negen.
Floris,
In ééns!
Machteld,
In ééns!
Floris,
Dat 's wél. Uw treurspelvaardigheid
Verrukt de schim van Aristoteles en Feith,
Tot leer van Vorst en Volk. Maar nu je handelingen?
Zyn die wel énig?
Machteld,
Allerénigst... mandelingen!
Floris,
Hé? Wat?
Machteld,
Het rymt!
Floris
Dat 's waar. Ga voort met je enigheid.
Machteld,
'k Heb naast dat trapportaal... heel enig...
Floris,
Uitgeschreid?
Machteld,
O neen, doorluchte Vorst! Uw goedheid zal my hengen
Dat ik daar - énig, énig, by Jupyn! - heb zitten...
Floris,
Plengen?
Machteld,
Je brandt je! Raad nog eens. Je bent er haast. Ui... ui...
Floris,
Zyn 't uilen?
Machteld,
Neen!
Floris,
Is 't Uitert?
Machteld,
Neen!
Floris,
Ik geef den brui
Van 't raden. Zeg maar op!
Machteld,
Met kuisheid neergezeten,
Heb ik daar... uitgeplengd.
Floris,
Nu, dat mag énig heten!
Zyn Feith en de andren met zó'n eenheid niet tevree,
Dan, dan... let op je Stichwort, Machteld!
Machteld
Herejé?
Floris,
Alweer geraden... krek! Ga heen nu... neen, een woordje!
Zeg Velzen, dat-i straks me niet te ruw...
Machteld,
Doorboort je?
Floris,
O, eeuwigdierbre vrouw... vergun my dat ik zwym
Van wondring over uwe kuisheid en uw rym!
Hoe keurig weet je 'n woord, ten spyt van vitzuchtszotten,
In letterstaatskunststyl te lengen, te beknotten!
Des treurspelkunstgevoels elastisch hoekkanteel,
Zyt gy...
...de ware gutta percha van 't toneel!
[*]
Ik zie geen reden waarom ik Floris minder krom zou laten spreken dan onze geangliseerde en verduitste winkeliers. Daarom laat ik hem gutta percha zeggen. De ware benaming is echt maleis: getàh Pertjah, d.i. Sumatrase boomgom. Ik bedoel hiermee niet, dat die stof alleen van Sumatra komen zou, noch zelfs hoofdzakelyk vandaar. Maar: poeloe Pertjah (ook: Indaloes) - die malle hollandse o e! - betekent Sumatra. 't Woord getàh is een van de zéér weinige maleise woorden, die den klemtoon niet op de penultima hebben. Ik ken er maar 'n stuk of zes. Met het oog op de maat myner kennis, zouden er dus 'n twintigtal kunnen wezen, maar ik denk dat er minder zyn.
(1873)
Machteld,
O, schoon myn zedig, Graaf!
Floris,
Heel wel, ik schoon ze. Luister.
De taak die onzer wacht, eist handlingseenheidsluister.
Je weet, we worden straks gestorven?
Machteld,
Met plezier.
Floris,
't Is treurspel, weet je? 't Staat in Melis, en...
...ook hier
In 't boekje des poëtenvorsts...
hm... hm... historisch.
Denk om je rym- en steekwoord, Machteld.
Machteld,
Kwakzal... florisch!
Floris,
Heel wel! Ons klaver-lykblad zal wel schikken, maar
Wy, stamlui, vallen niet als boeren door elkaar!
Hier lig ik... en jy zó... de page dáár...
...aeschylisch!
Dat 's eenheid met ons drieën, vat je?
Machteld,
Perfek... tilisch.
Floris,
Opnieuw verrukkingsstof!
O, dierbre ga van Vels,
Ver...
gun...
my...
dat...
ik...
Machteld,
Kuisheid!
Floris,
Juist... u niet omhels.
Dat doet geen soenlyk Graaf. Hy moet zyn stam ontzienen,
Z'n stoel, z'n staf, z'n hairband...
Machteld,
Zeker!
Floris,
Bovendienen,
Dat: zal-ik, zal-ik-niet-gekoos... en in 't publiek...
Vermakelyk is 't...
Machteld,
O ja!
Floris
Maar niet... paedagogiek.
Het mocht de Vorsten en de Volken eens bederven!
Ga heen nu! Denk er aan, mit Anstand straks te sterven.
Floris,
Zó koestren hartbezield met kuisheidskunstzinsvuur,
Zich Graaf en Edelvrouw aan 't voorbeeld der...
...der... der... Feithse kunstverhandelingen, had de man waarschynlyk willen zeggen. Maar 't kon niet, om 't rym. Dat drommelse rym! Bovendien... Mr Willem Bilderdyk koesterde zich ‘met God’ aan nog heel iets anders!
Myn treurspelproef is voor heden afgelopen. We keren nu tot het stuk van dien anderen Meester terug, waarin we kuisheid, taalfouten en laaghartigheid zullen te beschouwen hebben, alles van zeer eigenaardige hoedanigheid.
Thesis: m'n parodie is te zachtmoedig!